Cees Willemsen


De receptie van de Russische literatuur in Nederland: 1789 - 1989 (2)




DE INTERNATIONAAL GEISOLEERDE POSITIE VAN NEDERLAND WORDT GEINTERNALISEERD. EEN AFNEMENDE BELANGSTELLING VOOR HET BUITENLAND (RUSLAND) IS HIERVAN HET GEVOLG, SLECHTS KORTSTONDIG ONDERBROKEN DOOR DE KRIMOORLOG. DE PERIODE 1838/ 39 - 1869.

In 1838 verschijnt er te Haarlem bij de Wed. A. Loosjes voor het eerst een geschiedenis van de Russische letterkunde in ons land. Blik op Ruslands letterkunde, of overzigt der voornaamste oudere en nieuwere schrijvers in proza en poëzij, welke Rusland heeft opgeleverd is de titel van deze uitvoerige bewerking van het Duitse origineel van de heer Koenig.21 Naast de enige illustratie in het boek staat: 'Het portrait des dichters Puschkin zal ( ... ) velen welkom zijn, daar die Dichter ook bij ons door zijn ongelukkig uiteinde is bekend geworden.'

Hier wordt natuurlijk gedoeld op de noodlottige afloop van het duel, dat de aangenomen zoon van de Nederlandse gezant te St .-Petersburg, G. D 'Anthes, voerde met de beroemde ichter. In zijn inleiding memoreert de vertaler/schrijver Loosjes dat wij
ons zelfs 'Als het ware, zich niet verbeelden, dat in die streken eene literatuur besta, ja zou kunnen bestaan; even alsof de snerpende adem van den aldaar getroonde wintervorst ook den geest kon doen bevriezen.' Loosjes wijst erop dat de Russische literatuur nog te 'uitlokkender' zou moeten zijn, 'daar zij ons bekend maakt met het inwendige leven eens volks dat tegenwoordig door zijn staatkundig gewigt in de balans van Europa zozeer de algemeene aandacht tot zich trekt.22 Zijns ondanks bewijst deze aansporing juist de kennelijk afnemende belangstelling voor de Russen, zoals het volgende decennium ook bevestigen zal. In 1840 wordt van de op zo bizarre wijze bij ons bekend geraakte Poesjkin door uitgeverij W. P. van Stockum een eerste vertaling gebracht, De gevangene op den Kaukasus, overgezet uit het Duits.23 Helvetius van den Bergh, de recensent van De Gids schrijft naar aanleiding van deze vertaling: 'Puschkin viel - men weet 't - als het offer der ijverzucht; eene dood, in overeenstemming misschien met de wenschen van den vroeg verzadigden menschenhater. Hij was een dichter uit de Byroniaanse school, een trant van zien, eene soort van toon, die gelukkig reeds verouderd zijn, maar in welker plaats wij nu, ja wat eigenlijk? hebben. Wie het weet zegge het mij. '24

Deze recensie toont het gelegenheidskarakter van de vertaling aan. Dat men Poesjkin niet op zijn juiste waarde wist te schatten, lag tevens aan de slechte vertaling. Helvetius van den Bergh was zich dat wel bewust, want hij vermoedde achter deze verminkte tekst wel een beter origineel.

Typerend voor de binnenwaarts gerichte blik (ook) op cultureel gebied is de opmerking van de criticus, ondanks zijn hiervoor geciteerde constatering dat er geen nationale literatuur van niveau voorhanden is, 'onze literarischen hemel (niet) met nog meer uitheemsche dwaallichten te verdonkeren' 25




Alexander Herzen

Helvetius van den Bergh werd op zijn wenken bediend. Het bleef lange tijd rustig aan het vertaalfront.26 Voor een korte onderbreking zorgde het jaar 1853. Naast opnieuw Poesjkin: De dochter van den Kommandant, een Russisch tafereel27, verschenen er nog een bundel met Russische novellen van (wederom) Poesjkin en Polevoj28 en een intrigerende vertaling van A. Herzens: Aan wien ligt den schuld? Deze laatste titel sloeg niet op de Krimoorlog, die de oorzaak was van de plotselinge belangstelling voor de Russen in dit jaar, maar op de huwelijksproblematiek van een aan Emma Bovary ( ?) herinnerende Lubinka. In deze voor toenmalige begrippen zeer moderne zedenroman, ( normaal gesproken eindigden roman(ce)s met een huwelijk) die zo'n tien jaar voor Flauberts epoque-makend meesterwerk verscheen, werd de echtverbinding beschreven vanuit de beknellende en frustrerende functie die zij voor de maatschappelijk onmondig gehouden maar zich daartegen verzettende en naar emancipatie strevende vrouw had.29 De conjuncturele bepaaldheid van deze vertalingen wordt bevestigd doordat er na deze kleine vertaaleruptie opnieuw een vijftienjarige periode van stilte volgde. Bovendien lokten deze vertalingen nauwelijks reacties uit in de vorm van recensies en dergelijke. Van Herzen werd zelfs nooit meer iets vertaald totdat Ch. B. Timmer in de jaren tachtig van deze eeuw aan het unieke project begon om Herzens memoires voor het Nederlandse lezerspubliek toegankelijk te maken.

