Met het verdwijnen van de o zo serieuze communistische
ideologie, die geen enkele afwijking
duldde van de officiële standpunten op het
gebied van politiek, moraal, vaderlandsliefde,
de 'grote Russische cultuur' enzovoorts, zijn er
heel wat taboes opgeruimd. De strijd tegen die
taboes was in de kunst en literatuur al een tijdlang
aan de gang. In de jaren zeventig werden
tijdens Brezjnev talloze dissidente schrijvers en
kunstenaars gedwongen de Sovjet-Unie te verlaten.
Wat later ontstond er, vooral in Moskou
en Sint Petersburg (toen nog Leningrad) een levendige
underground-beweging, die een duidelijk
altematiefbood voor de officiële cultuur.
Een van de opvallendste kenmerken van de
underground is het ironiseren van allerlei heilige
Sovjethuisjes. Een dankbaar object was
Stalin, reeds lang dood, maar in het bewustzijn
nog sterk aanwezig en de belichaming van de
monolitische Sovjetstaat en -cultuur. Osip
Mandelstam moest, toen Stalin nog leefde, een
gedicht over hem ('vingers als vette wormen',
'kakkerlakkensnor') met de dood bekopen. De
underground liep dat gevaar niet, maar was wel,
tot aan de komst van Gorbatsjov, gedoemd in
het verborgene te opereren. Velen bereikten het
publiek niet en verdwenen roemloos van het toneel;
sommigen echter zetten hun werk in het
censuurloze post-Gorbatsjovtijdperk voort of
publiceerden postuum in deze periode, daarmee
alsnog erkenning verkrijgend.
Een typische vertegenwoordiger van de Petersburgse
underground-beweging is de dichter
en kunstenaar Gennadi Aleksejev (1932-1987).
Tijdens zijn leven slaagde hij erin enkele bundels
te publiceren, maar zijn beste werk bleef in de la liggen en kon pas na zijn dood verschijnen.
In zijn poëzie gebruikt Aleksejev altijd het
vrije vers, tamelijk ongebruikelijk in Rusland,
waar strakke versvormen nog steeds de boventoon
voeren en iemand pas als een 'echte' dichter
wordt beschouwd als hij rijm en metrum
weet te hanteren.
Met zijn vrije vers neemt Aleksejev duidelijk
afstand van de traditie. Dat doet hij ook inhoudelijk:
Het liefst prikt hij 'grote' dingen en
begrippen door en brengt ze terug tot eenvoudige
dagelijkse feiten en situaties. In het gedicht
'En nog een Hamiet' bijvoorbeeld laat hij de
'ik' vele keren de vraag stellen: 'Zijn of niet
zijn?'. Hij stelt deze vraag aan zichzelf en aan
mensen om hem heen, leest de vraag op uithangborden
en in etalages. Ten einde raad, in
de tram, richt hij zich tot de conductrice, die
hem het (verlossende?) antwoord geeft: 'God,
wat maakt dat nu uit!'
In de hier volgende cyclus gedichten over
Poesjkin geeft Aleksejev de grote dichter menselijke
proporties. Ook daarmee wordt een taboe
doorbroken: Poesjkin is eigenlijk onaantastbaar
en boven alles en iedereen verheven.
In het lange gedicht van Inna Kabysj wordt
Poesjkin (en aan het slot ook Lermontov) niet
geïroniseerd, maar is hij aanwezig als onderdeel
van de gedachtenwereld van de 'ik', en
daarmee een serieus element. Het gedicht verscheen
in het eerste nummer van het tijdschrift
Novy mir (Nieuwe wereld) van dit jaar. Bij het
ter perse gaan van dit nummer van TSL was ik
er nog niet in geslaagd nadere gegevens over de
dichteres te vinden.(later wel)