Maya Meijer


Isaak Babel en het jodendom




Opvallend bij de schrijver Isaak Babel (1894-1941) is de grote verbondenheid met de joodse cultuur, die in zijn hele oeuvre tot uitdrukking komt.

In deze bijdrage wil ik ingaan op bepaalde stromingen in het jodendom die Babel beïnvloed hebben, zoals het fascinerende Chassidisme, een beweging die ontstaan is in de achttiende eeuw in Oost-Europa. Deze mystieke beweging eiste van haar volgelingen geen grote geleerdheid, maar een vrolijke naieve geloofsbelevenis waarin een verlangen naar een betere wereld tot uitdrukking kwam. Veel elementen van het Chassidische ontvlambare hart zijn bij Babel terug te vinden.



Isaak Babel. Bron

Naast het Chassidisme heeft ook een andere, meer rationele beweging in het jodendom, de Haskala, haar sporen nagelaten in Babels werken. Deze tegenpool van het Chassidisme, aan het eind van de negentiende eeuw in het Westen ontstaaan, ondervond veel weerstand in Oost-Europa. Toch was het deze beweging die er in Rusland voor heeft gezorgd dat het kon komen tot een versmelting van de twee literaire tradities, de joodse en de Russische, tot een Russisch- joodse literatuur, waarvan Isaak Babel een exponent is.



CHASSIDISME EN VERLICHTING



Het Chassidisme (Chassid = vroom) is een religieuze en sociale beweging onder joden in Polen en West-Rusland ontstaan in de zeventiende eeuw. De Middeleeuwse jodenvervolgingen onder invloed van de kruistochten en pestepidemieën hadden joden op grote schaal vanuit Engeland, Frankrijk en Duitsland naar Polen en de Oekraine doen vluchten. De Poolse vorsten boden hen bescherming en gaven hen als taak de aldaar ontbrekende middenstand op te bouwen. Na de Unie van Lublin (1569) was de Oekraïne onder Pools bestuur gekomen met als gevolg een verpoolsing van de Russische adel alsook een religieuze tegenstelling tussen Rooms-Katholiek en Russisch-Orthodox. De Kozakken protesteerden tegen deze verpoolsing en de toename van het Katholieke geloof en vonden daarbij de boeren aan hun zijde. Er volgde een reeks van opstanden met als hoogtepunt die van 1648 onder leiding van de Kozakkenleider Bogdan Chmelnitski. Deze opstand ging gepaard met een pogrom waarbij vele duizenden joden omkwamen.

De overlevenden van de Kozakkenovervallen waren straatarm, angstig en ontmoedigd. Beroofd van hun beschavingscentra en getroffen door een economische neergang ten gevolge van de handelscrisis in het midden van de zeventiende eeuw zochten velen rust en troost bij de mystieke beweging van het Chassidisme. De nuchtere, juridisch-religieuze studie van de wetten door de rabbijnen dwong bij het gewone volk weliswaar bewondering af, maar men had meer behoefte aan de steun en liefderijke leiding die de stichters van het Chassidisme hun discipelen boden. Ondanks verzet van de Hebreeuws sprekende bovenlaag kon deze beweging uitgroeien tot een ware volksbeweging.



Israël Baäl Sjem Tov. Bron

Israël Baäl Sjem Tov ( 'Hij die Gods naam op de goede wijze gebruikt') was de legendarische stichter van de leer die van zijn aanhangers geen verdie ping in oude geschriften verwachtte of eiste, maar een vreugdevol beleven van de alomtegenwoordigheid van God. Het Chassidisme wilde een loflied op het gewone leven in de sombere gettokamer zijn. De wonderprediker Baäl Sjem schreef niet, maar sprak en ging te werk naar het bevattingsvermogen en het gevoel van de ongeletterde arme massa. Hij stond het gebruik van Jiddisch toe als middel tot communicatie met God en zette zijn discipelen aan tot zang en extatische dans om zich zo in de onmiddellijke nabijheid van God te weten. Pas in de vreugdevolle verrichtingen als eten, drinken en feestvieren kan God ervaren worden; daarom waren de Chassidische rabbi's (rebbe) tegen de ascese.

