Sigizmoend Krzjizjanovski


De kwadratoerine




Zachtjes werd er op de deur geklopt. Er volgde een pauze. En opnieuw, nu iets luider en krakender. Soetoelin stak, zonder van zijn bed op te staan, zijn been met een geroutineerde beweging in de richting van het geklop uit, plaatste de punt van zijn voet op de deurklink en gaf een ruk. De deur vloog open. In de deuropening, het hoofd tegen de bovendorpel, stond een lange man die er even grijs uitzag als het schemerlicht dat door het raam naar binnen viel.

Soetoelin had zijn voeten nog niet op de grond gezet of de bezoeker trad binnen, drukte de deur zachtjes dicht, botste met zijn aktentas die onder zijn lange apenarmen uitstak, eerst op de ene, daarna op de andere muur en zei: 'Inderdaad: een lucifersdoosje.'

'Wat?'

'Ik zeg: uw kamer is net een lucifersdoosje. Wat is de oppervlakte?' 'Acht vierkante meter en nog wat.'

'Dat bedoel ik nou. Staat u me toe.'

En Soetoelin had zijn mond nog niet open kunnen doen of de bezoeker was al op de rand van zijn bed gaan zitten, opende haastig zijn propvolle aktentas en vervolgde bijna fluisterend: 'Ik ben hier voor het volgende. Ik, of liever, wij, we voeren, hoe zal ik het zeggen, een soort proeven uit. Voorlopig zonder daar ruchtbaarheid aan te geven. Ik zal niet verhullen dat een vooraanstaande buitenlandse firma belangstelling heeft getoond. U zoekt de lichtschakelaar? Nee, dat is de moeite niet: ik ben zo weer weg. Goed: er is een middel ontdekt- voorlopig is het nog geheim- dat kamers doet groeien. Hier, zoudt u niet eens ... '

De hand van de onbekende kwam weer uit de aktentas te voorschijn en reikte Soetoelin een smalle donkere tube aan die deed denken aan een gewone verftube met een stevig vastgedraaid en met lood verzegeld dopje. Soetoelin liet de glibberige tube verward tussen zijn vingers draaien en alhoewel het bijna helemaal donker was in de kamer, onderscheidde hij op het etiket het duidelijk afgedrukte woord: 'Kwadratoerine'. Toen hij zijn ogen opsloeg, stuitten deze op de onbeweeglijke, strakke blik van zijn gespreksgenoot.

'En, neemt u het? De prijs? Of u het geloven wilt of niet, het is gratis. Het is maar voor de reclame. Alleen dit nog- en de gast begon in een hoog tempo een soort administratief cahier door te bladeren dat hij uit diezelfde aktentas te voorschijn had gehaald- even een handtekening in het boek van dankzeggingen (een korte dankbetuiging als het ware). Een potlood? Kijkt u eens. Waar? Hier, paragraaf III. In orde.'

En nadat hij het cahier met de handtekening had dichtgeklapt, richtte de gast zich op, draaide zich met een resolute beweging om en was met één stap bij de deur. Een ogenblik later bekeek Soetoelin, die het licht inmiddels had aangeknipt, met van verbazing opgetrokken wenkbrauwen de letters die zich duidelijk aftekenden: Kwadratoerine.

Aandachtige bestudering leerde dat het zinken pakketje, zoals doorgaans het geval is met monsters van gepatenteerde middelen, strak in dun doorschijnend papier was gewikkeld, waarvan de uiteinden kunstig aan elkaar waren gelijmd. Soetoelin verwijderde het papieren hulsje van de Kwadratoerine, ontvouwde de tot een kokertje opgerolde tekst die te voorschijn was gekomen onder de klare glans van het papier en las:

G e b r u i k s a an w i j z in g.

Los een theelepel Kwadratoerine in een glas water op, doop een pluk watten of een schoon lapje in de verkregen oplossing en smeer er de muren van de kamer mee in die moeten groeien. De samenstelling laat geen vlekken achter, bederft het behang niet en bevordert zelfs de bestrijding van wandluizen.



