Kees Mercks


Sneeuw kan vliegen




Na de tweetalige bloemlezing met vertalingen uit de Poolse poëzie (samengesteld door Gerard Rasch, 1987) is de reeks poëzievertalingen uit moeilijk toegankelijke literaturen voortgezet met een keuze van Tsjechische gedichten uit de jaren zeventig. Hoewel het bij de 'alternatieve uitgeverij' Perdu om een echte reeks gaat, is de vormgeving van de bundel heel afwijkend van de eerste. Na de originele dubbelband-inéén van de Poolse poëzie zijn nu de vertaalde en originele gedichten ( oblong) op één pagina geplaatst, met links van de Nederlandse kant een rechte marge, waardoor eveneens een soort spiegeleffect ontstaat. Beide uitgaven zien er haast bibliofiel uit, maar de prijs is eerder die van een 'normale' bundel. De opla ge is beperkt en beide bundels zijn maar op beperkte schaal verkrijgbaar (bij de 'eigen' boekhandel De Verloren Tijd in de Kerkstraat en bij Pegasus in de Leidsestraat in Amsterdam).

De keuze uit de Tsjechische poëzie is tamelijk toevallig, er is geen ander historisch criterium gebruikt dan 'verboden poëzie' uit de jaren zeventig en in het geval van Jiří Pištora gaat zelfs dat nauwelijks op omdat deze dichter zich in september 1970 het leven benam. Zijn wanhoopsdaad schreef hij in zijn afscheidsbrief voor een groot deel toe aan de ingetreden normalisering, die een einde maakte aan de poëtische uitbarsting tijdens 1968: 'Het debacle van mijn leven is slechts onderdeel van het gruwelijke morele debacle van onze samenleving..., in het hart van generaties hebben we de laatste restjes eergevoel verwoest. Ik kan mij hier niet bewegen. Ik gruw van eenzaamheid omdat het een niet-verloste eenzaamheid is, een gesommeerde eenzaamheid, geen geschonken eenzaamheid: dodelijke eenzaamheid.' (blz. 20).

Ook aan het criterium van representativiteit is bewust door de samensteller niet voldaan: geen Seifert dus en geen Skácel, maar jongere dichters als Pavel Šrut ( 1940), Ivan Wernisch (1942) en J.H. Krchovský (). De eerste twee vormen- met de haast onvertaalbare Petr Kabeš zo'n generatie dichters die door de normalisatie 'in de knop gebroken is'. In elk geval zien zij in Pištora een soort leermeester, een dichter die het verst van allen durfde te gaan. Šrut vergelijkt hem in 'Causa mortalis' met 'half vis half vogel/ vloog je op naar de allerdiepste bron' (blz. 39).

Aan de opgenomen cyclus gedichten van Pavel Šrut is ook de naam van de hele bundel Steen in september ontleend, mogelijk een verwijzing naar een uitspraak van een andere Tsjechische schrijver (Jiří Gruša) die in januari 1969 de ophanden zijnde normalisatie vergeleek met een steen die zich van een berg losmaakt en de Tsjechische cultuur dreigt te verpletteren. De cyclus zelf draagt een motto van T. S. Eliot over het altijd tegenwoordig zijn van de verleden en toekomende tijd. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor het verschijnsel tijd. maar vooral voor de mens die deze gewaar wordt of die gesymboliseerd ziet in het kind. Het andere motto is van Herakleitos: 'Een weg omhoog is een weg omlaag.' Beide motto's vloeien geraffineerd samen in een van de gedichten waarin Šrut zijn dochtertje Veronica beschrijft (blz. 25):



Al wat veren heeft,
kan vliegen. Vleermuis,
engel uit het kreupelhout gejaagd
en de dikke gans van het donsbed. Veronica,
zoutsteentje,
lacht, versplintert
gouden ijsvliesjes,
haar handen in mijn handschoen. Uit de handschoen
renden de vingers weg.
Ze vliegen rond, pikken in de sneeuw.
Sneeuw kan vliegen, heeft veren.
We spelen:
al wat benen heeft kan vallen ...

Sneeuw stuift op.


Terwijl Šrut beinvloed is door de Angelsaksische dichtkunst (Eliot, Dylan Thomas, John Updike, die hij ook vertaalde), is Ivan Wernisch eerder door de Duitstalige poëzie (vertaalde o.a. Paul Celan en volkse Minnesangliedjes)

Net als bij Šrut vinden we in zijn gedichten een enorme speelsheid, maar bij Wernisch is deze concreter, gekker. Onder de pessismistische titel van zijn prozagedicht 'Als er geen uitweg is' vinden we bijvoorbeeld de bizarre regels: 'Op een ezel laden we een sterrenvorsmachine, een/ bdello meter, xylofoon, kristallen om demonen in de war/ te brengen, een blikje niespoeder, een opgezette arend, ...' (blz. 43)1

Zowel Pavel Šrut als Ivan Wernisch hebben inmiddels via de omweg van het kinderboek en de vertaling ook weer de officiële literatuur gehaald, maar hun eigen werk blijft vooralsnog verboden.

Van de vierde dichter, van wie werk in deze bundel is opgenomen, is nauwelijks iets meer bekend dan zijn grimmige pseudoniem J.H. Krchovský, dat niet alleen klankschilderend veelzeggend is, maar ook het platte woord voor 'kerkhof' in zich draagt. Zijn gedichten circuleren in het ondergrondse circuit en het gerucht dat daar over de maker ervan gaat, is dat hij een voormalig cabaretier zou zijn. Sommige van zijn verzen bevestigen dit vermoeden. Ze lijken door hun eenvoudige coupletvorm en grappig rijm op 'light verse', maar de beelden zijn allerminst 'légère' te noemen, eerder drastisch (blz. 59) :



Mijn ziel is een perpetuum mobile
die leeft en sterft door niets gevoed ...
ik die mijzelf volstrekt verwoest
ver snij mezelf tot moten· visfilet

Vandaag is het dan kerstavond
daar staat de hele Bethlehemse boel
ik dommel in en droom terstond:
ik schommel in een elektrische stoel


De stemming die zijn poëzie in deze bundel vertegenwoordigt, is minder subtiel dan die bij Šrut, Wernisch of Pištora, maar sluit wel aan bij en is een veel directere uiting van het spijkerharde leven dat al deze 'verboden dichters' aan de zelfkant van de maatschappij doorstaan of, in het geval van Pištora, ook niet doorstaan.

Steen in september. Tsjechische poëzie. Samenstelling en vertaling Kees Mercks. Uitgeverij Perdu, Amsterdam 1989. 71 blz.




1 Zie ook TSL Nr. 2, waar enkele gedichten van Wernisch zijn opgenomen.



<

TSL 5

>