M |
Een Wolf, een Wolf, een echte Wolf dat is hij! U zult het nog wel
zien, u hoeft maar naar hem te kijken en u hebt meteen in de
gaten wat voor een soort Wolf hij is. Ik noem hem altijd zo, u
zult hem nu ook zo gaan noemen. Velen denken dat ik me aan
hem vastklamp sinds mijn eerste man mij aan de kant heeft gezet
en de tweeling overleden is. Velen denken dat ik me koste
wat kost aan hem vastklamp. Dat hij medelijden met me kreeg
en me oppikte toen ik uit de kraamkliniek van Grauerman kwam
met twee lege handen en twee doodskist jes. Dit zeg ik trouwens
zomaar, bij wijze van spreken, ze hebben me niets meegegeven,
ze hebben ze verbrand in het ketelhuis, de stookster heeft ze
verbrand. Snapt u wat er aan de hand was? Troep, rotzooi,
omkoperij. Alles was over voor ik er erg in had. Ik kom daarna
het kantoor binnen, en de stookster was daarbinnen, dronken,
en tierend en vloekend, en zei dat ze geen extra geld kreeg
voor te vroeg geboren misbaksels. Begint ze me daar een stampei te maken in het kantoor, omdat ze voor zulk werk niets
extra's kreeg. En ik kwam precies op dat moment binnen voor
een overlijdensakte. Wat een toestand! Kunt u zich mijn situatie
voorstellen? Ik zou haar geld hebben gegeven, lappen stof, ik
zou haar zelfs een biljet van 30 roebel hebben gegeven, in die
tijd waren dat enorme flappen, zo groot als lakens. Voor die
centen had ze me alles meegegeven, ik had ze kunnen begraven.
Tjonge, wat was die vrouw uitgekookt! Nu zouden ze veertig
zijn, het klinkt belachelijk als je het zegt. Er is heel wat water
onder de bruggen gestroomd. Misschien is het zo wel het beste.
Ze zouden nu veertig zijn en ik weet niet eens wat ze zijn, misschien
wel twee jongens. Dat lijkt me zo. Eens heb ik gedroomd,
het was nog voor de geboorte, want er was er maar één, ik
hield het in mijn armen, ik drukte het tegen mij aan, en ik kon
er maar niet achter komen of het een jongen was of een meisje.
Het had een broekje aan, ik kon het niet te weten komen. Als
ik het niet kan weten, dacht ik zo in mijn droom, dan zal het
wel een meisje zijn. Maar je droomt altijd het omgekeerde van
de werkelijkheid. Ik droom dat mijn Wolf van me houdt, terwijl
het precies andersom is. Tjonge, wat een slimmerik, die vrouw.
Maar het geeft niet. Ik heb me er allang mee verzoend, ik heb
een groot houten kruis op mijn leven gezet. Een wolf blijft een
Wolf. Weet u waarin wolven zich onderscheiden? Ze zijn zo gemaakt
dat ze meteen ter plekke hun mede-wolf opeten als deze
gewond is. Of ziek, of oud, zoals ik nu. En toch blijft het een
wolf, hij houdt de bossen en de velden in stand, hij is een 'opruimer',
daar wordt hij zelfs voor beschermd. Nu, hij zal zo wel
komen, en u zult hem eindelijk zien, wacht maar eventjes, ga in
geen geval weg, dat is het enige wat ik u vraag, want als hij
hoort dat zo'n jonge meid bij hem is geweest en weer weggegaan
is, denkt hij vast dat ik u heb laten vertrekken en dat ik u weet
ik veel wat heb gezegd. U bent vast wel slim, niet?
|
A |
't Gaat. Ik heb de tijd. |
M |
Dank u. De vorige keer heeft hij wat gehad met een verpleegster
uit zijn ziekenhuis. U weet dat ze tegenwoordig dieveggen die op
fraude worden betrapt als ziekenverzorgster aanstellen, en die
moeten dan in het ziekenhuis hun tijd uitzitten. Ze dragen de
brancards, ze dragen de pispotten, ze dragen de doden. Ze
slepen met het afval. Nou, zo'n soort verpleegstertje had hij versierd.
Bij ons gaat het huishouden gescheiden, hij doet z'n
eigen was, doet z'n eigen boodschappen, en ik, ik werk, in mijn
situatie is niet werken gelijk aan van de honger omkomen. Begrijpt
u me? Nou, zo is het. Hij wast zelf z'n eigen spullen in de
wastafel, gaat eten in een kantine voor dieetpatiënten op het
Majakovskiplein, en opeens besluit hij wat meer fleur aan zijn
leven te geven, vertelt me zomaar dat er een vrouw van buiten
voor hem komt, ze zal voor hem wassen en ook nog koken, omdat
hij mij niet meer kan luchten of zien. Begrijpt u? Begrijpt u me
wel goed? |
A |
(knikt) |
M |
Ik heb dat verpleegstertje er natuurlijk meteen uitgegooid, zodra
ze maar aan de deur verscheen, ze kreeg niet eens de kans
een woord uit te brengen, ze stond meteen weer buiten die deur.