Tot op dit punt had Soetoelin zich alleen maar verbaasd. Nu begon deze verbazing plaats te maken voor een soort onrustig en gespannen gevoel. Hij kwam overeind en probeerde van de ene hoek naar de andere te lopen, maar de hoeken van zijn leefcel stonden te dicht op elkaar; de wandeling kwam zowat neer op een constante draaibeweging; van de punten van zijn schoenen op zijn hakken en terug. Ineens bleef Soetoelin staan, ging zitten en gaf zich met gesloten ogen over aan de gedachten die nu in hem opkwamen: ... en wat, als nu eens ... als plotseling ... Links van hem sloeg iemand op minder dan een meter van zijn oor een ijzeren haak in de muur, dreunend kwam de hamer neer en het leek wel alsof hij het op Soetoelins hoofd had voorzien. Hij drukte zijn handen tegen zijn slapen en opende de ogen: de zwarte tube lag midden op het tafeltje dat hij op de een of andere manier tussen het bed, de vensterbank en de muur had weten te persen. Soetoelin verbrak het plombeerloodje, het dopje sprong eraf en cirkelde door de lucht. Uit de vrijgekomen ronde opening steeg een bitter-kruidige geur op die de neusgaten aangenaam prikkelde.

'Nou, ja. Laten we het eens proberen. Alhoewel... '

En nadat hij zijn colbertje had uitgedaan, ging de bezitter van de Kwadratoerine over tot het experiment. Het krukje werd tegen de deur aangeschoven, het bed werd in het midden van de kamer geplaatst. Met veel moeite kreeg hij de tafel op het bed. Terwijl hij het schoteltje, waarin de heldere vloeistof met haar nauwelijks bespeurbare gele weerschijn glansde, over de vloer schoof, kroop Soetoelin er achteraan, doopte een nieuwe zakdoek die hij om een potlood had gedraaid, systematisch in de Kwadratoerine en smeerde daarmee de vloerplanken en het patroon van het behang in. Het kamertje was, zoals die man van vandaag had gezegd, werkelijk een lucifersdoosje. Maar Soetoelin werkte langzaam en nauwgezet en probeerde niet één hoek oningesmeerd te laten. Dat was vrij moeilijk, omdat de vloeistof inderdaad meteen verdampte of introk ( hij begreep er niets van) zonder ook maar de minste aanslag achter te laten, alleen de geur die steeds kruidiger en scherper werd, maakte hem duizelig, ontnam hem de controle over zijn vingers en deed zijn tegen de vloer gedrukte knieën licht trillen. Toen hij klaar was met de vloer en het onderste gedeelte van de muren, verhief Soetoelin zich op zijn zware benen die eigenaardig slap aanvoelden en ging staand verder. Af en toe moest hij wat geconcentreerde Kwadratoe rine toevoegen. Langzaam raakte de tube leeg. Buiten was het al nacht. In de keuken, rechts van hem, rammelde een grendel. Het huis maakte zich op voor de slaap. De experimentator werkte zich zo stil mogelijk met de rest van het concentraat op het bed en van het bed op de wankelende tafel: alleen het plafond moest nog gekwadratoerineerd worden. Maar op dat moment bonsde iemand met zijn vuist op de muur:

'Wat doet u daar toch? De mensen willen slapen ... '

Soetoelin draaide zich naar het geluid om en maakte een onhandige beweging: de glibberige tube sprong uit zijn handen en viel naar beneden. Voorzichtig balancerend liet Soetoelin zich met zijn droge penseel op de vloer zakken, maar het was al te laat. De tube was leeg en in de omtrek verspreidde een snel opdrogende vlek zijn aangename bedwelmende geur. Terwijl hij van vermoeidheid steun zocht bij de muur (links begon men zich opnieuw te roeren) , zette Soetoelin met een laatste krachtsinspanning de dingen weer op hun plaats en viel zonder zich uit te kleden languit op bed. Onmiddellijk daalde een zwarte slaap op hem neer: tube en mens waren leeg.