Wat het Chassidisme bracht was niet geheel nieuw. De beweging sluit aan bij de oude Middeleeuwse geheime leer van de Kabbala, die ook mystiek en extase in het middelpunt van het religieuze leven plaatste. Na de dood van Baäl Sjem werd de leer verder gedragen door andere leiders, die dikwijls wel, in tegenstel ling tot hun voorganger, hun gedachten en ideeën op schrift hebben gesteld. Vaak gebeurde dit in de vorm van vertellingen, waarin de figuur van de tsaddik (rechtvaardige) een centrale plaats innam. Deze werd afgeschilderd als een soort bemiddelaar tussen de gelovige en God.

Het Chassidisme heeft de Jiddische literatuur verrijkt met zuivere en ontroerende vertellingen. De legendes over wonderrabbi's en zielsverhuizingen hebben generaties lang voortgeleefd onder de Poolse en Kleinrussische dorpsjoden en hun bestaan vervuld van vreugde en kleur. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond een tegen het Chassidisme gerichte beweging, die van de Haskala (ratio). Deze wilde het irrationalisme, de mystiek en de achterlijke gebruiken van de dorpsjoden bestrijden. Verlichters als Mendelsohn en Lessing probeerden het jodendom uit de isolatie te halen, te moderniseren en het aan te zetten mee te doen aan het politieke leven van het land waarin men woonde. Ze propageerden vrijheid van partnerkeuze en ageerden tegen genezing door charlatanerie, het boze oog of magische formules. Ook waren zij er voorstanders van de kledij, gewoontes, het onderwijssysteem en de taal van het land aan te nemen. Dit laatste was in Duitsland, waar de joodse Verlichtingsbeweging ontstaan was, makkelijker te realiseren dan in Oost-Europa, omdat het Duits veel overeenkomsten vertoont met het Jiddisch. Al aan het einde van de negentiende eeuw was ten gevolge van assimilatie en emanicpatie de Jiddische literatuur in West-Europa verdwenen.



Uit: Das Verzauberte Pferd.
Erzählungen aus der Welt des
Chassidismus
. Illustratie
Bernd Günther

In Rusland en Polen stuitten de Verlichters op veel weerstanden bij de geisoleerde massa. Het Jiddisch bleek in Oost-Europa niet uit te bannen; en hoewel sommige Verlichters het Jiddisch als bargoens betitelden, moesten zij zich bij hun propaganda van deze taal bedienen.

Toch heeft de Verlichting veel goeds gedaan voor de 'gewone man'; ze verbreedde zijn intellectuele horizon met veel nuttige informatie, stelde bepaalde absurditeiten in het joodse huwelijk aan de kaak en ook het lange onderwijzen van liturgie en dogma's aan de jongetjes. Ook heeft de Haskala de weg vrijgemaakt voor grote Jiddische schrijvers als Mendele Sforim, Sjolom Aleichem, Peretz en Manger.

Aan het eind van de negentiende eeuw voelden vele jonge joodse schrijvers zich meer en meer aangetrokken tot het Europese leven en de Europese cultuur. Door toedoen van de culturele ontwikkelingen gingen deze schrijvers ook in het Russisch schrijven. Steeds meer literatuur werd uit het Jiddische in het Russisch of in andere Europese talen vertaald. Zo kon er ondanks armoe en achterstand van de joodse massa en de tegenwerking van de regering zich een Russisch-joodse literatuur ontwikkelen in Rusland. Een literatuur in het Russisch in plaats van Jiddisch, doch met behoud van joodse elementen.



ISAAK BABEL EN HET CHASSIDISME



Wat trok Babel aan in het Chassidisme? Hij moet in ieder geval onder de indruk zijn geweest van de geschriften van de beroemde rebbe Nahman uit Bratslav, de laatste Chassidische leider die aan het eind van de achttiende eeuw in Zjitomir leefde en wiens werk tot in het begin van de twintigste eeuw regelmatig in het Jiddisch in Rusland verscheen. Nahman onderwees in zijn geschriften dat men in alle mensen een goede kant diende te ontdekken. Alles is immers uit God, dus ook in 'slechte' en 'minderwaardige' dingen schuilt iets van God. Wellicht is Babels sympathie voor het Moldavankageboefte uit zijn Odessa-verhalen vanuit deze filosofie te verklaren.