Uit de voor- en nawoorden van genoemde vertalingen blijkt overigens wel duidelijk de verdeeldheid van de goed geinformeerde publieke opinie ten aanzien van de strijdende partij en op de Krim. 'Wie zal ons verlossen - niet van de Russen, maar van den oceaan van geschriften over, voor en tegen hen?', aldus een wanhopige criticus van De Recensent in 1856. 'De laatste kategorie dreigt trouwens verre de overhand te bekomen, daar de Britten en Franschen het er op schijnen gesteld te hebben, van hun recht door de overdaad hunner redeneeringen, schoon juist niet altijd door de degelijkheid hunner bewijsgronden te doen blijken'.30 Een geluid dat tegen die meerderheidsopvatting inging kwam van ds. R.C.H. Römer, een van de weinige kenners van de Russische taal- en letterkunde in ons land van die dagen. Hij verzekerde zijn toehoorders tijdens een voordracht voor het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant (12-7-1855) dat Rusland niet alleen niet geweigerd had om iets van 'Westelijk-Europa te leeren', maar zelfs 'bestemd om in de jaren van rijper ontwikkeling op zijn beurt de leermeester der westerse volkeren te zijn.31 Een verwachting gebaseerd op een aan ons reeds bekende cyclische beschavingsopvatting (zie noot 8, deel I, in TSL 4) die we ook hierna nog vaker zullen tegenkomen.

TOERGENJEV EN ONZE INTELLECTUELEN: EEN VERRASSENDE ONTMOETING AAN DE VOORAVOND
VAN DE 'GROTE DOORBRAAK'. DE PERIODE 1869-1885


Vanaf deze korte opleving tijdens de Krimoorlog tot aan het einde van de jaren zestig lijkt er weinig belangstelling te bestaan voor de Russische literatuur. Behoudens een door mij nooit gevonden vertaling van Piotrovski 's Gedenkschriften van een Siberiër uit 1864 (vlak na de Poolse opstand!) verschijnen er tussen 1854 en 1869 geen vertalingen (in boekvorm) meer. In het decennium voorafgaand aan de voor onze moderne geschiedenis zo belangrijke jaren tachtig, met haar vele veranderingen op maatschappelijk en cultureel terrein, was het vooral Toergenjev die voor wat betreft 'de Russen' in het middelpunt van de belangstelling stond.

Het waren zeker niet de minste vaderlandse intellectuelen die in deze periode van 1868 tot 1885/ 86 reageerden op het werk van de Russische schrijver, wel de culturele ambassadeur van zijn land in West-Europa (Frankrijk en Duitsland) genoemd. Ik denk hierbij aan H.P.G. Quack, S. Gorter, A. Pierson en de schrijver M. Emants. Enige jaren nadat Potgieter en Busken Huet als redacteuren van De Gids waren opgestapt, zodat, zoals Stuiveling dat zo aardig zei: 'Na hun heengaan de literatuur bijzaak werd in De Gids, de Gids derhalve bijzaak in de literatuur', waagde de overgebleven redacteur Quack zich als eerste (1868) in ons land aan een essay over Toergenjev. Wat hem opvalt is de eigenaardigheid dat Toergenjevs werken 'al de verschillende typen en phasen van het Russischen leven weer geven, zodat zij tezamen een zeer zorgvuldige enquête over Rusland vormen'. Ondanks Quacks optimisme ten aanzien van de Russische maatschappelijke ontwikkelingen - de lijfeigenschap was niet zo lang daarvoor afgeschaft, zodat Toergenjevs jagersverhalen hem gedateerd leken - kon het veld winnen van die moderne opvattingen niet verhullen 'dat geheel het leven op de goederen, niets anders is dan een beschaving met een Westers vernis dat over de patriarchale barbaarse kleuren gestreken is'. Interessant is ook Quacks verbazing met betrekking tot een voor hem kennelijk (volkomen) nieuw stijlprocédé, daar waar hij opmerkt dat de Rus kennelijk weinig mededogen met zijn romanfiguren kent of zelfs met de menselijke natuur in het algemeen. 'Hij behandelt de menselijke aandoeningen en hartstochten alsof hij met lijnen en vlakken te doen heeft , alsof hij een of ander algebraïsch probleem uitwerkt'.

