G e b r u i k s a an w i j z in g.
Los een theelepel Kwadratoerine in een glas water op, doop
een pluk watten of een schoon lapje in de verkregen oplossing
en smeer er de muren van de kamer mee in die moeten groeien.
De samenstelling laat geen vlekken achter, bederft het
behang niet en bevordert zelfs de bestrijding van wandluizen.
Tot op dit punt had Soetoelin zich alleen maar verbaasd. Nu begon
deze verbazing plaats te maken voor een soort onrustig en
gespannen gevoel. Hij kwam overeind en probeerde van de ene
hoek naar de andere te lopen, maar de hoeken van zijn leefcel
stonden te dicht op elkaar; de wandeling kwam zowat neer op een
constante draaibeweging; van de punten van zijn schoenen op zijn
hakken en terug. Ineens bleef Soetoelin staan, ging zitten en gaf
zich met gesloten ogen over aan de gedachten die nu in hem opkwamen:
... en wat, als nu eens ... als plotseling ... Links van hem
sloeg iemand op minder dan een meter van zijn oor een ijzeren haak
in de muur, dreunend kwam de hamer neer en het leek wel alsof
hij het op Soetoelins hoofd had voorzien. Hij drukte zijn handen
tegen zijn slapen en opende de ogen: de zwarte tube lag midden op
het tafeltje dat hij op de een of andere manier tussen het bed, de
vensterbank en de muur had weten te persen. Soetoelin verbrak
het plombeerloodje, het dopje sprong eraf en cirkelde door de
lucht. Uit de vrijgekomen ronde opening steeg een bitter-kruidige
geur op die de neusgaten aangenaam prikkelde.
'Nou, ja. Laten we het eens proberen. Alhoewel... '
En nadat hij zijn colbertje had uitgedaan, ging de bezitter van
de Kwadratoerine over tot het experiment. Het krukje werd tegen
de deur aangeschoven, het bed werd in het midden van de kamer
geplaatst. Met veel moeite kreeg hij de tafel op het bed. Terwijl
hij het schoteltje, waarin de heldere vloeistof met haar nauwelijks
bespeurbare gele weerschijn glansde, over de vloer schoof, kroop
Soetoelin er achteraan, doopte een nieuwe zakdoek die hij om een
potlood had gedraaid, systematisch in de Kwadratoerine en smeerde
daarmee de vloerplanken en het patroon van het behang in. Het
kamertje was, zoals die man van vandaag had gezegd, werkelijk
een lucifersdoosje. Maar Soetoelin werkte langzaam en nauwgezet en
probeerde niet één hoek oningesmeerd te laten. Dat was vrij moeilijk,
omdat de vloeistof inderdaad meteen verdampte of introk ( hij
begreep er niets van) zonder ook maar de minste aanslag achter te
laten, alleen de geur die steeds kruidiger en scherper werd, maakte
hem duizelig, ontnam hem de controle over zijn vingers en deed zijn tegen de vloer gedrukte knieën licht trillen. Toen hij klaar was met
de vloer en het onderste gedeelte van de muren, verhief Soetoelin
zich op zijn zware benen die eigenaardig slap aanvoelden en ging
staand verder. Af en toe moest hij wat geconcentreerde Kwadratoe
rine toevoegen. Langzaam raakte de tube leeg. Buiten was het al
nacht. In de keuken, rechts van hem, rammelde een grendel. Het
huis maakte zich op voor de slaap. De experimentator werkte zich
zo stil mogelijk met de rest van het concentraat op het bed en van
het bed op de wankelende tafel: alleen het plafond moest nog gekwadratoerineerd
worden. Maar op dat moment bonsde iemand met
zijn vuist op de muur:
'Wat doet u daar toch? De mensen willen slapen ... '
Soetoelin draaide zich naar het geluid om en maakte een onhandige
beweging: de glibberige tube sprong uit zijn handen en viel
naar beneden. Voorzichtig balancerend liet Soetoelin zich met zijn
droge penseel op de vloer zakken, maar het was al te laat. De tube
was leeg en in de omtrek verspreidde een snel opdrogende vlek
zijn aangename bedwelmende geur. Terwijl hij van vermoeidheid
steun zocht bij de muur (links begon men zich opnieuw te roeren) ,
zette Soetoelin met een laatste krachtsinspanning de dingen weer
op hun plaats en viel zonder zich uit te kleden languit op bed. Onmiddellijk
daalde een zwarte slaap op hem neer: tube en mens waren
leeg.