2

Fluisterend begonnen twee stemmen te spreken. Daarna ging het - in overeenstemming met de theorie van de muziekleer- van piano naar mezzoforte, van mezzoforte naar forte; het fortissimo verbrak Soetoelins slaap.

'Het is een schande. Ik wil hier geen klein grut hebben ... Dat geschreeuw!' 'Ik kan ze toch niet bij het oud vuil. .. '

'Dat is niet mijn probleem. Er is u gezegd: geen honden, geen katten, geen kinderen' en hierop volgde zo'n fortissisimo, dat de slaap Soetoelin definitief verliet en hij, nog steeds zonder zijn van vermoeidheid vergrendelde ogen te openen, met een automatische beweging naar de rand van de tafel reikte waar de wekker stond. Maar hier begon het- zijn uitgestrekte hand zweefde enige tijd rond en tastte in het luchtledige: geen wekker, geen tafel. Meteen opende Soetoelin zijn ogen. In een oogwenk zat hij rechtop in bed en keek verward de kamer rond. De tafel die altijd hier bij het hoofdeinde had gestaan, was weggeschoven naar het midden van een min of meer bekende, ruime, maar grillige kamer.

Alle dingen waren hetzelfde: het dunne versleten kleedje dat in het kielzog van de tafel ergens naar voren was gekropen, de foto's, het krukje, het gele patroon op het behang, maar dit alles was abnormaal ver uiteengeplaatst in de uitgestrekte kubus van de kamer. 'De Kwadratoerine,' dacht Soetoelin, 'dat is sterk spul.'

En meteen begon hij de meubels aan de nieuwe ruimte aan te passen. Daar kwam niets van terecht: toen het kleedje werd teruggelegd, voor de poten van het bed, kwamen de versleten kale vloerplanken bloot te liggen; de tafel en het krukje die gewoonlijk tegen het hoofdeinde stonden geklemd, lieten nu een lege hoek vrij vol spinnewebben en allerlei rommel die vroeger zo handig was gemaskeerd door de nauwe hoeken en de schaduw van de tafel. Toen Soe toelin met een triomfantelijke maar bijna geschrokken glimlach rond zijn nieuwe, haast gekwadreerde kwadratuur liep en elk detail zorgvuldig bekeek, merkte hij tot zijn ontevredenheid dat de kamer niet helemaal gelijkmatig was gegroeid: een hoek aan de straatkant had zich verwijd, zodat de aangrenzende muur er scheef op was komen te staan, terwijl de Kwadratoerine aan de kant van de gang kennelijk veel zwakker had gewerkt: hoe zorgvuldig hij de muren ook had ingesmeerd, de proef gaf enigszins ongelijke resultaten.

Langzaam maar zeker ontwaakte het huis. Mensen liepen heen en weer. Het slaan van de badkamerdeur was hoorbaar. Soetoelin liep naar de drempel en draaide de sleutel naar rechts. Hierna legde hij zijn handen op zijn rug en probeerde van de ene hoek naar de andere te lopen: het ging. Soetoelin lachte verheugd. Eindelijk dan toch. Maar meteen bedacht hij dat men zijn voetstappen zou kunnen horen: rechts van hem, links, achter. Enige tijd stond hij doodstil, bukte zich toen snel- in zijn slapen speelde plotseling die scherpe stekende pijn van gisteren weer op-, trok zijn bottines uit en gaf zich, geruisloos op kousevoeten rondstappend, over aan het genoegen van een wandelingetje.

'Mag ik?'