Quack moet desondanks toegeven dat de psychologische typering van Toergenjevs romanpersonages niet onwerkelijk of gekunsteld aandoet. Quack gaf aan dat hij zijn kennis van Toergenjevs werken te danken had aan de voortreffelijke vertalingen van Prosper Merimée.32 Slechts een jaar na deze bespreking van Quack verschijnen de eerste twee vertalingen van Toergenjev in het Nederlands, namelijk: Vaders en zoons, met als ondertitel 'Een verhaal uit het moderne Russische leven' en als tweede: Rook, of het leven te Baden.33 De recensent van De Gids, S. Gorter, vindt het volkomen terecht dat de vertaler van Vaders en Zonen het woord roman vermeden heeft , daar het inderdaad meer 'een reeks van toneelen' zijn, 'Wilt gij liever van typen uit het Russische volksleven van onze tijd'. ( ... ) 'Het bezighouden of vermaken is niet het hoofddoel van de schrijver, hij laat zijn verhaalpersonages daar opduiken waar hij ze nodig heeft, zonder zich daarbij te bekommeren of daarvoor een geldig excuus voorhanden is'.

Gorter wordt vooral getroffen door Toergenjevs schildering van een dualistische samenleving, 'waar zonen en dochters van hetzelfde geslecht vreemder dan vreemden voor elkaar zijn'. Toergenjevs werk, dat deze recensent overigens toch van een uitzonderlijke klasse noemt, lijkt voor hem het beste bewijs te vormen voor de kloof die er bestaat tussen barbaren en beschaafden in Rusland.33

Een andere belangrijke kritiek vinden we bij Allard Pierson, een kosmopolitische geest, geleerde en gezaghebbend criticus, die zo'n beetje alles wat er in de tweede helft van de vorige eeuw op het terrein van de letterkunde en - hoe kan het anders - de theologie verscheen, van zijn erudiet commentaar voorzag. Pierson begint zijn artikel in Het Vaderland van 8 september 1873 met de veelzeggende opmerking: 'Op ons Nederlanders, naar wie men in den vreemde zoo weinig vraagt, rust wel enigszins de verplichting landen die in hetzelfde ongunstige geval verkeeren, opmerkzaamheid te schenken'. ( cursivering c.w .)

Hij voegt daaraan toe dat wij de beschaafde burgers in de ons omringende landen moeilijk kunnen verwijten dat ze een Vondel, Da Costa of Van Lennep niet kennen , als wij zelf evenmin iets weten van de cultuur van landen die in een vergelijkbaar isolement verkeren, zoals de 'noordsche rijken' of Rusland. Pierson signaleert in zijn artikel een parallellie tussen de opkomst van een hernieuwd nationaal bewustzijn in Rusland en een heroplevende belangstelling voor de eigen (Russische) taal en letterkunde. Het zijn volgens hem vooral Poesjkin en Lermontov die hieraan literair gestalte hebben gegeven. Pierson situeert deze dichters min of meer aan de zijde der Slavofielen, wier werkzaamheid weliswaar heeft bijgedragen tot een verbroedering van de Slavische volken, maar die gezien de onvolkomenheid van hun beschaving, inclusief het ontbreken van iedere vrijheid, hem doet twijfelen aan de haalbaarheid van hun idealen. Daartegenover staan dan schrijvers als Gogol, Gontsjarov en Toergenjev die middels hun onbarmhartig blootleggen van bestaande misstanden, meer dan door het aangeven van nieuwe perspectieven, aantonen dat het realisme (Pierson herkent dus in tegenstelling tot Quack wel de nieuwe literaire stijl in Toergenjevs werk) tot de vaste karaktertrek van de Russische letterkunde is gaan behoren. Toch hebben de laatsten evenmin Piersons volle sympathie omdat zij in hun geseling van de bestaande situatie worden gevoed door de 'cyniek van hun ( geimporteerd? C. W.) materialisme'. Ook al wil Pierson wel aannemen dat zij overdrijven en vaak meer karikatuur dan kritiek leveren.35 Zijn veroordeling van de Russische auteurs is milder van toon dan zijn kritiek op de Franse realisten (de spraakmakende auteurs van die dagen).