2
Fluisterend begonnen twee stemmen te spreken. Daarna ging het
- in overeenstemming met de theorie van de muziekleer- van piano
naar mezzoforte, van mezzoforte naar forte; het fortissimo verbrak
Soetoelins slaap.
'Het is een schande. Ik wil hier geen klein grut hebben ... Dat geschreeuw!'
'Ik kan ze toch niet bij het oud vuil. .. '
'Dat is niet mijn probleem. Er is u gezegd: geen honden, geen katten,
geen kinderen' en hierop volgde zo'n fortissisimo, dat de slaap
Soetoelin definitief verliet en hij, nog steeds zonder zijn van vermoeidheid
vergrendelde ogen te openen, met een automatische beweging
naar de rand van de tafel reikte waar de wekker stond. Maar
hier begon het- zijn uitgestrekte hand zweefde enige tijd rond en
tastte in het luchtledige: geen wekker, geen tafel. Meteen opende
Soetoelin zijn ogen. In een oogwenk zat hij rechtop in bed en keek
verward de kamer rond. De tafel die altijd hier bij het hoofdeinde
had gestaan, was weggeschoven naar het midden van een min of
meer bekende, ruime, maar grillige kamer.
Alle dingen waren hetzelfde: het dunne versleten kleedje dat in
het kielzog van de tafel ergens naar voren was gekropen, de foto's,
het krukje, het gele patroon op het behang, maar dit alles was abnormaal
ver uiteengeplaatst in de uitgestrekte kubus van de kamer.
'De Kwadratoerine,' dacht Soetoelin, 'dat is sterk spul.'
En meteen begon hij de meubels aan de nieuwe ruimte aan te passen.
Daar kwam niets van terecht: toen het kleedje werd teruggelegd,
voor de poten van het bed, kwamen de versleten kale vloerplanken
bloot te liggen; de tafel en het krukje die gewoonlijk tegen
het hoofdeinde stonden geklemd, lieten nu een lege hoek vrij vol
spinnewebben en allerlei rommel die vroeger zo handig was gemaskeerd door de nauwe hoeken en de schaduw van de tafel. Toen Soe
toelin met een triomfantelijke maar bijna geschrokken glimlach rond
zijn nieuwe, haast gekwadreerde kwadratuur liep en elk detail
zorgvuldig bekeek, merkte hij tot zijn ontevredenheid dat de kamer
niet helemaal gelijkmatig was gegroeid: een hoek aan de straatkant
had zich verwijd, zodat de aangrenzende muur er scheef op was
komen te staan, terwijl de Kwadratoerine aan de kant van de gang
kennelijk veel zwakker had gewerkt: hoe zorgvuldig hij de muren
ook had ingesmeerd, de proef gaf enigszins ongelijke resultaten.
Langzaam maar zeker ontwaakte het huis. Mensen liepen heen en
weer. Het slaan van de badkamerdeur was hoorbaar. Soetoelin liep
naar de drempel en draaide de sleutel naar rechts. Hierna legde hij
zijn handen op zijn rug en probeerde van de ene hoek naar de andere
te lopen: het ging. Soetoelin lachte verheugd. Eindelijk dan toch.
Maar meteen bedacht hij dat men zijn voetstappen zou kunnen horen:
rechts van hem, links, achter. Enige tijd stond hij doodstil, bukte
zich toen snel- in zijn slapen speelde plotseling die scherpe stekende
pijn van gisteren weer op-, trok zijn bottines uit en gaf zich,
geruisloos op kousevoeten rondstappend, over aan het genoegen van
een wandelingetje.
'Mag ik?'
De stem van de hospita. Hij wilde al naar de deur lopen en de
sleutel omdraaien, toen hij zich bedacht: niet doen.