De stem van de hospita. Hij wilde al naar de deur lopen en de sleutel omdraaien, toen hij zich bedacht: niet doen. 'Ik ben me aan het aankleden. Wacht u even. Ik kom zo.' 'Alles goed en wel, maar eenvoudig is het niet. Laat ik de deur op slot doen en de sleutel bij me steken. Maar het sleutelgat dan, en het raam: ik moet een gordijn kopen, vandaag nog.' De pijn werd subtieler en begon te zeuren. Soetoelin pakte haastig zijn papieren. Hij moest naar zijn werk. Jas aan. Pet op zijn pijnlijke hoofd. Hij luisterde even aan de deur: niemand, zo te horen. Snel de deur open. Snel naar buiten. Snel de sleutel omgedraaid. Zo. In de vestibule stond de hospita geduldig op hem te wachten. 'Ik wou het met u hebben over die, hoe-heet-ze. Stel u voor, ze heeft een verzoek ingediend bij de Huurcommissie, dat ze ... ' 'Dat heb ik gehoord. Verder.'

'U kan niets gebeuren. Acht vierkante meter pakken ze je niet af. Maar verplaatst u zich eens in mijn ... '

'Ik heb haast.' Hij lichtte zijn pet en vloog de trap af.


3

Toen Soetoelin van zijn werk terugkwam, bleef hij even voor de etalage van een meubelmaker staan: de lange welving van een bank, een ronde uitschuifbare tafel. .. dat zou niet gek zijn, maar hoe krijg je die naar binnen zonder dat ze het merken en allerlei vragen beginnen te stellen? Ze zouden iets kunnen vermoeden, ze móésten wel iets vermoeden.

Er zat niets anders op dan zich te beperken tot de aanschaf van één meter kanariegele stof (had hij toch een gordijntje). De kantine bezocht hij niet: zijn eetlust was verdwenen. Hij moest zo snel mogelijk naar huis: daar, ter plekke, was het makkelijker om rustig na te denken, eens om zich heen te kijken en orde op zaken te stellen.

Toen hij de sleutel in de deur van zijn kamer had gestoken, keek Soetoelin om zich heen: niemand die hem bespiedde: nee. Hij trad binnen. Hij deed het licht aan en stond enige tijd met overslaand hart stil, zijn armen uitgestrekt tegen de muur: dit had hij niet verwacht, geenszins.

De Kwadratoerine was nog niet uitgewerkt. In de acht, negen uur, dat de bewoner niet thuis was geweest, had de Kwadratoerine kans gezien de muren nog eens een flinke twee meter van elkaar te verwijderen. De door onzichtbare krachten losgetrokken vloerplanken rammelden bij de eerste de beste stap als orgelpijpen. Heel de uitgerekte en wanstaltig vervormde kamer, kreeg iets angstaanjagends en kwellends. Soetoelin ging zonder zijn jas uit te doen op het krukje zitten en bekeek zijn ruime, maar tegelijkertijd neerdrukkende, doodskistachtige leefdoos en probeerde de reden van dit onverwachte effect te achterhalen. Daar schoot het hem plotseling te binnen: het plafond was immers niet ingesmeerd: hij had niet genoeg concentraat gehad. De leefdoos dijde alleen opzij en in de diepte uit, maar verhief zich geen duimbreed in de hoogte.

'Ik moet het stoppen. Ik moet dat kwadratoerinespul een halt toeroepen. Of ik ... ' Hij drukte zijn handpalmen tegen zijn slapen en luisterde hoe de stekende pijn die zich al vanaf die morgen onder zijn schedel had genesteld, onverminderd doorging met boren. Alhoewel de ramen van het huis aan de overkant donker waren, verschool Soetoelin zich achter de gele lap die hij als gordijn had opgehangen.