Vijf jaar later - Pierson is inmiddels hoogleraar geworden in de esthetica, kunstgeschiedenis en moderne talen aan de Universiteit van Amsterdam - weet hij in zijn inleiding bij een vertaling van Toergenjevs Nieuw land nog beter onderscheid te maken tussen de Franse naturalisten, realisten en Toergenjev. Nu zegt hij over de Russische schrijver: 'Men beseft dat zijne menschenkennis uit de rechte bron, van den menschen namelijk, hem toevloeit en niet eenvoudig een gevolg is, getrokken uit een algemeene stelling, die eens post heeft gevat in zijn geest'. Daarom heeft Toergenjev in zijn werken 'een hoogere waarheid bereikt dan die de fransche roman schrijvers hebben kunnen ontdekken' en dat 'op een wijze die er ons niet alleen mee verzoent (met de waarheid van het leven, C.W. ) , maar die ons bovendien doet wenschen, dat hij navolging vinde, waar men er althans het noodige talent toe heeft, misschien moest ik schrijven: het noodige hart'. Pierson - theoloog van huis uit, maar voor wie geloof èn rede gefaald hebben - blijft wel vinden dat de Rus in het uitwerken van een 'zielkundig donnée' tekortschiet. Tenslotte ziet ook hij in deze natie die 'zoovele kontrasten vereenigt' en 'uit wier volkspoësie zoo diepe en tevens zoo krachtige weemoed spreekt' door een zekere logica der geschiedenis 'een toekomst voorspelt, welker geheimen angstige nieuwsgierigheid wekken'.36

De eerste bellettrist die zich in ons land uitvoerig met de Russische literatuur in casu met Toergenjev heeft beziggehouden is Marcellus Emants, wel de eerste naturalist in Nederland genoemd. Emants brengt in 1876 een bezoek aan Toergenjev in Parijs en een paar jaar later krijgen zijn plannen om een artikel aan de Rus te wijden concreter gestalte. In een brief aan F. Smit Kleine van 13 april 1882 zal Emants bekennen: 'Deze auteur is mij boven alles (ook ver boven Zola ... ) dierbaar omdat ik zelden zoo juist mijn eigen opvatting, van kunst, karakter en leven bij iemand weervond als bij hem'.37 In 1880 verschijnt zijn uitgebreide essay in het tijdschrift Nederland. Emants gaat uitvoerig in op Toergenjevs pessimistische filosofie; het is via deze levensbeschouwelijke verbinding, naast het gevoel van literaire verwantschap, dat Emants Toergenjevs oeuvre binnedringt en het ontleedt:

'Een pessimist behoeft volstrekt geen grompot te wezen' of 'predikt ook geen zelfmoord gelijk, naar al te dikwijls geloofd wordt'. Deze aan pessimisten toegeschreven hoedanigheden hebben niets te maken met de filosofie van een Schopenhauer of Hartmann die veel geciteerd maar weinig gelezen worden, aldus Emants.38 'Het pessimisme is geen gevoels- maar een verstandszaak, uit waarneming ontsproten en door redenering gesteund. Het beweert, dat in de wereld het leed het genot overheerst en zal blijven overheersen , dat het leven een doel heeft hetwelk slechts door het lijden te bereiken is en dat ieder die leeft , op zijn gebied, tot de ontwikkeling van het mensdom medewerken moet'.39 Pierson had zich na zijn afwijzing van de toen heersende materialistische en deterministische wereldbeschouwing ( de filosofische pendant van het naturalisme in de kunst) juist gewend naar de herontdekte realiteit van het gevoel. Zijn remedie om vervolgens de kloof te overbruggen tussen de inhoud van zijn gevoelens en de alledaagse werkelijkheid was de ontwikkeling van een nieuwe vorm van estheticisme, die de dienst van de schoonheid gelijk stelde aan die van zedelijkheid en godsdienst. De kunst zal voorzien in en samen vallen met álle behoeften die de mens - in zijn eeuwige drang naar een ideaal - als zedelijk wezen heeft. In zijn heimwee naar een aards geluk betoonde Pierson zich dus een romanticus of zo men wil een romantisch realist, getuige ook zijn lezing van Toergenjev.

De naturalist Emants zou geen vage melancholie of heimwee naar een aardse gelukzaligheid kennen, veroorzaakt door het (gevoels)conflict van de enkeling met zijn omgeving. Zijn wetenschappelijk pessimisme baseert zich op de harde uitkomsten der moderne, positivistische wetenschap. Diezelfde wetenschap waarmee de kunst zich juist moet verzoenen 'wil zij niet als een onding veracht worden en bespot' (weerklinkt hier naast overtuiging al niet de angst voor het verlies van de autonomie van de kunst?)".40 Wanneer Emants spreekt over een verbetering van het wetenschappelijke gehalte van de kunst, heeft hij het over 'een strengere vraag naar de waarheid en dieper onderzoek naar de kern van het ware'. (cursivering C.W.)

