<       TSL 5 – REDACTIONEEL       >



Dit nummer is voor een deel gewijd aan het proza van de jaren twintig. In de Sovjetunie was dit een tijd waarin aanvankelijk veel werd geëxperimenteerd, maar de artistieke vrijheid geleidelijk werd ingeperkt om tenslotte geheel opgeofferd te worden aan de door de partij opgelegde doctrine van het 'socialistisch realisme'.

Veel van de Russische schrijvers van de jaren twintig zijn omgekomen in de kampen van Stalin. Veel van de literatuur van deze tijd is 'verdwenen' en komt pas nu, op de golven van de glasnost, weer te voorschijn. Dit geldt onder meer voor het werk van de volslagen onbekende Sigismoend Krzjizjanovski. Isaak Babel, Boris Pilnjak en Michail Boelgakov zijn, zeker in het Westen, bekender, maar ook veel van hun werk heeft ruim zestig jaar lang niet in de Sovjetunie mogen verschijnen.

Ook de Poolse schrijver en kunstenaar Stanislaw Witkiewicz schreef zijn belangrijkste werk in de jaren twintig. Dit jaar is een herdenkingsjaar: vijftig jaar geleden maakte hij een einde aan zijn leven.

Er is natuurlijk ook aandacht voor hedendaagse auteurs. De twee belangrijkste schrijfsters in de Sovjetunie zijn op dit moment Tatjana Tolstaja en Ljoedmila Petroesjevskaja. We publiceren een interview met de eerste en van Petroesjevskaja een toneelstuk dat september/oktober van dit jaar opgevoerd zal worden in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

Peter Zeeman introduceert in dit nummer de poëzie van de Leningradse dichter Aleksander Koesjner in het Nederlandse taalgebied.

Augustus 1989



<       TSL 5       >