In zijn hoofd raasde het door. Stilletjes kleedde hij zich uit, draaide de lichtschakelaar om en ging liggen. Hij viel voor korte tijd in slaap, maar werd daarna door een onbehaaglijk gevoel gewekt. Nadat hij de deken wat steviger had ingestopt, sliep hij weer in en opnieuw sloop die onprettige gewaarwording zijn slaap binnen, als ontbeerde hij elk steunpunt. Hij verhief zich op zijn handpalmen en tastte met zijn vrije hand om zich heen: geen muur. Hij streek een lucifer af, mnnja: hij blies het vlammetje uit en sloeg zijn armen om zijn knieën, zodat zijn ellebogen licht kraakten. 'Hij groeit, die verdomde kamer groeit.' Met op elkaar geklemde kiezen kroop Soetoelin uit bed en, terwijl hij probeerde geen lawaai te maken, schoof hij eerst de voor- en daarna de achterpoten van het bed voorzichtig achter de wegkruipende muur aan. Hij huiverde. Zonder het licht nog aan te steken, begon hij zijn jas te zoeken die aan een spijker in de hoek van de kamer moest hangen, om zich wat warmer toe te dekken. Maar aan de muur ontbrak de haak die daar gisteren nog had gezeten en Soetoelin moest enkele seconden de muur aftasten voordat zijn handen op het bont stootten. Hierna gebeurde het nog twee keer die nacht, die even lang en zeurderig was als de pijn in zijn slapen, dat Soetoelin insliep, hoofd en knieën tegen de muur gedrukt en eenmaal wakker geworden, opnieuw in de weer was met de poten van zijn bed. Hij deed dit mechanisch, zonder te morren en futloos en alhoewel het rondom nog donker was, probeerde hij zijn ogen niet te openen: zo was het beter.


4

De volgende dag tegen de avondschemering, toen zijn werk er opzat en hij zijn kamer naderde, versnelde Soetoelin zijn pas niet en voelde, eenmaal binnen, verwondering noch afgrijzen. Toen, daar ergens, ver weg onder een langgerekt gewelf, het zestienwattlampje aanfloepte, waarvan de gele stralen slechts met moeite de zwarte naar alle kanten weggekropen hoeken bereikten van de reusachtige, doodse en lege kazerne, die nog maar pas geleden, vóór de Kwadratoerine, zo'n nauw en toch vertrouwd, warm en gezellig kamertje was geweest, liep Soetoelin onderdanig op het gele kwadraat van het raam af, dat door het perspectief aanzien lijk kleiner was geworden en probeerde zijn passen te tellen. Daar keek hij vanaf zijn bed, dat meelijwekkend en bangelijk in de hoek bij het raam stond weggedrukt, met verdwaasde en vermoeide blik door de diep borende pijn heen, naar het wiegen van de schaduwen die zich tegen de vloerplanken persten en naar het overhangende plafond. 'Alsjeblieft, zo gauw dat spul de tube verlaat, begint het zich meteen te verkwadrateren: een kwadraat in het kwadraat, het kwadraat van twee kwadraten in het kwadraat. Je moet hem vóór zijn: als je hem niet te snel af bent, dat wordt-ie te groot en dan...'

Plotseling werd er luid op de deur gebonsd.

'Burger Soetoelin, bent u daar?'

En uit diezelfde richting, iets verder weg, de gedempte en nauwelijks hoorbare stem van de hospita:

'Hij is thuis. Slaapt waarschijnlijk.'

Het zweet brak Soetoelin uit. 'Stel dat ik ineens niet op tijd bij de deur ben en zij doen hem al open.' En terwijl hij zijn voeten geruisloos probeerde neer te zetten (laten ze maar denken dat hij slaapt) liep hij lange tijd door het donker naar de deur. Zo. 'Wie is daar?'

'Ja, doet u eens open. Wat hebt u zich daar opgesloten. Wij zijn van de commissie voor heropmetingen. We meten uw kamer even en vertrekken weer.'

S oetoelin stond met zijn oor tegen de deur. Daar, achter het dunne houtwerk, klonk het gestamp van zware laarzen. Er werden wat cijfers en kamernummers genoemd.

'Hierheen nu. Doe open.'

Met één hand omvatte Soetoelin de kop van het stopcontact en probeerde dit als de nek van een vogel om te draaien. Het stopcontact spuwde een lichtflits, gaf vervolgens een krakend geluid, liet zich machteloos ronddraaien en hing toen slap neer. Opnieuw werd er op de deur gebonsd.