Nahman predikte een vreugdevol en onvoorwaardelijk 'ja' op het bestaan, het leven in zijn totaliteit. Echo's van dit centrale element van het Chassidisme zijn vooral terug te vinden in Rode Ruiterij en wel in die verhalen waarvan de gebeurtenissen zich afspelen in plaatsen in Volhyniê waar het Chassidisme zijn opgang maakte. In deze verhalencyclus treedt zelfs een zekere rabbi Motale Bratslavski op die in Zjitomir woont. Ook het element van vreugde als geneesmiddel voor verdriet moet Babel hebben aangesproken. Nahman zag verdriet als een uiterst destructieve kracht en hij pleitte ervoor een vreugdevolle ziel te behouden en desnoods deze vreugde kunstmatig op te wekken door extatische zang en dans. Babel laat Motale de Chassidische filosofie verwoorden : '... de jakhals kreunt als hij honger heeft, iedere domoor is dom genoeg om bij de pakken te gaan neerzitten en slechts de wijze verscheurt met zijn lachen de sluier van het zijn ... '

Voelde Babel zich aangetrokken tot de nostalgische vertellingen van de Chassidim omdat ze poëzie brachten in het harde leven en ze geen preken bevatten die mensen angst zouden kunnen aanjagen? In 'De Geschiedenis van mijn duiventil' beschrijft Babel de sfeer op het examenfeestje van de ik-figuur: 'Op ons feestavondje zongen zij Chassidische liederen die uit niet meer dan drie woorden bestonden, welke lang achter elkaar in allerlei komische toonaarden werden gezongen. De bekoring die er van deze variatie uitgaat kan alleen hij aanvoelen die de joodse Pesach bij de Chassidim heeft meegemaakt of in de gelegenheid is geweest hun rumoerige synagogen in Volhynië te bezoeken.'

Babel speelt wat met de overtuiging van de Chassiden dat er een moment in het leven zal komen waarop alle onrecht wordt weggenomen, door deze overtuiging in de context te plaatsen van de revolutie en het communisti sche toekomstperspectief: het wachten is op een quasiMessiaanse revolutie, die aan alle onrecht een einde zal maken. En Babel laat zich door de uitdrager uit Zjitomir, die in verheven leerstellerige abstracties spreekt, naar een sabbatbijeenkomst brengen die bevolkt wordt door 'bezetenen en leugenaars'.

Een relatie met de Chassidische verteltraditie is ook de tegenstelling bin nen en buiten. Binnen waar de verhalen worden verteld, mensen worden geadviseerd en sabbatsvieringen worden gehouden, is het altijd warm, bijna benauwd, en de bijeenkomsten lijken op samenzweringen. Dit verhoogt het contrast met de buitenwereld, die vijandig is: buiten woeden pogroms of oorlogen en bevinden zich haatdragende autoriteiten of andersgelovigen. Deze tegenstelling treffen we bijvoorbeeld aan in het verhaal 'Kinderjaren.

Bij grootmoeder', waar de wereld buiten de heetgestookte kamer als vijandig wordt voorgesteld en oma voor de zoveelste maal het verhaal van de 'wijze' tsaddik vertelt, die om advies gevraagd wordt door een arme joodse kroegbaas. De kroegbaas verkocht clandestien wodka en had het daardoor met de commissaris aan de stok: 'Hij ging naar de tsaddik en zei: "Rebbe", zei hij, "die commissaris wordt mijn dood nog. Wilt u Gods hulp inroepen voor mij." "Ga in vrede", zei de tsaddik tegen hem. "De commissaris zal wel kalmeren." De jood ging heen. Op de drempel van de kroeg trof hij de commissaris aan. Dood met een donkerrood, opgezwollen gezicht.' Dit is een typisch Babeliaanse variatie op de humane, mystieke raadgevingen van de tsaddikim.