Maar die laatste opmerking brengt hem verrassenderwijs tot een uitspraak over 'een werkelijkheid die men niet kan tellen, meten of wegen'.41 Dus een werkelijkheid die die men slechts kan ervaren (of die zich openbaart?) en die mogelijk een waarheid oplevert die ontsnapt aan het verwijt van de invloedrijke filosoof Opzoomer, de leermeester van Pierson, 'dat de naturalistische kunst slechts vorm en geen inhoud geeft, een nietszeggende en platte kopie van de werkelijkheid, waardoor de scheppende, ordenende activiteit van de kunstenaar overbodig wordt.42 Zo bewijst Emants niet ( geheel) ongevoelig te zijn voor zulke argumenten wanneer hij opmerkt: 'Nagenoeg geen der bedenkingen, welke bij voortduring tegen de naturalisten, realisten of hoe men de nieuwste Franse romanschrijvers noemen wil, werden aangevoerd, is op hem (Toergenjev, C.W.) van toepassing'. Bij de lezing van Insarov en Helena (nu meestal vertaald met Aan de vooravond) merkt Emants op dat de lezer 'zal moeten erkennen aan de hand van een ziener een diepe blik te hebben geworpen in een menselijke ziel. ( ... ) Terwijl Flaubert in zijn Coeur simple een portret en niets dan een portret gaf'.43

Emants gaat in de drang om zijn landgenoten te verzoenen met de nieuwe richting in de kunst zelfs zo ver dat hij tot de volgende originele vergelijking komt: 'Maatschappij en natuur, waaruit hij (Toergenjev, C.W.) de stof voor zijn novellen putte, hebben met de onze een trek van eentonigheid, ik zou bijna durven zeggen van doodsheid gemeen, die de Russische schilder niet minder dan de Hollandse noodzaakt zich meestal tot getrouw weergeven der lokaaltonen te bepalen. De "Skizzen aus dem Tagebuche eines Jagers" zijn, op letterkundig terrein schetsen in de trant van onze jonge schilders (de zogenaamde 'Haagse' of, hier toepasselijk, 'Grijze School' genoemd, C. W.) en kunnen willicht door geen vreemde natie zo naar waarde geschat worden als door de Nederlandse'.44 Na deze opmerking zal het niet verwonderen dat Emants kritiek op nog een punt verschilt van die van zijn voorgangers. Hij wil zonder meer aannemen dat Toergenjev een realistische schildering van de Russische werkelijkheid geeft, maar voor de Russische maatschappij toont hij verder geen bijzondere belangstelling. Evenmin interesseert hem de plaats die deze Rus inneemt in de letterkunde van zijn vaderland.45

Samenvattend kunnen we stellen dat de discussie rond de receptie van Toergenjevs realistische romans in de jaren zeventig de strijd weerspiegelde tussen het 'oude' metafysische denken en de moderne, ook in ons land oprukkende, natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing. Deze ideeënstrijd voorafschaduwde de belangrijke sociale, economische en culturele veranderingen in de jaren tachtig. Bovendien verwees zij naar de nog immer diepgewortelde 'theologisering' van ons denken èn de worsteling van de vaderlandse wijsbegeerte en esthetiek zich te emanciperen uit de ethiek. Wanneer in de jaren tachtig, vele jaren na het Franse voorbeeld, het naturalisme als onderdeel van het algehele moderniseringsproces in ons land lijkt te zegevieren, zullen de literaire erfgenamen van Toergenjev, onder wie vooral Tolstoj, opnieuw ingezet worden in de strijd niet alleen tegen het naturalisme, maar vooral ook tegen 'een godloos optimisme dat dronken leek van wetenschap en vooruitgang' (H. Brugmans).

EEN AFSCHEIDSGROET UIT PARIJS; BUSKEN HUET PROBEERT NOG EENMAAL ZIJN VADERLAND DE WEG TE WIJZEN.
OOK NEDERLAND RAAKT IN DE BAN VAN DE RUSSEN; DE DOORBRAAK VAN 1885


Tenslotte komen we dan bij de man, opnieuw een befaamd essayist, die aan de vooravond van de doorbraak van de Russen in Nederland getuige was van een Parijse Ruslandkoorts, die omstreeks 1885 een hoogtepunt berei)de. Busken Huet, die zijn laatste jaren in Parijs sleet, werd zodoende een intermediair tussen Frankrijk en het francofiele vaderland. Omstreeks 1869 moet Busken Huet in de persoon van (alweer) Toergenjev voor het eerst kennis hebben gemaakt met de Russische literatuur. Na lang aandringen van zijn oudere vriend en literaire peetvader Potgieter , die op zijn beurt weer door Quack gestimuleerd was, zette Huet zich aan de lezing van Toergenjev. Volgens zijn correspondentie met Potgieter moet dit hem niet bijzonder bevallen zijn, en tot 1885 merken wij dan ook niets meer van enige bemoeienis van zijn kant met de Russische letteren. Wat er in die tussenliggende periode gebeurd is, we kunnen er slechts naar gissen, in ieder geval wijzigde zich zijn mening radicaal. Dit blijkt uit het korte essay dat hij in 1885 aan de 'Nieuwe Russische Letteren' wijdt.