Ik snap niet wat hij in haar ziet, ze is maar vijf jaar jonger dan
ik, anders dan u; je moet toegeven, ze heeft zich goed in stand
gehouden met de gevangenisrantsoenen, gekamd, geparfumeerd,
opgedirkt. Die dacht zeker dat ze maar hoefde te komen en dat
alles in orde zou zijn. En de Wolf zelf, die kwam niet, hij stuurde
haar om poolshoogte te nemen, hij dacht : die redt het wel.
Net zoals hij u gestuurd heeft. Maar ik deel hier toch meteen de
lakens uit. Ik ben nog niet afgetakeld en nog helemaal niet versleten.
Alleen gehard. Kijk maar, geen rimpels. En dat komt
niet van een goed leventje. Ik bedoel dat ik alles verdragen heb,
na wat me op mijn twintigste is overkomen in dat bureau. Toen
die stookster bleef gillen dat ze ze niet wou verbranden, dat ze
dat soort presentjes niet pikte, laat men ze maar weghalen, er
liggen er al drie op de bakstenen onder de balken in haar schuur,
als ze er nog meer bij krijgt blijven ze daar maar liggen, laten
ze eerst maar dat extraatje geven. Ik vloog gelijk op haar af, ze
hielden me tegen, zij slaat om zich heen, ze houden me vast, terwijl
ik alleen maar wilde gaan kijken wie er bij haar in die schuur
lagen, dat moest toch mogelijk zijn, alleen maar even kijken. In
plaats daarvan hebben ze me naar het gekkenhuis gestuurd. Ze
hebben me vastgehonden met handdoeken en luiers. Tja, wat ben
ik hierna voor de rest van mijn leven, een gek met een attest ,
zoals ze zeggen. Niets wordt me meer kwalijk genomen. Hoewel,
wat heb ik voor bijzonders gedaan in mijn leven? Bijna niets. Op
het werk ben ik nergens bang voor, Ik flap er van alles uit, ik
praat, iedereen houdt z'n mond, mijn baas inbegrepen, ik ben
zijn plaatsvervangster, hij maakt gebruik van het feit dat ik zo
vreselijk ben, dan lijkt hij des te aardiger.
Hoe het ook zij, ze
laten me niet met pensioen gaan, en ik doe zo mijn best om dat
pensioen te krijgen. Hij zegt: nee we ontslaan liever de eerste
de beste, zegt hij, maar u niet. Niemand levert beter werk dan
u. Maar ik heb het gevoel dat hij honden op me loslaat, om het
minste geringste zegt hij: ga met pensioen, ga met pensioen, ga
toch rusten. Trouwens, hij laat me steeds met weekendverlof
naar een rusthuis gaan. En dus is de Wolf ieder weekend vrij,
let op mijn woorden. Of hij gaat daarheen in mijn plaats, geniet
volop, mijn collega's zijn gek op hem, nogal wiedes, hij drinkt
met ze. Bel dus maar hiernaartoe, dan kan ik u altijd zeggen
waar de Wolf is. Of ik leg gewoon de hoorn neer, als hij het te
bont maakt gooi ik de hoorn neer of ik zeg: juffrouw, u bent
verkeerd verbonden. Die mensen wonen hier niet. Hij leidt z'n
eigen leven, hij gaat waar hij wil, met wie hij wil, hij doet waar
hij zin in heeft, er zijn maar weinig vrouwen die zulke praktijken
onder hun dak zouden verdragen, je komt thuis, en je
vindt andermans smeerboel, haarspelden, haren in je bad.
En
ik die troep maar opruimen voordat ik kan liggen uitblazen zoals
het hoort. Er zijn er maar weinig die zoiets zouden verdragen,
zeg maar niemand. En ik maar boenen en poetsen, ik lig
in mijn bed en alles glanst boven en onder mij. Het schoonmaken
is mijn afdeling, ik kan niet hebben dat anderen zich ermee bemoeien,
ik hou van schoon, ik ben zelf schoon, toen ik klein was
noemden ze me Sneeuwwitje1. Twee mannen zijn met me getrouwd.
In de oorlog, toen iedereen geëvacueerd werd, redde je je zo
goed en kwaad als het ging, en ik was alleen met twee kinderen,
maar ik had gesteven tule gordijnen, en ik maakte zelf het stijfsel,
je moest aardappelen raspen en klaar was Kees, met twee
kinderen op de armen, zie je het voor je? Ik had wel etensbonnen.