In de Chassidische legende staat de zoon dikwijls op tegen de vader. Ook Babel maakt van dit motief gebruik in zijn oeuvre. In Rode Ruiterij wordt de botsing tussen de vader en de zoon voorgesteld als een botsing tussen de oude en de nieuwe wereld, waarbij de zoon het het moeilijkst heeft en vaak innerlijk verscheurd wordt. De 'vervloekte, opstandige zoon' van rabbi Motale wordt vergeleken met Spinoza, de filosoof, die in de zeventiende eeuw om zijn ketterse ideeën uit de joodse gemeenschap in Amsterdam werd verbannen. Ook de dertienjarige jongen uit 'In het souterrain' is heel goed bekend met het werk van deze filosoof, wiens 'dood in vrijheid en eenzaamheid' hij zo romantiseert.

In de traditionele Chassidische vertellingen komt de zoon tot inkeer door een wrede ervaring met de buitenwereld, waarna hij zich weer conformeert. Bij Babels zonen is het verlangen naar vrijheid, ondanks de vertrouwdheid met het ouderlijk milieu, niet zo gemakkelijk weg te nemen. De jeugdige hoofdpersoon in 'Ontwaken' wordt na een botsing met zijn vader tijdelijk bij zijn tante Bobka ondergebracht: 'We liepen de Poststraat door. Tante Bobka hield mijn hand stevig vast, zodat ik niet kan vluchten. En gelijk had ze. Ik dacht aan een vlucht.'



RUSSISCH-JOODSE LITERATUUR EN BABELS PLAATS HIERIN



In het midden van de negentiende eeuw was in Rusland door toedoen van de Verlichtingsbeweging een Russischjoodse literatuur ontstaan - een literatuur in de Russische taal met joodse thema's, door joodse schrijvers geschreven en in de eerste plaats voor joodse lezers bedoeld. In het begin van de twintigste eeuw werden de grenzen tussen de beide culturen wat minder scherp en vele jonge schrijvers gingen ook algemene, nietjoodse the ma's in hun werk opnemen. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was er een respectabel aantal getalen teerde Russisch-joodse schrijvers en publicisten, die tijdschriften en boe ken uitgaven.

Na de revolutie veranderde er veel in het sociale leven van de joden. De Sovjetunie schreef één cultuur voor, die socialistisch en nationaal van inhoud moest zijn en zo ontstonden er in de republieken RussischGeorgi sche of Russisch-Kirgizische literatuur als takken van de Sovjetliteratuur. De schrijvers schreven in het Russisch of ze vertaalden hun eigen werken in het Russisch. De Russischjoodse literatuur is echter als zelfstandige tak tegelijk met de literatuur in het Hebreeuws en Ivriet geliquideerd met als politieke motivatie: de bestrijding van het zionisme.

De Jiddische literatuur onderging eenzelfde lot. In 1918 werd de spelling aangepast en verdwenen de Hebreeuwse vormen, meestal verbonden met religieuze zaken, uit het schriftbeeld. In de loop van de jaren twintig verdwenen langzamerhand alle Russischjoodse uitgaven. Vele schrijvers emigreerden of gaven geen uiting meer aan hun afkomst in hun werken en gingen op in de Russische litera tuur zoals Mandelsjtam, Olesja en Paustovski. Ook na de 'dooi' halverwege de jaren vijftig is er tot op heden weinig terug te vinden van joods bewustzijn in de Sovjetliteratuur.

Isaak Babel was een Russisch-joodse schrijver, maar in de eerste plaats een joods schrijver, die sterk verbonden was met de religie en de traditie van zijn milieu. Hij informeerde in brieven aan zijn familie of ze wel regelmatig naar de synagoge gingen, schreef hen over zijn Pesachviering, was teleurgesteld toen zijn vrouw in plaats van Judith een Russische naam voor hun dochtertje koos, noemde in een brief aan zijn moeder Jiddisch 'onze taal' en toonde de overdreven bezorgdheid en toewijding die men zo vaak in joodse families aantreft.