'Ik ben me aan het aankleden. Wacht u even. Ik kom zo.'
'Alles goed en wel, maar eenvoudig is het niet. Laat ik de deur op
slot doen en de sleutel bij me steken. Maar het sleutelgat dan, en
het raam: ik moet een gordijn kopen, vandaag nog.' De pijn werd
subtieler en begon te zeuren. Soetoelin pakte haastig zijn papieren.
Hij moest naar zijn werk. Jas aan. Pet op zijn pijnlijke hoofd. Hij
luisterde even aan de deur: niemand, zo te horen. Snel de deur
open. Snel naar buiten. Snel de sleutel omgedraaid. Zo.
In de vestibule stond de hospita geduldig op hem te wachten.
'Ik wou het met u hebben over die, hoe-heet-ze. Stel u voor, ze
heeft een verzoek ingediend bij de Huurcommissie, dat ze ... '
'Dat heb ik gehoord. Verder.'
'U kan niets gebeuren. Acht vierkante meter pakken ze je niet af.
Maar verplaatst u zich eens in mijn ... '
'Ik heb haast.' Hij lichtte zijn pet en vloog de trap af.
3
Toen Soetoelin van zijn werk terugkwam, bleef hij even voor de
etalage van een meubelmaker staan: de lange welving van een bank,
een ronde uitschuifbare tafel. .. dat zou niet gek zijn, maar hoe
krijg je die naar binnen zonder dat ze het merken en allerlei vragen
beginnen te stellen? Ze zouden iets kunnen vermoeden, ze
móésten wel iets vermoeden.
Er zat niets anders op dan zich te beperken tot de aanschaf van
één meter kanariegele stof (had hij toch een gordijntje). De kantine
bezocht hij niet: zijn eetlust was verdwenen. Hij moest zo snel mogelijk
naar huis: daar, ter plekke, was het makkelijker om rustig
na te denken, eens om zich heen te kijken en orde op zaken te stellen.
Toen hij de sleutel in de deur van zijn kamer had gestoken,
keek Soetoelin om zich heen: niemand die hem bespiedde: nee. Hij
trad binnen. Hij deed het licht aan en stond enige tijd met overslaand hart stil, zijn armen uitgestrekt tegen de muur: dit had hij
niet verwacht, geenszins.
De Kwadratoerine was nog niet uitgewerkt. In de acht, negen
uur, dat de bewoner niet thuis was geweest, had de Kwadratoerine
kans gezien de muren nog eens een flinke twee meter van elkaar te
verwijderen. De door onzichtbare krachten losgetrokken vloerplanken
rammelden bij de eerste de beste stap als orgelpijpen. Heel de
uitgerekte en wanstaltig vervormde kamer, kreeg iets angstaanjagends
en kwellends. Soetoelin ging zonder zijn jas uit te doen op
het krukje zitten en bekeek zijn ruime, maar tegelijkertijd neerdrukkende,
doodskistachtige leefdoos en probeerde de reden van
dit onverwachte effect te achterhalen. Daar schoot het hem plotseling
te binnen: het plafond was immers niet ingesmeerd: hij had
niet genoeg concentraat gehad. De leefdoos dijde alleen opzij en
in de diepte uit, maar verhief zich geen duimbreed in de hoogte.
'Ik moet het stoppen. Ik moet dat kwadratoerinespul een halt
toeroepen. Of ik ... ' Hij drukte zijn handpalmen tegen zijn slapen
en luisterde hoe de stekende pijn die zich al vanaf die morgen onder
zijn schedel had genesteld, onverminderd doorging met boren.
Alhoewel de ramen van het huis aan de overkant donker waren, verschool
Soetoelin zich achter de gele lap die hij als gordijn had opgehangen.
In zijn hoofd raasde het door. Stilletjes kleedde hij zich
uit, draaide de lichtschakelaar om en ging liggen. Hij viel voor
korte tijd in slaap, maar werd daarna door een onbehaaglijk gevoel
gewekt. Nadat hij de deken wat steviger had ingestopt, sliep hij
weer in en opnieuw sloop die onprettige gewaarwording zijn slaap
binnen, als ontbeerde hij elk steunpunt. Hij verhief zich op zijn
handpalmen en tastte met zijn vrije hand om zich heen: geen muur.