De Wolf had mij zijn papieren gestuurd, hij had het tot
onder-kolonel gebracht, mijn kinderen zijn van 1940, een tweeling,
piepklein, net kruimels, ze hadden diarree, ze kotsten,
we reden daarginds in beestewagons, ik had de medische
dienst geregeld en de kindertehuizen, en de kleintjes bleven
alleen met een kindermeisje, kunt u het zich voorstellen? Ik
zie ze steeds voor me, 't is een obsessie, ze zijn allang niet
meer onder de levenden, ze zijn allebei in het ziekenhuis gestorven,
ik heb ze weg moeten geven, ze waren ondervoed, en
ik, ik moest overal naar toe, ze hadden mij een boerekar gegeven
met een koetsier, ene tante Masja als ik me goed herinner.
Op een keer brengt die Masjka me naar huis, ik zie meteen dat
het huis leeg is, er is niemand, mejuffrouw de kindermeid is er
niet, ik gillen: breng me naar het kinderziekenhuis, en daar
komen ze me tegemoet en dragen de lijken, ze zijn al helemaal
blauw, net kuikens. Nou, ik begin me daar een herrie te schoppen,
ik heb ze allemaal voor het gerecht gesleept en nog meer,
in het ziekenhuis werd gejat als de raven, alle kinderen waren
ondervoed, ze konden niet zuigen, niet eten, iedereen verheugde
zich daar alleen maar over, ze sleepten alles mee naar huis,
alle levensmiddelen. Goed. Ik zoek mijn kindertjes, ze vragen
me: jongen? meisje? achternaam? Ik was alles vergeten, ik kon
niets antwoorden, alleen maar loeien als een stier. Ik kwam bij
toen ik al op zaal lag, we waren met z'n tienen, ik lag er de
hele tijd tijdens de rechtszaak, tijdens het hele proces tegen
die criminele artsen en hun helpers. Een verpleegster vertelde
me later hoe je iemand kon redden van ondervoeding: verse slagroom
laten druppelen tussen de tanden van het kind, als er
tanden zijn. Sommigen zijn zo gestorven, ze hadden geen tanden.
Wat staat u mij aan te staren? Ben ik soms gek? Ik heb
echt kinderen gehad, kleine kindjes, ik heb ze zelfs gebaard.
Ik had een geblokkeerde zwangerschap, ik kwam niet meer aan
en dat was dat, toen kromp mijn buik weer ineen. Ik ging van
hot naar haar, ik zie het niet meer zitten, ze stoppen me in het
ziekenhuis, 't is met u gebeurd, de vruchten leven niet meer,
het is inderdaad een tweeling, het staat vast, we hebben een
röntgenfoto gemaakt. En ik, wat moet ik? U moet op de geboorte
wachten, de mummies zullen eruit komen, het zijn nu al mummies,
in uw buik. Wat moet ik? Wachten, wachten maar. Ze bekloppen
me, luisteren, er is geen hartslag, en ik droog helemaal uit, dag
na dag. Ik ga bij mijn man klagen en dat moet je nou niet doen,
'voor je man, een hond, hou je beter je mond', dat gezegde hebben
andere vrouwen me later wel ingepeperd, maar toen wist ik
het niet, en ik maar klagen. Ik heb hem alles verteld, en toen
was het uit, ik heb hem nooit meer gezien, hij kwam me daarna
nooit meer opzoeken, en in de oorlog werd hij als vermist opgegeven.
in die tijd gingen de scheidingen heel makkelijk, hij had
het zo voor elkaar. Nou, het zij zo. Een week gaat voorbij en
hij komt niet, twee weken, ik lig maar, anderen krijgen bloemen,
kado's, ik krijg niets, mijn moeder zaliger, die brengt me te eten, maar ik eet niet, ik lig en luister of er misschien een hartje
klopt, al is het er maar één. Het leek zo de hele tijd, ik bleef
hopen tot het bittere end. Ik wou niet geloven dat ik twee mummies
in mijn buik had. Ik moest bevallen, de weeën beginnen, er
is niemand bij me, niemand, en ik lig, ik wacht, ik schreeuw niet,
ik wacht totdat zij beginnen te schreeuwen. Een vroedvrouw zegt
tegen me: wat is dat hier, schiet op met je bevalling, je hebt
alleen wat dood hout daarbinnen en dat is alles. Ze lieten me allemaal
in de steek, ze verzamelden zich rond de levenden. De
vroedvrouw zegt: blijf maar even alleen liggen, ze ging weg en
ik begin me daar te schreeuwen, te krijsen. Ik begreep er zelf
niets van, waarom ineens, de vroedvrouw komt aanrennen, zegt:
je bent klaar, doe je ogen maar open. Ik heb ze niet open gedaan.
