Boris Pilnjak


Dingen






Boris Pilnjak Bron

Boris PiInjak (1894-1941) was de zoon van een Wolgaduitser, een dierenarts, terwijl zijn moeder van Tataars-Russische afkomst was. Zijn eerste publikaties dateren uit 1915, maar hij werd pas bekend met zijn roman over de revolutie 'Het naakte jaar' (1922). Pilnjak behoort tot de meest vooraanstaande schrijvers van de jaren twintig en werd onder meer geprezen door Trotski. Zijn eigen interpretatie van de revolutie- hij zag deze eerder als een vrijkomen van de oerkrachten in het Russische volk dan een politieke omwenteling conform de theorieën van Marx- bezorgde hem echter steeds minder krediet bij de officiële cultuur en literatuurregelaars. Na 1930 kon hij nauwelijks meer publiceren; in 1941 kwam hij om in een kamp als een van de slachtoffers van de Stalinterreur.



Boven de rivier, stil en zilverig, ligt een stad van steen, met een vesting, kathedralen, huizen van steen en straten, geplaveid met kolossale keien. Aan het einde van een doodlopende zij straat staat een huis van één verdieping, wit, met twee okerkleurige pilaren, en paarden op de belvédère; achter het huis ligt een tuin, verwilderd, vol vogelkers en seringen. Het huis is van binnen klein; aan de voorkant bevinden zich drie kamers, de plafonds in de kamers zijn laag, de muren dik, er liggen kleden op de vloeren, voor de ramen staan bloemen. In de middelste kamer, waarvan één deur uitkomt tussen de pilaren, staat een vleugel.

Dertig jaar geleden was hier een meisje komen wonen, jong, zorgeloos en vrolijk. Dertig jaar was voorbijgegaan. Tussen de keien voor het huis, toen net gelegd, groeide nu gras, van de distilleerderij links waren kazernes gemaakt, en 's ochtend en 's avonds klonk daar helder de reveille. In de aangrenzende straat was een tramlijn gekomen. De stad was tegen de berg opgekropen en de rivier overgestoken. Aan de rivier, bij de spoorbrug, raasde nu een walsmolen. Dertig jaar was voorbijgegaan, en een oude vrouw, met grijs haar, in een zwarte japon, moest vertrekken - voorgoed. Het was lente, de seringen bloeiden, de vogelkers was uitgebloeid, tegen een oplopend gedeelte van de tuin kwamen in ondiepe greppels lelietjes-van-dalen in bloei. Ze wilde aan het verleden terugdenken.

In het huis waren de voorzetramen niet weggehaald, het was er op z'n winters, er was niet opgeruimd voor Pasen - het vertrek was van dag tot dag uitgesteld - en in de vensterbanken lag stof. Ze dacht eraan hoe ze op haar achtentwintigste Engels was gaan leren, en op haar tweeëndertigste muziek- toen ook had ze de vleugel gekocht. Het drong niet duidelijk tot haar door dat ze dat had gedaan om haar leven inhoud te geven, om 's ochtends bij het opstaan te weten wat er die dag zou komen. De taal had ze niet geleerd, met muziek was ze niet verder gekomen dan Czerny's sonatines. Dertig jaar geleden, toen er vriendinnen waren en dierbare geheimen- toen was ze een paar dagen verloofd geweest, en tante had een (toen juist in de mode gekomen) tweepersoonsbed met springveren matras gekocht, een marmeren waskom en een wekker die 'Véverlé' speelde.

Ze moest heel Rusland door, naar net zo'n oud huis, in net zo'n oude vesting, dat moest ze, om daar te sterven. De burger die het huis kocht droeg een vettige jas en laklaarzen. Hij hield een zweep in de hand, waarmee hij dingen aantikte en op zijn gelakte laarzeschacht mepte. Hij was niet karig en betaalde prijzen van dertien jaar terug, sloeg tegen zijn laars en zei:

'Laat u dat gevaarte achter? Mooi zo ... Dat zetten we ook op de rekening. We zullen het erbij tellen.'

En ze besloot alles achter te laten.

Maar op de dag voor het vertrek, terwijl in de salon, midden in de kamer, de uitpuilende, door muizen aangevreten koffers al klaarstonden tussen allerlei rommel- toen ontdekte ze in de slaapkamer, in de onderste lade van de lege secretaire, drie briefjes. Het ene was een kladje van een nooit verstuurde brief aan haar zuster die aan de Wolga woonde:

'Als je langs Samara komt, groet dan de stad waar M.D. rust heeft gevonden. Mijn leven is één en al verveling, eentonig. Ik leer Engels. Weet je, vandaag is het 24 juni, St.-Jansnacht, de nacht waarin de magische bloemen van het varenkruid bloeien.'

Dit briefje had ze drieëntwintig jaar geleden geschreven, zeven jaar nadat ze een paar dagen verloofd was geweest, en M.D.- dat was hij.

In het tweede briefje, een klein, ongedateerd stukje papier, stond geschreven:

'29 september, negenentwintig, 29, 29, ... M. D ., M.D.. Michail, Michail. Schrijfoefening.'

Op negenentwintig september, dertig jaar geleden, werden de waskom, het bed en de wekker gebracht, en op diezelfde dag, 's avonds, kwam er een eind aan haar verloving ... Het derde briefje was een rekening· uit Moskou, van Jurgenson, de rekening voor de vleugel.

Het schemerde terwijl ze de briefjes las, de zon ging onder, en rode stralen schenen door de seringen heen de kamer in, die blauw geverfd en donker was. Daar stond zij, een tengere gestalte in een zwarte japon, grijs, drie vergeelde briefjes in haar tengere hand, die was gevat in het goud van ringen en armbanden. Toen maakte ze haar handkoffertje open en stopte de briefjes zorgvuldig weg op de bodem, achter potjes cosmetica, achter een pak notariele papieren, wissels en koopaktes, achter haar goud. Daarop liep ze de tuin in, de seringen bloeiden, de vogelkers was uitgebloeid, de lelietjes-van-dalen kwamen in bloei, diep in de nacht begon een nachtegaal te zingen. De hemel was doorzichtig, blauw, zonder gewicht, boven de stad werd het stil.

Ze ging weer naar binnen, met branderige ogen, een zakdoek aan de lippen, gebogen, oud, ze liep door naar de slaapkamer, viel op haar knieën voor de waskom en kuste deemoedig het marmer, ze nam de wekker in haar handen en drukte die tegen haar hart, tegen haar verzwakte, lege borst; ze liep naar de grote kamer en liet zich vallen op het gelakte deksel van de vleugel, lange tijd bewoog ze niet, en toen speelde ze het stupide Duitse liedje 'Unter den Linden'. De dageraad was rood en helder.

Toen de burger die ochtend afscheid kwam nemen, was ze op haar besluit teruggekomen: ze zou alles meenemen, de waskom, het bed, de wekker die 'Véverlé' speelde, de vleugel, en twee Engelse boeken, waaronder een grammatica- alles zou ze achter zich aanslepen, heel Rusland door.

Voor korte tijd, tot aan de doorverkoop, trok de burger in het huis, hij hakte de verwilderde tuin tot brandhout.

Peski, mei 1918.


Vertaling Marc Schreurs en Peter Zeeman




<

TSL 5

>