Hoewel Babel afstand had gedaan van het traditionele leven van het oude jodendom, behield hij sterke nationale gevoelens. Hij hield intens van het Russische joodse leven, met name dat van het tamelijk geassimileerde Odessa. Maar Babel hield ook van Rusland, van de taal die hij verkoos boven het Jiddisch, van de Russische literatuur en hij had vele Russische vrienden in het hele land. Hij beweerde alleen in Rusland te kunnen werken, ondanks de 'armoe en droefenis'.

Babel introduceerde twintigsteeeuwse thema's als revolutie en burgeroorlog; deze algemene thema's krijgen bij hem echter een specifieke kleuring doordat hij ze verbindt met de joodse geschiedenis en de joodse/ Jiddische literaire traditie.



INVLOED VAN DE JOODSE LITERAIRE TRADITIE OP HET WERK VAN BABEL



Emotioneel en sociaal heeft Babel zijn wortels in de joodse cultuur en zijn werk vertoont dan ook vele overeenkomsten, zowel wat vorm als wat inhoud betreft, met de joodse literatuur.

Het typisch joodse verhaal gaat meestal over één gebeurtenis en heeft veelal de vorm van een monoloog of een conversatie. Aan de verschillende standpunten van het conflict wordt evenveel aandacht geschonken en aan het slot wordt geen belerend of moralistisch oordeel gegeven, immers de gebeurtenis zelf en de ironie moeten de betekenis geven.

Het gevoel van contrast dat ontstaat wordt vaak versterkt door de dialectische wijze van discussiëren, namelijk door middel van vraag en antwoord. Bij Babel zien we dat in Rode Ruiterij duidelijk bij de gesprekken tussen de rebbe en zijn geseculariseerde zoon, in de Odessa-verhalen bij de discussie tussen de verteller en de synagogedienaar Arje Leib. Tevens roepen deze dialogen vaak een religieuze of bijbelse sfeer op. Joodse verhalen zijn dikwijls ingebed in een sfeer van scepsis en ironie. Dit herkennen we bij Babel vooral in de kinderjaren-vertellingen, zoals 'Kinderjaren. Bij grootmoeder', 'De geschiedenis van mijn duiventil', 'Mijn eerste liefde', 'In het souterrain' en 'Ontwaken'.

Als er in het Jiddische verhaal sprake is van een ik-verteller, dan spreekt deze op een intieme, mededeelzame toon, daarbij gebruik makend van de zogenaamde skaz-vorm, waarbij sterk het accent wordt ge legd op het spreektaalachtige van de woorden van de verteller. De PoolsJiddische schrijver Max Weinreich begint zijn vertelling 'Die gesjichte fun bejzn bejz' (De geschiedenis van de boze letter B. Warschau 1937) met 'Ik weet niet hoe laat het geweest moet zijn. Maar het was erg duister, men kon de wijzers van de klok niet zien, maar zeker moet het erg laat zijn geweest ... Het is stil, de nacht is donker ... Plotseling ... ' De nog levende Russisch-Jiddische schrijver en dichter Leib Olitski begint zijn verhaal uit 1932 'Goldene Aaier' zo: 'Ik wil jullie een wonderlijke geschiedenis vertellen. Een wonderlijke, maar wel waar-gebeurde, want deze heeft zich in ons eigen huis afgespeeld. En iets wat éénmaal gebeurt, kan ook een tweede maal ... ' Ook Babel begint 'In het souterrein' met een ontboezeming: 'Ik was een leugenachtig knaapje ... '

De meeste Jiddische verhalen hebben hun setting in Oosteuropese sjtetls (dorpen), waar de mensen onder extreem arme omstandigheden leefden. Babel laat de verteller in het min of meer autobiografische 'In het souterrain' de uitspraak doen: 'Ik kwam uit een armelijk en excentriek milieu.' Dit is niet in overeenstemming met het werkelijke leven van de schrijver, die uit een respectabel middle-class milieu komt. Babel maakt hier gebruik van een typisch aspect van de Chassidische literatuur door zijn verhalen in een arm milieu te laten afspelen. Hij maakt tevens gebruik van de types waaraan de Jiddische literatuur zo rijk is: boeven, schurken, bedelaars en luftmentsjen.