Goed. Ze hadden alles opgeruimd, alles meegenomen, en
ik ben twee dagen en twee nachten blijven liggen en toen naar
huis gegaan. Ik ging naar mijn moeder, net of ik niet getrouwd
was. Ik heb er niet eens naar gekeken, en dat zit me dwars, ik
had kunnen kijken en ik heb het niet gedaan. Maar wat viel er
te kijken? Oordeel zelf. De kindertjes waren nog zo ontzettend
klein. Het doet er niet toe, alles kan gebeuren, maar nu is het
wel zo dat er op mijn oude dag niemand zal zijn om mij een glas
water in mijn gezicht te smijten, zoals mijn Wolf zegt. Ik vertrek
toch het eerste, eindelijk rust. Hij zal door blijven leven. Ik
overleef hem niet. En hij zal meteen weer gaan trouwen, de
idioot. Hij zegt: jouw zonen zouden zuiplappen zijn, jouw dochters
nu oude besjes, ze hadden ruzie gemaakt, maar dat maakt
niets uit, nu maken wij ruzie, jij en ik. Natuurlijk, we hebben
nu alleen maar elkaar op de hele wereld, we maken genoeg ruzie
voor iedereen. En weet u wat, de Wolf had of heeft ook een zoon.
Er kwam een keer zo'n jong ding hier, zo'n vijftien jaar jonger
dan u. Zo'n meid, aardig op leeftijd. Ze dronk een glas thee,
gooide het op de grond en zei tegen me: u bent toch ook een
vrouw, zegt u hem: kan een kind zonder vader, ja of nee.
Tja,
het zal u om het even zijn, u hebt geen kinderen meer, en dat
blijft zo, maar de kleine is net één en ik moet voor zijn geluk
vechten. Zeg hem dat kinderen, dat is het belangrijkste in het
leven. En ik zeg: dat moet u zelf uitmaken, het is uw zaak en
de Wolf, dat zie ik het bevalt hem niet als er blindelings met
hem geschoven wordt als met een commode, en houd nou maar
op. Ze maakte toen wat stampei en verdween, nu is die zoon al
18, de Wolf heeft hem nooit gezien en nooit gemist. En geld
geeft hij sowieso aan niemand, let op, hij is gierig. En waarom
zou hij mij aan de kant zetten vraag ik u, als we in het begin
van de blokkade, tijdens de allerergste winter samen honger
hebben geleden, en later, na het bezoek van die oude meid,
heeft hij tegen iemand, ik weet niet wie, door de telefoon gezegd:
mijn vrouw heeft me van de dood gered, ze heeft me met
haar eigen restjes gevoed, ze heeft zeven katten voor me gekookt,
en ik, ik zou me om een of ander onbekend kind als een
smeerlap tegenover haar gedragen. Ik wou dat kind niet eens,
maar mijn mannelijke waardigheid werd op de proef gesteld. Ziet u,
ze heeft hem thee ingeschonken en toen heeft ze triomfantelijk
gezegd: en? blijf je of blijf je niet? Hij bleef, even maar, en hij
kreeg een kind. Maar tijdens de blokkade, echt waar, wisselde
ik al mijn spullen in tegen verse katten, kookte ze in kleine mootjes, ik heb hem gesteund. 't is immers zo'n kast van een
kerel en een vreetzak. En vlak daarvoor waren mijn twee kinderen
gestorven. Precies tijdens de blokkade. Ik heb de kinderen
er niet doorheen gesleept maar hem wel. Nu, wat blijft
u daar maar zitten?
|
A |
Ik wacht op Leonid Vitalevitsj. |
M |
Je hebt hier niets te wachten. Is het je niet duidelijk? Moet ik
de militie roepen? |
A |
Doe maar. |
M |
Al een keer eerder kwam er een of andere kennis aanzetten en
die bleef hier wonen, iemand zoals u: ik ga niet weg en daarmee
basta. Toen gingen we met z'n drieën samen wonen. Net als het
ensemble Berjosjka. Hij hoeft maar een boek te laten vallen of
ze gilt tegen me: hé jij, ben je van God los, zie je niet dat
iemand wat heeft laten vallen. Een tweekamerwoning met ons
drieën. Ik ruimde op en deed de was, de afwas deed ik alleen
voor mezelf, en zij bemoeiden zich in hun hoekje met hun eigen
zaken. Ze kookten voor zichzelf, hij stond zelf achter het gasfornuis,
ze leefden hun wittebroodsweken, hij kookte de hele
dag. Hij raakte verslingerd aan dit nieuwe leven, wat kon hij
anders, ze hadden hem immmers met pensioen gestuurd? Hij
kookte, waste zijn sokken in de gootsteen net als vroeger, en
zij bleef maar rondslenteren. En hij blij: hij had iemand om
voor te zorgen. Een vergeten gevoel kwam weer opzetten. Ik
was degene die hem altijd wilde vertroetelen, ik heb hem in de
watten gelegd, ik zorgde zelf voor alles, maar hij is ook een
mens, hij wil ook als een mens leven en zich om iemand bekommeren.