Hij streek een lucifer af, mnnja: hij blies het vlammetje uit en
sloeg zijn armen om zijn knieën, zodat zijn ellebogen licht kraakten.
'Hij groeit, die verdomde kamer groeit.' Met op elkaar geklemde
kiezen kroop Soetoelin uit bed en, terwijl hij probeerde geen lawaai
te maken, schoof hij eerst de voor- en daarna de achterpoten
van het bed voorzichtig achter de wegkruipende muur aan. Hij
huiverde. Zonder het licht nog aan te steken, begon hij zijn jas
te zoeken die aan een spijker in de hoek van de kamer moest hangen,
om zich wat warmer toe te dekken. Maar aan de muur ontbrak
de haak die daar gisteren nog had gezeten en Soetoelin moest enkele
seconden de muur aftasten voordat zijn handen op het bont
stootten. Hierna gebeurde het nog twee keer die nacht, die even
lang en zeurderig was als de pijn in zijn slapen, dat Soetoelin insliep,
hoofd en knieën tegen de muur gedrukt en eenmaal wakker
geworden, opnieuw in de weer was met de poten van zijn bed. Hij
deed dit mechanisch, zonder te morren en futloos en alhoewel
het rondom nog donker was, probeerde hij zijn ogen niet te openen:
zo was het beter.
4
De volgende dag tegen de avondschemering, toen zijn werk er opzat
en hij zijn kamer naderde, versnelde Soetoelin zijn pas niet
en voelde, eenmaal binnen, verwondering noch afgrijzen. Toen,
daar ergens, ver weg onder een langgerekt gewelf, het zestienwattlampje
aanfloepte, waarvan de gele stralen slechts met moeite
de zwarte naar alle kanten weggekropen hoeken bereikten van de reusachtige, doodse en lege kazerne, die nog maar pas geleden,
vóór de Kwadratoerine, zo'n nauw en toch vertrouwd, warm en
gezellig kamertje was geweest, liep Soetoelin onderdanig op het
gele kwadraat van het raam af, dat door het perspectief aanzien
lijk kleiner was geworden en probeerde zijn passen te tellen. Daar
keek hij vanaf zijn bed, dat meelijwekkend en bangelijk in de hoek
bij het raam stond weggedrukt, met verdwaasde en vermoeide blik
door de diep borende pijn heen, naar het wiegen van de schaduwen
die zich tegen de vloerplanken persten en naar het overhangende
plafond. 'Alsjeblieft, zo gauw dat spul de tube verlaat, begint het
zich meteen te verkwadrateren: een kwadraat in het kwadraat, het
kwadraat van twee kwadraten in het kwadraat. Je moet hem vóór
zijn: als je hem niet te snel af bent, dat wordt-ie te groot en
dan...'
Plotseling werd er luid op de deur gebonsd.
'Burger Soetoelin, bent u daar?'
En uit diezelfde richting, iets verder weg, de gedempte en nauwelijks
hoorbare stem van de hospita:
'Hij is thuis. Slaapt waarschijnlijk.'
Het zweet brak Soetoelin uit. 'Stel dat ik ineens niet op tijd bij
de deur ben en zij doen hem al open.' En terwijl hij zijn voeten geruisloos
probeerde neer te zetten (laten ze maar denken dat hij
slaapt) liep hij lange tijd door het donker naar de deur. Zo.
'Wie is daar?'
'Ja, doet u eens open. Wat hebt u zich daar opgesloten. Wij zijn
van de commissie voor heropmetingen. We meten uw kamer even en
vertrekken weer.'
S oetoelin stond met zijn oor tegen de deur. Daar, achter het dunne
houtwerk, klonk het gestamp van zware laarzen. Er werden wat
cijfers en kamernummers genoemd.
'Hierheen nu. Doe open.'
