Willem G. Weststeijn



Poesjkin in de poëzie



Met het verdwijnen van de o zo serieuze communistische ideologie, die geen enkele afwijking duldde van de officiële standpunten op het gebied van politiek, moraal, vaderlandsliefde, de 'grote Russische cultuur' enzovoorts, zijn er heel wat taboes opgeruimd. De strijd tegen die taboes was in de kunst en literatuur al een tijdlang aan de gang. In de jaren zeventig werden tijdens Brezjnev talloze dissidente schrijvers en kunstenaars gedwongen de Sovjet-Unie te verlaten. Wat later ontstond er, vooral in Moskou en Sint Petersburg (toen nog Leningrad) een levendige underground-beweging, die een duidelijk altematiefbood voor de officiële cultuur.

Een van de opvallendste kenmerken van de underground is het ironiseren van allerlei heilige Sovjethuisjes. Een dankbaar object was Stalin, reeds lang dood, maar in het bewustzijn nog sterk aanwezig en de belichaming van de monolitische Sovjetstaat en -cultuur. Osip Mandelstam moest, toen Stalin nog leefde, een gedicht over hem ('vingers als vette wormen', 'kakkerlakkensnor') met de dood bekopen. De underground liep dat gevaar niet, maar was wel, tot aan de komst van Gorbatsjov, gedoemd in het verborgene te opereren. Velen bereikten het publiek niet en verdwenen roemloos van het toneel; sommigen echter zetten hun werk in het censuurloze post-Gorbatsjovtijdperk voort of publiceerden postuum in deze periode, daarmee alsnog erkenning verkrijgend.

Een typische vertegenwoordiger van de Petersburgse underground-beweging is de dichter en kunstenaar Gennadi Aleksejev (1932-1987). Tijdens zijn leven slaagde hij erin enkele bundels te publiceren, maar zijn beste werk bleef in de la liggen en kon pas na zijn dood verschijnen. In zijn poëzie gebruikt Aleksejev altijd het vrije vers, tamelijk ongebruikelijk in Rusland, waar strakke versvormen nog steeds de boventoon voeren en iemand pas als een 'echte' dichter wordt beschouwd als hij rijm en metrum weet te hanteren.

Met zijn vrije vers neemt Aleksejev duidelijk afstand van de traditie. Dat doet hij ook inhoudelijk: Het liefst prikt hij 'grote' dingen en begrippen door en brengt ze terug tot eenvoudige dagelijkse feiten en situaties. In het gedicht 'En nog een Hamiet' bijvoorbeeld laat hij de 'ik' vele keren de vraag stellen: 'Zijn of niet zijn?'. Hij stelt deze vraag aan zichzelf en aan mensen om hem heen, leest de vraag op uithangborden en in etalages. Ten einde raad, in de tram, richt hij zich tot de conductrice, die hem het (verlossende?) antwoord geeft: 'God, wat maakt dat nu uit!'

In de hier volgende cyclus gedichten over Poesjkin geeft Aleksejev de grote dichter menselijke proporties. Ook daarmee wordt een taboe doorbroken: Poesjkin is eigenlijk onaantastbaar en boven alles en iedereen verheven.

In het lange gedicht van Inna Kabysj wordt Poesjkin (en aan het slot ook Lermontov) niet geïroniseerd, maar is hij aanwezig als onderdeel van de gedachtenwereld van de 'ik', en daarmee een serieus element. Het gedicht verscheen in het eerste nummer van het tijdschrift Novy mir (Nieuwe wereld) van dit jaar. Bij het ter perse gaan van dit nummer van TSL was ik er nog niet in geslaagd nadere gegevens over de dichteres te vinden.(later wel)




<   

TSL 21

   >