En zo ging hij tegen mij opscheppen in de keuken. En
zij was ook buiten zichzelf van vreugde, in de zevende hemel.
Ze vond een nieuw gevoel, ze borstelde iedere dag haar wimpers,
blij dat ze iemand gevonden had bij wie ze zich op kon
warmen. En, zei ze, ik heb veel geleden in mijn leven, dat zei
ze tegen hem, en ik moest alles aanhoren. Ik heb dertig jaar in
volstrekte eenzaamheid geleefd, zei ze, al ben ik getrouwd geweest,
ik heb drie mannen in mijn leven gehad, en met alle drie
ben ik getrouwd geweest, ik heb nooit zomaar een relatie gehad.
Voelt u waarop ze zinspeelde? De laatste, zegt ze, heeft een
maand met me samengewoond als mijn man, dat was zeventien jaar
geleden, daarna is het nooit meer goed gekomen, bij de scheiding
moest ik hem de helft van de kamer afstaan, dat was alles wat ze
me konden afnemen. Nu woont z'n familie in die helft, zegt ze, ze
zijn met z'n allen uit Sverdlovsk gekomen, ze vreten de hele
avond, ik word er doof van, hoewel we een schotje van droge
stuc hebben, maar wat heb je aan alleen maar droge stuc?
En zo
zat ze te klagen tegen mijn Wolf. We hebben uit dat huwelijk van-
een-maand een zoon die al bijna volwassen is, die probeert
steeds naar z'n vader achter het schot te gaan, maar zij heeft
haar hele leven aan die jongen gewijd. Nee, dat was niet makkelijk
voor haar, dat begrepen we allemaal. Ze bleef maar en ze
bleef maar, en toen hield de Wolf uit zichzelf op voor Eerste Hulp
te spelen en liet zich in het ziekenhuis opnemen voor een onderzoek
van de dikke darm, zoals gewoonlijk. Dat is bij hem een
teken van ongeduld. Nou, ik zeg dat ze haar koffers kan gaan pakken. Ik zeg: bij jou liggen de kinderen op de bank te huilen,
maak dat je thuis komt. Zij zegt: ik heb maar één zoon. Nou,
zeg ik, doe hem de groeten. Anders vergeet je zoon je, en dan
is er niemand om je een glas water te geven op je oude dag. En
waarom zou je hem anders hebben opgevoed, vraag ik je. Ga,
anders loop je dat ook mis. Ze begon te janken, tegen de muur
te bonken, de grote treurscène te spelen, maar niets aan te
doen, ze is hier niemand, zijn vrouw niet, niet eens zijn halve
vrouw. Ze is met wat spullen naar de Wolf in het ziekenhuis gerend,
wilde weten waar ze aan toe was, ik beteken wel niets
voor jou maar kijk wat zij met mij gedaan heeft. En de Wolf, die
zegt niets concreets tegen haar. Zij zinspeelt op een huwelijk:
misschien kan ik beter weggaan- of blijven, het woord zegt ze
zelf. Hij zegt niets concreets, als je weg wilt moet je dat zelf
weten. Zij zei toen zelf tegen me: dat betekent dat hij me niet
hoeft, en ze vraagt, en u, wat vindt u ervan? Wat moet ik ervan
vinden? Het zal me een zorg zijn. Ik ben trouwens aan haar
gewend. Aardig mens, geen kwade zin, zonder botten, net wilde
aardbeienzeep, zoals de Wolf zich uitdrukt, volgens mij is hij
geweldig slim. Als je thuiskomt is alles al opgeruimd, je kan
zeggen wat je wilt maar met twee vrouwen is het makkelijker
dan met één, ik was de vloeren, zij klopt het stof overal vandaan,
zet de vuilnis buiten, slaat een spijker hier en daar,
repareert spullen. Dat wil zeggen, dat heeft ze zichzelf allemaal
eigen moeten maken toen ze alleen woonde. Dertig jaar lang
was ze of alleen, of werd ze geslagen, of barstten haar bloedvaten
open.
Maar wat moet je? Ze gaat tekeer, ze rookt, ik begin
haar tegen te houden zodat ze vooral niet zal denken dat ze
op die manier weggejaagd wordt, ik zeg: blijf hier, wie jaagt
je weg, een Wolf is een Wolf, die wil aan niemand gebonden zijn
en blijft naar het bos staren. Zij zegt: ga bij hem langs in het
ziekenhuis, mij heeft hij niet eens een pasje gegeven, de zuster
zegt: hij mag geen bezoek, hij is in quarantaine of zoiets. Nou,
ik ben er geweest, ik ben ten slotte zijn wettige echtgenote,
iedereen is in ziekenhuiskleding zoals het hoort. Ik zeg: hé,
zeg ik tegen hem, laat haar toch bij ons blijven, ik ben aan haar
gewend, jij zult ook aan haar wennen, 't 1s een goed mens, ik
vergeef haar alles, het is voor mij makkelijker met haar, hoewel
ze helemaal ingestort is van verdriet om jou. Zodra hij dit hoorde
draaide hij zich om: nee, nee en nog eens nee. Ik zeg: wat voor
boodschap geef ik haar, hij zegt: ze hoeft zich niet zo te martelen
in andermans huis.