Huet, die zich in Parijs vestigde in hetzelfde jaar (1876) dat Emants daar Toergenjev bezocht, zal ongetwijfeld de invloed hebben ondergaan van wat we gerust een Parijse Rusland-mode mogen noemen. Literair gesproken werd deze trend gevoed door een aantal essays van de Franse gezantschapsattaché te St. Petersburg, De Vogüé.

De Vogüé's spraakmakende artikelen over de moderne Russische literatuur verschenen in het veelgelezen Parijse Revue des Deux Mondes en werden in 1886 gebundeld in zijn bekende en zeer invloedrijk geworden boek Le Roman Russe. Voor De Vogüé had Frankrijk zijn culturele hegemonie verloren, vooral dank zij de fouten van een letterkunde die leidde tot het absolute nulpunt, het nihilisme. De naturalistische school ontbrak het aan zin voor het goddelijke én het menselijke, maar met de ontdekking van de Russische psychologie doemt een nieuwe mens-conceptie op.46 Slechts een jaar daarvoor was van Ernest Dupuy Les grands maîtres de la littérature russe aux dix-neuvième Siècle verschenen. Busken Huet zal beide werken zeker gelezen hebben, gezien de volgende euforische uitspraken: 'De opkomst van Rusland of zoo men wil van het slavische ras , is een van de kapitale feiten der nieuwere geschiedenis. ( ... ) We spreken nu niet meer over die half-franse Russen uit het begin van de eeuw, maar van een natie waarvan we, onze onkunde ten spijt, blij mogen zijn dat ze zich niet in één slavisch bondgenootschap gebundeld, tegen het Westen keren.47 We herinneren ons hier diezelfde geluiden aan het begin van de eeuw. Wil men in Nederland op de hoogte van de tijd blijven (een geliefd thema van Huet) dan kan men beter Russisch gaan leren , het liefst via een zo snel mogelijk op te richten leerstoel slavistiek: 'De Russische letteren zijn Europees gemeenbezit geworden'.

Wat maakt nu de Russische roman zo populair volgens Huet? Dat is op de eerste plaats het frisse, het oorspronkelijke; verder worden we verrast door de schildering van nieuwe toestanden, in een nieuw kader met nieuwe vormen. Bovendien hebben de Russen ons iets te zeggen. Het zijn geen broodschrijvers, of fabrikanten van literatuur, maar geboren dichters in proza en bij voorkeur heldendichters. Nog een derde argument voegt Huet aan zijn lofrede toe, 'de typische Russische toestanden moeten in vergelijking met sommige bevoorrechte Europese landen wel tot iets bijzonders leiden, en ons dat onwillekeurig ook doen verwachten'.48

Hij dacht hierbij met name aan Dostojevski 's tragische levensgeschiedenis. Met deze opmerking haakte hij in op een wijdverspreide en populaire hang naar het exotische in die dagen (Zo was aan deze Parijse russomanie al een Japancultus voorafgegaan, vergelijk bijvoorbeeld de memoires van de gebr. De Goncourt).

Van Dostojevski had Huet slechts Misdaad en straf gelezen, waarbij hij moet toegeven dat hij ondanks bewondering voor verschillende aspecten van Dostojevski 's schrijverschap, toch niet alles begrijpt. Desondanks is Huets oordeel over deze Rus positief. Lyrisch wordt hij echter pas bij het lezen van Tolstoj.

Over de schrijver van Oorlog en vrede getuigt hij: 'Al had Tolstoy niets anders geschreven dan deze laatste drie delen, wij zouden begrijpen dat Toergenjev hem van zijn sterfbed toeriep: "Ik acht het een voorrecht uw tijdgenoot te zijn".' Qua inhoudelijke thematiek is deze Russische literatuur universeel aldus nogmaals Huet.49 Een jaar later doet Huet dit alles nog eens dunnetjes over in een artikel gewijd aan Tolstoj.

'Het daghet in den Oosten' zo zou men Huets lofzang kunnen samenvatten. Het is voor hem nu duidelijk dat 'de Russen op dit moment een literaire bloeiperiode meemaken die andere volkeren met een oudere beschaving alleen in de herinnering meedragen.50 Dit artikel over Tolstoj geeft tevens een trend aan in de literaire smaak van die dagen, waarbij geleidelijk Toergenjev in populariteit wordt verdrongen door Tolstoj.