Met één hand omvatte Soetoelin de kop van het stopcontact en
probeerde dit als de nek van een vogel om te draaien. Het stopcontact
spuwde een lichtflits, gaf vervolgens een krakend geluid, liet
zich machteloos ronddraaien en hing toen slap neer. Opnieuw werd
er op de deur gebonsd.
'Nou, vooruit.'
Toen draaide Soetoelin de sleutel naar links. Een brede zwarte
gestalte trad in de deuropening.
'Doe het licht aan.'
'De lamp is doorgebrand.'
Met zijn linkerhand greep hij de deurkruk vast, met zijn rechter
de bundel elektriciteitsdraden en probeerde zo de uitgedijde ruimte
aan het zicht te onttrekken. De zwarte massa deed een stap achteruit.
'Heeft er iemand lucifers? Geef eens een doosje. Toch even kijken.
Voor de goede orde. '
Maar plotseling begon de hospita te jammeren.
'Wat valt er nou te kijken. Drie bij drie. Dan is één keer kijken
wel genoeg. Door jullie gemeet wordt het heus niet meer. Het is
een stille man, is na zijn werk even gaan liggen, maar enige rust
wordt hem niet gegund: meten en weer overmeten. Ja, mensen die
niet eens recht hebben op een woonruimte, maar ... '
'Dat is inderdaad zo,' bromde de zwarte massa, veerde van de ene
laars op de andere en trok haast vriendelijk de deur voor het licht.
Soetoelin bleef op onvaste benen die wel van watten leken, alleen
achter, midden in de vierhoekige duisternis die met elke seconde
groeide en uitdijde.
5
Hij wachtte tot de voetstappen waren verstomd, kleedde zich vlug
aan en ging de straat op. Ze zouden weer terug komen om alles nog
een keer op te meten, af te meten of wat ze ook maar van hem moesten.
Hij kon beter hier een oplossing zoeken, van kruispunt tot
kruispunt. Tegen de avond stak de wind op: hij schudde aan de
kale verkleumde takken van de bomen, deed de schaduwen schommelen,
loeide in de telefoonleidingen en sloeg tegen de muren als
wilde hij ze omverwerpen. Terwijl hij de toegenomen pijn in zijn
slapen tegen de uithalen van de wind beschutte, liep Soetoelin
voort en dook nu eens in een schaduw onder om dan weer overspoeld
te worden door het licht van de lantarens. Plotseling voelde
hij door de ruwe windstoten heen hoe iets zachtjes en teder zijn
elleboog beroerde. Hij draaide zich om. Een bekend gezicht met
brutaal toegeknepen ogen keek hem vanonder een zwarte hoederand
aan, waartegen een verenbos sloeg. En nauwelijks hoorbaar
door de huilende wind klonk:
'Ja, kijkt u nu eens goed. Ik ben het. Ziet-ie me niet. En nu moet
u me nog groeten. Zó ja.'
De lichte gestalte die door de wind enigszins achterover helde,
drukte op haar scherpe, klauwende hakjes strijdvaardigheid en
verzet uit.
Soetoelin neigde bij wijze van groet de klep van zijn pet.
'Maar u zou toch weggaan. En nu bent u hier? Iets heeft dat dus
verhinderd ... '
'Ja, dit.'
Een suède vinger prikte hem in zijn borst en verdween weer in
haar mof. Hij ontdekte onder het dansen van de zwarte veren twee
smalle pupillen en het leek hem, dat als er nog één blik volgde,
nog één aanraking, één slag tegen zijn gloeiende slaap, dát uit
zijn gedachten zou verdwijnen, zou verwaaien en wegvallen. Op dat
moment bracht zij haar gezicht dicht bij het zijne en sprak:
'Laten we naar u toe gaan. Zoals toen. Weet u nog. '
En meteen brak alles af.
'Dat gaat niet.'
Ze vond zijn weggestrokken hand en hield deze met haar suède
vingers stevig vast.
'Bij mij is het ... niet best,' zei hij zijdelings toen hij zijn hand had
teruggetrokken en zijn blik had afgewend.
'U bedoelt nauw. God, u bent me er ook een. Hoe nauwer ... 'De
wind brak de laatste zin af. Soetoelin antwoordde niet.