Ik hoef niets van haar. En toen zei ik, uit
mezelf: met zulke zaken help ik je niet, niemand doet dat, ik zeg
niets tegen haar, laat haar maar blijven, iemand wegjagen, dat is
toch niet menselijk. Je bemoeit je met het verkeerde, zeg ik, je
moet je krachten niet verspillen aan zo'n onzin, je zou er beter
aan doen je druk te maken om een baan te krijgen, waar dan ook,
al was het maar als liftportier, dat zou beter zijn. Hij trok wit
weg, zijn bloeddruk steeg, en de hele rest. En zij, mijn onwettige
huisgenote, blijft maar zitten, ze geeft geen duimbreed toe.
Het lukte hem al niet meer met zijn simpel nee, op een nobele
manier ging het niet, niet iedereen heeft zo'n ingebeelde trots,
sommigen hebben alleen maar tranen. Hij belde haar vanuit een
telefooncel, brulde dat ze 'm kon smeren, dat er mensen om hem
heen stonden, waar leek dit op, moest hij nog de militie roepen.
Zij houdt de hoorn van haar oor af, begint te huilen, luistert opnieuw.
Daarna gaat ze languit op de sofa liggen en vertelt me
alles. Ze zegt: hij verdenkt me van iets, hij is jaloers, maar ik
heb nooit iets met iemand gehad, dat is een vergissing, ik heb
hem niet bedrogen en ik zal hem nooit bedriegen, dat mag u
tegen hem zeggen. Ik- hem? Hij, blijkt, had verder gefantaseerd
over een echtgenoot achter het schot, toen ze daarheen
vluchtte om haar zoon te bezoeken. De Wolf hield zich aan die
versie, aan die echtgenoot. En zij maar gillen: wat heb ik met
die man van doen, ze was zelfs van plan om hem uit zijn marktkraam
te halen - daar verhandelt hij allerlei fournituren- en
hem naar het ziekenhuis te slepen in een taxi, ze riep dat hij
allang opnieuw getrouwd was en dat hij daar niet meer woonde.
Ze wilde zelfs iemand huren om het schot af te breken als bewijs
dat haar man uitgeschreven was, maar ik heb het haar afgeraden.
Dat is een tijdelijke maatregel, de Wolf staat op het
punt te vertrekken, en hij zal vertrekken, en als jij gaat wonen
met een volwassen zoon zonder schot, daar kan wel moord van
komen, als hij niet apart kan wonen achter zijn muur, en op die
manier, zie je, houd je de eer aan jezelf en krijg je een glas
water in je smoel. En toen begon ze zichzelf te wurgen met haar
handen, opdat ik het zou horen en aan Wolf zou doorgeven, ze
kotste over zijn hele kussen, op een of andere manier heeft ze
zich toch in haar tong verslikt, ik weet niet hoe. De Wolf was
natuurlijk door het dolle heen toen ik hem vertelde van het kussen.
Hij sloeg met zijn vuist op z'n knie. Hij moet uit het ziekenhuis
ontslagen worden, en hij kan nergens heen, zij ligt op zijn
onopgemaakte sofa, ongekamd, ongewassen, ze rookt maar. En
hij moet ontslagen worden, ze zijn niets meer met hem van plan.
Klaar. Ik heb hem mee naar huis genomen uit het ziekenhuis,
hij was erg zwak, ik heb hem bij me op de kamer in bed gestopt.
En die ander, die stond tegen de deur en begon met haar
hoofd te schudden. Hij zegt: laat iemand de militie roepen. Het
ontbreekt er nog maar aan dat ze in de hal van het gebouw gaat
schreeuwen, dan zijn alle vrouwen op de hoogte, ze groeten mij
nauwelijks op een afstand van een werst. En zij bleef maar
knikkebollen met haar hoofd, en toen pakte ze een flesje uit
haar zak en pats-boem, ze slikte de hele inhoud aan slaappillen,
allemaal opgekauwd. Ze nam ze, ging zitten en ze mompelt: een
spoeling, een spoeling. Ze doet haar ogen dicht en ze mompelt.
Ik riep een ziekenauto, ze begonnen haar door te spoelen, ze
scheurden haar keelgaat twintig centimeter open. Onze hele gang
was onder het bloed. Gesnapt? Begrepen? |
A |
Begrepen |
M |
Ze hebben haar weggesleept, daarna heb ik haar opgezocht, ik
heb haar gevoerd met een rubberslang die door haar neus ging.