'Nou, vooruit.'

Toen draaide Soetoelin de sleutel naar links. Een brede zwarte gestalte trad in de deuropening.

'Doe het licht aan.'

'De lamp is doorgebrand.'

Met zijn linkerhand greep hij de deurkruk vast, met zijn rechter de bundel elektriciteitsdraden en probeerde zo de uitgedijde ruimte aan het zicht te onttrekken. De zwarte massa deed een stap achteruit. 'Heeft er iemand lucifers? Geef eens een doosje. Toch even kijken. Voor de goede orde. '

Maar plotseling begon de hospita te jammeren.

'Wat valt er nou te kijken. Drie bij drie. Dan is één keer kijken wel genoeg. Door jullie gemeet wordt het heus niet meer. Het is een stille man, is na zijn werk even gaan liggen, maar enige rust wordt hem niet gegund: meten en weer overmeten. Ja, mensen die niet eens recht hebben op een woonruimte, maar ... '

'Dat is inderdaad zo,' bromde de zwarte massa, veerde van de ene laars op de andere en trok haast vriendelijk de deur voor het licht.

  Soetoelin bleef op onvaste benen die wel van watten leken, alleen achter, midden in de vierhoekige duisternis die met elke seconde groeide en uitdijde.


5

Hij wachtte tot de voetstappen waren verstomd, kleedde zich vlug aan en ging de straat op. Ze zouden weer terug komen om alles nog een keer op te meten, af te meten of wat ze ook maar van hem moesten. Hij kon beter hier een oplossing zoeken, van kruispunt tot kruispunt. Tegen de avond stak de wind op: hij schudde aan de kale verkleumde takken van de bomen, deed de schaduwen schommelen, loeide in de telefoonleidingen en sloeg tegen de muren als wilde hij ze omverwerpen. Terwijl hij de toegenomen pijn in zijn slapen tegen de uithalen van de wind beschutte, liep Soetoelin voort en dook nu eens in een schaduw onder om dan weer overspoeld te worden door het licht van de lantarens. Plotseling voelde hij door de ruwe windstoten heen hoe iets zachtjes en teder zijn elleboog beroerde. Hij draaide zich om. Een bekend gezicht met brutaal toegeknepen ogen keek hem vanonder een zwarte hoederand aan, waartegen een verenbos sloeg. En nauwelijks hoorbaar door de huilende wind klonk:

'Ja, kijkt u nu eens goed. Ik ben het. Ziet-ie me niet. En nu moet u me nog groeten. Zó ja.'

De lichte gestalte die door de wind enigszins achterover helde, drukte op haar scherpe, klauwende hakjes strijdvaardigheid en verzet uit.

Soetoelin neigde bij wijze van groet de klep van zijn pet. 'Maar u zou toch weggaan. En nu bent u hier? Iets heeft dat dus verhinderd ... '

'Ja, dit.'

Een suède vinger prikte hem in zijn borst en verdween weer in haar mof. Hij ontdekte onder het dansen van de zwarte veren twee smalle pupillen en het leek hem, dat als er nog één blik volgde, nog één aanraking, één slag tegen zijn gloeiende slaap, dát uit zijn gedachten zou verdwijnen, zou verwaaien en wegvallen. Op dat moment bracht zij haar gezicht dicht bij het zijne en sprak: 'Laten we naar u toe gaan. Zoals toen. Weet u nog. '

En meteen brak alles af.

'Dat gaat niet.'



Ze vond zijn weggestrokken hand en hield deze met haar suède vingers stevig vast. 'Bij mij is het ... niet best,' zei hij zijdelings toen hij zijn hand had teruggetrokken en zijn blik had afgewend.

'U bedoelt nauw. God, u bent me er ook een. Hoe nauwer ... 'De wind brak de laatste zin af. Soetoelin antwoordde niet.

'Of misschien, dat u niet ...