Hersjele van Ostropol in het anonieme 'Sjabos-nachamu' (Sabbat der vertroosting) is zo'n variant van de populaire held-boef uit de Jiddische vertelkunt. In de anekdote is Hersjele een sympathieke, vindingrijke schlemiel met een flinke voorraad vloeken, die zich door zijn scherpzinnigheid weet te redden. Hij bedient zich rijkelijk van verwijzingen naar de Bijbel, die hij op komische wijze verbastert.

Verbasteringen en spreuken of ontleningen aan de Hebreeuwse taal door joden die niet geheel bekend zijn met de Bijbel zijn altijd erg populair geweest in de Jiddische literatuur. Tevje, Sjolom Aleichems schlemiel, roept ook voortdurend God ter verantwoording, jeremiëert en lamenteert. Hij is echter ook een kleurrijke quasinaieve ziel, die velen opluchting via de lach heeft geschonken. Babel houdt van de Odessa-schurken en de arme bedelaars rondom de synagogebegraafplaats en hij laat Arje Leib over de misdadiger Tartakovski zeggen: 'Tartakovski heeft de ziel van een moordenaar, maar hij is één van de onzen. Hij is uit ons hout gesneden. Hij is van ons bloed. Hij is van ons vlees, als waren wij uit één moeder geboren.' En met Arje Leib treurt hij in 'Zonsondergang' om de ondergang van de joodse wereld.

De Jiddische literatuur is rijk aan verhalen met jeugdherinneringen. De hoofdpersoon in dit genre is meestal een jongetje van ongeveer tien jaar oud die, hoewel naief en onschuldig, in het bezit is van een scherp observatievermogen. Als thema hebben deze werken: het verlangen om de wereld of de natuur te ontdekken of de grote wens iets te bezitten. Genoemde jongens ervaren een constante druk van de volwassenen, meestal belichaamd in de vader of de leraar, die hun spontane handelen en verlangens smoren. De zonen moeten hard leren op school en daarbuiten 'lernen' in het Chederschooltje. Vaak wordt kritiek geuit op het lange leren ten koste van de lichamelijke ontwikkeling. Om verder te komen moeten de kinderen veel studeren; hierdoor kunnen ze niet aan het echte leven deelnemen, met als gevolg dat de kinderen dit leven niet goed aankunnen.

In deze kinderjaren-literatuur is er meestal sprake van een volwassen, terugblikkende ik-verteller die de gebeurtenissen van weleer voorziet van begeleidend commentaar en de lezer achtergrondinformatie verschaft. Twijfels en verlangens worden door deze verteller geihterpreteerd en tevens is er begrip voor een kritische houding van de jongen.

Al deze elementen vinden we ook in de autobiografische vertellingen van Babel. Babel schreef zijn 'jeugdverhalen' tussen 1925 en 1930 toen zijn naaste familie al in West-Europa woonde. Behalve nostalgie naar het verleden is een belangrijk thema van deze verhalen het geweld en de onderdrukking door de vijandige buitenwereld en de doorwerking ervan in het afgesloten joodse milieu.

De joodse fictie, en zeker die van de Verlichting, heeft de tendens de vastgeroestheid van het joodse leven te bekritiseren, maar daarnaast de morele en spirituele waarden ervan te verdedigen. Ook Babels werk vertoont die typische ambivalentie ten aanzien van de joodse erfenis. Zijn hoofdpersonen voelen zich aangetrokken tot de beslotenheid en vertrouwelijkheid van het milieu waarin ze zijn opgegroeid, maar ook tot de vrijheid die de geseculariseerde wereld hen zou kunnen bieden. In hun streven naar een plaatsje in die wereld worden ze echter vaak tegengewerkt, niet alleen door uiterlijke omstandigheden , maar ook door hun opvoeding, waarin hen niet geleerd is hoe ze zich moeten handhaven in een wereld die hen wezenlijk vreemd is.

Veel joodse schrijvers hebben over deze liefde en afkeer geschreven: Isaak Babel doet dit op zijn eigen ironische en indringende wijze.






<

TSL 5

>