<       TSL 21 – REDACTIONEEL       >



Nummer 18, het laatste nummer van de vorige jaargang, was gewijd aan Sint Petersburg. Nu richten we de schijnwerper op Praag en meer in het bijzonder op de met Praag verbonden literatuur. Het gaat daarbij om oude handschriften, maar ook om postmoderne schrijvers en om schrijvers die, hoewel echte Pragenaars, niet tot de Tsjechische maar tot de Duitse literaire traditie behoren - zij schreven immers in het Duits. Van de sinds de val van het communisme 'bevrijde' Oost-Europese steden is Praag zonder twijfel het meest geliefd bij de westerse toerist. Dat brengt bepaald niet alleen maar positieve dingen met zich mee - de McDonaldscultuur blijkt onafwendbaar-, maar dat deze adembenemend mooie stad thans voor iedereen open staat is iets waardevols op zich.

Het tweede, kleinere thema van dit nummer is Aleksander Poesjkin. Hans Boland licht de doopceel van de Poesjkins, zowel van de voor- als de nazaten van de beroemde dichter en legt uit waarom Poesjkin de minst Russische van alle Russische dichters is. Zonder Poesjkin is de Russische cultuur toch niet denkbaar. Het is daarom niet verwonderlijk dat hij overal, en in verschillende gedaantes, optreedt.

Als er iemand kan wedijveren met Poesjkin dan is dat Joseph Brodsky, onbetwist de grootste Russische dichter van de tweede helft van deze eeuw. Naar aanleiding van zijn dood aan het begin van dit jaar en met in het hoofd de Brodsky-herdenkingsavond tijdens het laatste Poetry International festival, schreef zijn vriend en mededichter Aleksander Koesjner een 'in memoriam'.

September 1996