Hoewel ook in Nederland in navolging van andere landen in 1885 de eerste vertaling van Dostojevski's Schuld en boete verschijnt, wordt deze schrijver - die dan inmiddels overleden is - al spoedig naar de achtergrond gedrongen ten gunste van Huets favoriet. Waarschijnlijk gebeurt dit onder invloed van het Parijse voorbeeld. De Fransen en in hun spoor dus de Nederlanders wisten zich kennelijk geen raad met: 'De Scyt die al onze intellectuele gewoonten zal revolutioneren', 'de beul voor rustige zielen' en 'de Shakespeare van het gekkenhuis', zoals De Vogüé hem karakteriseerde.51

In ons land schreef de invloedrijke criticus en professor in de letterkunde te Leiden, Jan ten Brink, naar aanleiding van de Franse vertaling van De gebroeders Karamazov, dat men hier te doen had met 'halve krankzinnigen, die hunne wijsgerige en godsdienstige begrippen aan elkaar benijden en elkaar met zonderlinge loosheid pogen uit te hooren'. Desalniettemin durft Ten Brink na deze boutade toch nog van een meesterwerk te spreken, al vindt hij weer wel dat Dostojevski 's latere werk lijdt aan 'verval van kracht' en 'steeds in waarde verminderend, kunnen zij het verwijt niet ontkomen te zondigen door langdradigheid'.52

De belangstelling voor de Russische literatuur in ons land bleek echter van blijvende aard te zijn. Vanaf 1885 verschijnt er een stroom vertalingen van Tolstoj, Gontsjarov, Gogol en toch ook nog Dostojevski. De laatste zal in Nederland pas zijn toppunt van roem bereiken na de Eerste Wereldoorlog.

In 1887 verschijnen er 14 vertalingen van Russische auteurs in ons land. Twee van Dostojevski en Gogol, één van Gontsjarov en de overige negen van Leo Tolstoj. Belangrijkste verschijning was Oorlog en vrede (zie verder) maar daarnaast werden ook nog Anna Karenina, Jeugd en jongelingsjaren en een aantal van zijn religieuze geschriften vertaald. Uit deze aantallen blijkt duidelijk dat Tolstoj de populairste schrijver was geworden onder de Russen in Nederland. In de Geillustreerde Encyclopedie van A. Winkler Prins uit 1887 (dertiende deel) wordt dit nog eens bevestigd, wanneer Tolstoj in het artikel over de Russische letterkunde de belangrijkste der Russische romanschrijvers wordt genoemd. Over Dostojevski wordt slechts gezegd dat hij een tijd in de Siberische mijnen heeft doorgebracht, terwijl hij in het supplement van een jaar later helemaal niet meer voorkomt.

Naast Tolstoj worden ook andere Russische schrijvers genoemd, zoals de door de oudere critici zo bewonderde Toergenjev, maar verrassend is toch wel de plaats die Ostrovski inneemt. Zijn in 1889 in het Nederlands vertaalde toneelstuk Het onweer werd hier vaak opgevoerd. Dit meesterwerk van de Russische toneelschrijver verbeeldt de dreigende desintegratie van het oude despotische Rusland en de opkomst van de moderne gedachte, belichaamd in de figuur van Katarina.53 De donkere zijden van het despotische Rusland met haar vervolgingen van politieke nieuwlichters, pogroms etcetera genoot in West-Europa en ook in Nederland veel belangstelling. Een getuigenis hiervan was de vertaling van het boek van Stepnjak Het onderaardsche Rusland in 1886.

Naast Ostrovski 's toneelstukken werd ook De Revizor van Gogol in die jaren opgevoerd. Dit toneelstuk verscheen zelfs in drie vertalingen (naar het Duits, Frans en Russisch), waarvan de vertaling naar het Frans als feuilleton in een van onze dagbladen verscheen (1887). De Russen verschenen hier echter niet alleen middels hun literatuur. In 1887 werd er in Arti en Amicitiae een tentoonstelling van de Russische schilder Veresjtsjagin georganiseerd. Vooral het exotische van zijn schilderijen moet de Nederlandse kijker gefascineerd hebben. Dat de Russen niet langer als cultuurbarbaren beschouwd konden worden, werd behalve door hun literatuur en schilderkunst ook nog eens bevestigd door het sensationele optreden van de Russische pianist Anton Rubinstein die in 1885 in ons land een toernee had.