Een hele maand ben ik gegaan. De Wolf is ook twee keer geweest,
hij sleepte zich met moeite voort. Zij ligt daar, met allemaal
slangen, als een stekelvarken.Hij sleepte zich met moeite voort.
Tegen de rechter van instructie heeft ze niets gezegd. Ze was
op bezoek, het speet haar. Haar zoon is ook geweest, ik heb
hem bijgebracht hoe hij haar moest voeren, ik had tenslotte
mijn werk. Hij kon al zelf haar pap klaarmaken. Een jongen van
goud, bleek het. Daarna is hij bij ons gekomen om haar spullen
op te halen, hij had niet eens een koffer bij zich, en zij was ook
al zonder koffer gekomen, alleen met een boodschappentas om te
beginnen. Pas later heeft ze haar spullen beetje voor beetje bij
ons gebracht. Ik heb de hele rotzooi bij elkaar geraapt, hij
gooide het pak over zijn schouders en hij sjokte ermee weg. Nu
heeft hij, die jongen, zijn eigen kamer, maar hij heeft zijn moeder
praktisch helemaal tot last. Een wolf is een wolf, hij vangt
en vreet, een 'opruimer', hij moet de boel in stand houden, weet
u nog wel? Hij vreet en moordt. En dat staat u te wachten. Pak
dus uw koffer en maak dat u wegkomt. |
A |
Ik kan nergens heen. |
M |
Weer iets nieuws! Hoezo, nergens heen? |
A |
Nergens. Ik ben bij u gekomen, bij Leonid Vitalevitsj. |
M |
Bij ons is geen plaats! Is dat duidelijk? |
A |
U begrijpt het niet. Ik ben gekomen om raad te vragen, gewoon
om raad te vragen. |
M |
Mooie raad met een koffer in je hand. |
A |
Mijn vader heeft vroeger met Leonid Vitalevitsj gewerkt. Bij de
ENIM. |
M |
Bij de ENIM? Nou? Wie is het dan? |
A |
Zjoekov. Joeri Nikolajevitsj Zjoekov. |
M |
Ken ik niet. |
A |
Hij was hoofd van de planningafdeling. |
M |
Zulke mensen ken ik niet. |
A |
Toen mijn moeder nog leefde en ik zonder werk kwam, zei ze al:
ga naar Leonid Vitalevitsj. |
M |
Hij zou nog geen vinger voor u hebben uitgestoken. |
A |
Papa heeft hem aan een baan geholpen. |
M |
En waar is papa dan? |
A |
Papa heeft ons verlaten voor een ander gezin, daarna is hij gestorven.
Mama is met ons tweeën gebleven. We zijn volwassen
geworden, ik kwam zonder werk, kreeg ruzie met een collega,
nam m'n ontslag ... Ik kwam tot last van mijn moeder. Mama is
een jaar geleden overleden ... Ik heb geen geld, ik heb maar een
klein pensioentje ... |
M |
Hoezo, pensioen? Je bent toch nog jong. |
A |
Ik heb een invaliditeitspensioen omdat ik schizofreen ben. |
M |
Toe maar. |
A |
Mijn broer heeft me de raad gegeven om in het ziekenhuis te gaan
liggen na de dood van mama. Je ligt toch de hele tijd, ga daar
dan maar liggen, daar krijg je tenminste ook te eten. En inderdaad,
ze hebben ontdekt dat ik een depressie had na de dood van
mama. |
M |
Toe maar. |
A |
Maar in werkelijkheid rouwde ik alleen om de dood van mama, een
normaal menselijk gevoel, en dat is alles. Afijn, ik ben er uit gekomen,
na het ziekenhuis was het zwaar, ik moest toch leven op
een of andere manier ... Mijn broer laat opnieuw de dokter komen,
we kunnen haar niet van haar bed tillen, ze is gewoon niet te
tillen, ze kan zich niet redden, ik ben niet in staat haar eten te
geven. Ik kan haar toch niet met een lepeltje voeren. En dat allemaal
voor 27 roebel. Nou, wie gaat dat aan, voer me maar niet,
laat me met rust. Het was duidelijk dat mijn broer het fijn vond
om in z'n eentje te leven, ze hebben me opnieuw naar het ziekenhuis
gebracht, met dezelfde diagnose. Toen ze me daar neerlegden
ben ik uit alle macht gaan gillen. Ze hebben me bij de
knettergekken gestopt. |
M |
Toe maar. |
A |
Tja. Nu ben ik drie dagen geleden opnieuw uit het ziekenhuis
gekomen. Hij was er niet. Ik heb mijn spullen gepakt, ben naar
het station gegaan. Heb mijn spullen daar gelaten, heb mijn uitkering
opgehaald. Ben toen weer naar het station gegaan. Vandaag
ben ik overdag naar huis gegaan, mijn broer zat er al.