' Op de hoek van de straat keek hij nog een keer om: de vrouw stond daar nog steeds, haar mof als een schild tegen haar borst gedrukt. Over haar smalle schouders liep een huivering. De wind rukte cynisch aan haar rok en blies de panden van haar jas op. 'Morgen. Alles morgen. Maar nu ... ' En met versnelde pas keerde hij terug.

'Juist mi, nu iedereen slaapt. Spullen pakken (het meest noodzakelijke) en ervandoor. Wegwezen. De deur wijd open. Dan krijgen zij ook hun deel. Waarom ik alleen. Zij ook.' De woning was inderdaad donker, iedereen leek te slapen. Soetoelin liep de gang door, sloeg rechts af, opende resoluut de deur en wilde zoals altijd, de lichtschakelaar omdraaien die zich bij de ingang bevond, maar deze draaide machteloos tussen zijn vingers rond en hij herinnerde zich dat de stroom was verbroken. Dat kon de zaak ernstig belemmeren. Er was niets aan te doen; Soetoelin vond na wat gegraaf een doosje lucifers in zijn zakken; het was bijna leeg. Drie, vier lucifers dus en dat was het dan. Hij moest zuinig zijn, zowel met het licht als de tijd. Toen hij naar de kapstok was gelopen, streek hij de eerste lucifer af: het licht kroop in gele stralen door de zwarte lucht. Om aan de verleiding weerstand te bieden, concentreerde Soetoelin zich speciaal op het verlichte stuk muur en de aan haakjes opgehangen colberts en regenjassen.

Hij wist dat daar, achter zijn rug, zich de doodse, gekwadratoerineerde ruimte vol donkere hoeken bevond die zich naar alle kanten hadden uitgebreid. En omdat hij dit wist, keek hij niet om. In zijn linkerhand verspreidde de smeulende lucifer zijn laatste schijnsel, zijn rechterhand rukte de kleding van de haakjes en wierp deze op de grond. Zonder nóg een lichtje zou het niet gaan en terwijl hij naar de grond bleef kijken, liep hij naar de hoek- als het nog een hoek was en als die zich daar nog bevond- waar het bed volgens zijn berekening naar toe gekropen moest zijn, maar het vlammetje doofde per ongeluk door zijn eigen adem en opnieuw omsloot de zwarte oneindigheid hem. Er was nog één lucifer over: hij streek hem af, en nog eens, maar hij ontvlamde niet. Nog een keer en de strijkkop brak af en glipte uit zijn vingers. Toen draaide de man zich om en bang om verder de diepte in te lopen, bewoog hij zich weer naar de bundel kleren die onder de haakjes was neergegooid.

Maar kennelijk had hij zich niet in de juiste richting omge draaid. Hij liep- stap voor stap, stap voor stap - met de vingers voor zich uitgestrekt en vond niets: geen bundel kleren, geen haakjes, zelfs geen muren. 'Ik kom er uiteindelijk wel. Eens moet ik toch de muur bereiken. ' Zijn lichaam was nat van het koude zweet. Zijn benen kromden zich eigenaardig. De man hurkte, plaatste zijn handpalmen op de vloer. 'Ik had niet moeten terugkeren. Nu ben je helemaal aan jezelf overgeleverd.' En plotseling schoot het door hem heen: ik zit hier te wachten, terwijl de kamer groeit. Ik wacht en hij ...

De bewoners van de kwadraturen die grensden aan de acht vierkante meter van burger Soetoelin, stonden door de slaap en de schrik niet stil bij het timbre en de intonatie van de schreeuw die hen midden in de nacht wekte en naar de deur van Soetoelins kooi deed rennen. Voor iemand, verdwaald in de woestijn en de dood nabij, heeft schreeuwen geen zin meer, het is al te laat: maar als hij tegen beter weten in tóch schreeuwt, dan klinkt het waarschijnlijk zó.

Vertaling Otto Boele






<

TSL 5

>