21 Blik op Ruslands letterkunde, of overzigt der voornaamste oudere en nieuwere schrijvers, in proza en poezij, welke Rusland heeft opgeleverd. Met het Portrait van den Dichter Puschkin. Haarlem, 1838.
21
22 Idem, 'Inleiding', blz. 1-2.
23 Alexander Puschkin, De gevangene op den Kaukasus. Een gedicht. 's-Gravenhage 1840.
24 In: De Gids, 1841, deell, blz. 640-645.
25 Idem.
26 Incidenteel werden er wel vertalingen gebracht in tijdschriften, met name van Poesjkin. Verrassend is de vertaling van een selectie uit de beroemde colleges die Adam Mickiewicz gaf aan het Parijse Collège de France in de jaren 1840-1844. Deze Poolse dichter bekleedde de eerste Franse leerstoel Slavistiek die naar aanleiding van de Russische onderdrukking (in 1830) van de Poolse opstand in 1840 werd opgericht. Onder de titel 'Over Slawische letterkunde en toestanden' werden deze colleges uit het 'Hoogduitsch' vertaald en in een aantal afleveringen gebracht door het Algemeen Letterlievend Maandschrift, 29-ste jrg. , Utrecht 1845. Over de Slavische letteren komen we overigens weinig te weten in de hier vertaalde colleges, des te meer over de geschiedenis der Slaven.
27 Alexander Puschkin, De dochter van den Kommandant, een Russisch tafereel. Haarlem 1853.
28 Russische novellen van Pouchkin en Lermontof, vermeldt omslag en titelpagina van deze bundel die in 1854 te 's-Gravenhage verscheen. Vreemd genoeg heb ik er geen novellen van Lermontov in aangetroffen, wel een van genoemde Polevoj: Sokathy, op blz. 92 e.v.
29 Alexander Herzen, Aan wien ligt den Schuld? Een Russisch verhaal. Haar lem 1853.
30 De Recensent, 1856, eerste stuk, blz. 280.
31 Iets over Ruslands Letterkunde, voorgedragen op de algemeene vergadering van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant. Gehouden te 's-Hertogenbosch, den 12 julij 1855, door R. C. H. Römer, theol. doet. en pred. te Deil, C.A. blz. 20.
32 H.P.G. Quack, 'Ivan Tourguenef', De Gids, 1868, deel 1, blz. 336-354.
33 Iwan Turgénjew, Vaders en zoons; een verhaal uit het moderne Russi sche leven, vertaald door J. J. A. Goeverneur, Utrecht 1870 en Ivan Tourquenef, Rook, of het leven te Baden. Een Russische roman. Deventer 1869.
34 S. Gorter in De Gids, 1870, deel 3-4, blz. 540-543. Deze criticus toonde zich overigens ook een geducht opponent van 'De Haagse School', de realisten in onze schilderkunst. Zie G. Brom, Schilderkunst en literatuur in de negentiende eeuw. Utrecht-Antwerpen 1959, blz. 58.
35 Herdrukt in: Allard Pierson, Feuilletons. Nijmegen 1985 (Vaderland-reeks), blz. 24-29.
36 In: Jong-Rusland, door Iwan Turgenjew, met eene inleiding over den schrijver en zijne werken door Prof. dr. Allard Pierson. Arnhem 1878, blz. 111-XX, passim.
37 Aangehaald door Pierre H. Dubois in zijn inleiding: 'Marcellus Emants essayist' in de bundel Pro Domo, Amsterdam 1967, blz. IX.'Deze bundel bevat o.a. een heruitgave van Marcellus Emants 'Iwan Toergenjew, een analyse', eerder gepubliceerd in Nederland, 1880, deel I, blz. 107-160. Hier blz. 1-47.
38 Idem, blz. 37 (in: Iwan Toergenjew, een analyse).
39 Id.
40 Id., blz. 4
41 Id., blz. 5
42 Opzoomer, Mr. C.W., Het wezen en de grenzen der kunst. Leiden 1875, blz. 13 e.v.
43 Emants, a.w., blz. 18.
44 Id., blz. 6
45 Id., blz. 34
46 V-.te E-. M. De Vogüé, Le Roman Russe. Paris 1886, passim.
47 Busken Huet, 'Nieuwe Russische let teren', Nederland, 1885, dl. 13, blz. 44-61, passim.
48 Id.
49 Id.
50 'Graaf Leo Tolstoi', in Literaire Fantasien, vierde reeks, achtste deel, Haarlem 1886, blz. 164-172.
51 V-te E.-M. De Vogüé, a.w., blz. 203.
52 Aangehaald door J.M. Romein, Dostojewskij in de Westersche kritiek. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van den literairen roem. Haarlem 1924, blz. 18.
53 Vgl. B. Hunningher, Toneel en werkelijkheid. Rotterdam 1947, blz. 18, 23 en 144. Dit toneelstuk werd overigens onder de titel Storm gespeeld door het gezelschap van Kreukniet en Poolman die ook Raskolnikoff op het toneel brachten. Zie Hunningher aldaar.
 




<

TSL 5

>