Waarvoor? Je hoort toch op je werk te zijn? Hij zegt: waar heb
je rondgehangen, dat zwerven zit je in het bloed, je kunt je alweer
niet redden. Je ziet er niet uit. |
M |
Goed, je moet dus nu een baan vinden. Maar waar? Ik heb geen
idee waar ze schizofrenen aan een baan helpen. Leonid zal je
niet helpen. |
A |
Ik heb als redactrice gewerkt. |
M |
Reken daar maar niet meer op. Knopen naaien, zakjes plakken.
's Morgens vroeg ga je, 's avonds kom je terug. Voor jezelf koken, eten, slapen. |
A |
Ik kan geen knopen naaien, dan word ik gek. |
M |
Gekker kan niet. Je bent nu toch ook al niet normaal. Je zult
het je vast verbeeld hebben, dat je broer je in de gaten hield.
Hij heeft vast lak aan je. |
A |
Hij zit nu opnieuw een aanvraag te schrijven. |
M |
En? Hoe ben je aan ons adres gekomen? |
A |
Mama had het bewaard, voor het geval dat. |
M |
En waar had zij het vandaan? Wie heeft het haar gegeven? |
A |
Papa. Ze is naar hem toegegaan in het ziekenhuis. Papa zei: die
vent is me wat verschuldigd, ik heb hem ooit uit een zeer pijnlijke
situatie geholpen. |
M |
Er is nooit zo'n situatie geweest. |
A |
Mama heeft alles opgeschreven, alle gegevens. |
M |
Het is niet waar. Er is nooit zoiets geweest. En waar zijn die
aantekeningen? |
A |
Die aantekeningen? Hier zijn ze. |
M |
Jij bent echt krankzinnig, dat je bij ons komt met zulke aantekeningen.
Geef hier. (leest) Wanneer was dat? Waar hoop je op?
't is tien jaar geleden. De zaak is allang verjaard. Hij is allang
met pensioen. Wie heeft er nu nog baat bij deze zaak? Had je gedacht
hem tot iets te dwingen met dit briefje? |
A |
Oké. Geef het briefje maar weer terug. |
M |
Ik denk er niet aan. Ik geef je niets. 't Is voor je eigen bestwil,
ik zal het heel goed verbergen, en als je ooit nog eens durft
gebruik ik het. Ik krijg je het ziekenhuis in, als je mensen lastig
valt met krankzinnige zaken. Gek die je bent. |
A |
Maar wat moet ik doen? |
M |
Je kunt beter hier vandaan gaan. Hier kan niemand je helpen. Je
hoeft niet te huilen. Daar is het de plek niet voor. |
A |
Wat zou ik huilen? Ik leef al veertig jaar, ik heb al mijn tranen
al verhuild. |
M |
Ben je al veertig? Dat zou je ook niet zeggen. Je bent dus nooit
getrouwd geweest. Nou, ga maar. De Wolf houdt er niet van, van
vreemden. Ga nou maar. |
A |
Ik ben getrouwd geweest en ben er vandoor gegaan. Hij verweet
me dat er geen kinderen kwamen. Ik ben geopereerd, dat is
alles. |
M |
Gut, en naar zulke mensen als wij kom jij voor hulp. Pak je koffer.
Geef je broer de schuld. Je man. Niet ons. Wij zijn niemand, wij zijn mensen zoals iedereen. Waarom zouden wij iets moeten? |
A |
Toen mama stierf, zei ze: blijf bij elkaar, kinderen, jullie zijn
alleen op de wereld, niemand is jullie nader. |
M |
Een man houdt van een gezonde vrouw, een broer van een rijke
zuster. |
A |
Jullie zijn tegelijk geboren, op dezelfde dag, op hetzelfde uur,
dat zwoer ze. |
M |
Zijn jullie tweelingen? |
A |
Mijn broer en ik zijn tweelingen. |
M |
Ik had ook een tweeling ... Tja, als herinnering daaraan, wat kan
ik ... Ik heb je al verteld, mijn tweeling zou nu veertig zijn.
Jouw moeder heeft geboft ... Ga maar zolang wachten op de trap.
anders wordt Leonid woedend als hij merkt dat er iemand binnen
is. En daar pas ik voor. Dan kom jij, hier is je briefje. ( Geeft
haar het briefje.) Dan lijkt het waarschijnlijker. Je zegt gewoon:
ik heb geen werk. Dat is alles. Want hij wordt razend van de sores
van anderen. Praat vooral niet over je broer, dat jullie een
tweeling zijn ... Anders gaat hij weer tegen me brullen - je hebt
alles verzonnen, je hebt opnieuw hallucinaties gehad, je hebt opnieuw
alles gefantaseerd. Je bent toch geen hallucinatie? |
A |
Ja, ja. Natuurlijk. |