'Of misschien, dat u niet ...
'
Op de hoek van de straat keek hij nog een keer om: de vrouw
stond daar nog steeds, haar mof als een schild tegen haar borst
gedrukt. Over haar smalle schouders liep een huivering. De wind
rukte cynisch aan haar rok en blies de panden van haar jas op.
'Morgen. Alles morgen. Maar nu ... ' En met versnelde pas keerde
hij terug.
'Juist mi, nu iedereen slaapt. Spullen pakken (het meest noodzakelijke)
en ervandoor. Wegwezen. De deur wijd open. Dan krijgen zij ook hun deel. Waarom ik alleen. Zij ook.'
De woning was inderdaad donker, iedereen leek te slapen. Soetoelin
liep de gang door, sloeg rechts af, opende resoluut de deur
en wilde zoals altijd, de lichtschakelaar omdraaien die zich bij de
ingang bevond, maar deze draaide machteloos tussen zijn vingers
rond en hij herinnerde zich dat de stroom was verbroken. Dat kon
de zaak ernstig belemmeren. Er was niets aan te doen; Soetoelin
vond na wat gegraaf een doosje lucifers in zijn zakken; het was
bijna leeg. Drie, vier lucifers dus en dat was het dan. Hij moest
zuinig zijn, zowel met het licht als de tijd. Toen hij naar de kapstok
was gelopen, streek hij de eerste lucifer af: het licht kroop
in gele stralen door de zwarte lucht. Om aan de verleiding weerstand
te bieden, concentreerde Soetoelin zich speciaal op het verlichte
stuk muur en de aan haakjes opgehangen colberts en regenjassen.
Hij wist dat daar, achter zijn rug, zich de doodse, gekwadratoerineerde
ruimte vol donkere hoeken bevond die zich naar
alle kanten hadden uitgebreid. En omdat hij dit wist, keek hij niet
om. In zijn linkerhand verspreidde de smeulende lucifer zijn laatste
schijnsel, zijn rechterhand rukte de kleding van de haakjes en
wierp deze op de grond. Zonder nóg een lichtje zou het niet gaan
en terwijl hij naar de grond bleef kijken, liep hij naar de hoek- als
het nog een hoek was en als die zich daar nog bevond- waar het
bed volgens zijn berekening naar toe gekropen moest zijn, maar het
vlammetje doofde per ongeluk door zijn eigen adem en opnieuw omsloot
de zwarte oneindigheid hem. Er was nog één lucifer over: hij
streek hem af, en nog eens, maar hij ontvlamde niet. Nog een keer
en de strijkkop brak af en glipte uit zijn vingers. Toen draaide de
man zich om en bang om verder de diepte in te lopen, bewoog hij
zich weer naar de bundel kleren die onder de haakjes was neergegooid.
Maar kennelijk had hij zich niet in de juiste richting omge
draaid. Hij liep- stap voor stap, stap voor stap - met de vingers
voor zich uitgestrekt en vond niets: geen bundel kleren, geen
haakjes, zelfs geen muren. 'Ik kom er uiteindelijk wel. Eens moet
ik toch de muur bereiken. ' Zijn lichaam was nat van het koude
zweet. Zijn benen kromden zich eigenaardig. De man hurkte, plaatste
zijn handpalmen op de vloer. 'Ik had niet moeten terugkeren.
Nu ben je helemaal aan jezelf overgeleverd.' En plotseling schoot
het door hem heen: ik zit hier te wachten, terwijl de kamer groeit.
Ik wacht en hij ...
De bewoners van de kwadraturen die grensden aan de acht vierkante
meter van burger Soetoelin, stonden door de slaap en de
schrik niet stil bij het timbre en de intonatie van de schreeuw die
hen midden in de nacht wekte en naar de deur van Soetoelins kooi
deed rennen. Voor iemand, verdwaald in de woestijn en de dood
nabij, heeft schreeuwen geen zin meer, het is al te laat: maar als
hij tegen beter weten in tóch schreeuwt, dan klinkt het waarschijnlijk
zó.
Vertaling Otto Boele