< TSL 22 – REDACTIONEEL >
Dit nummer is grotendeels gewijd aan poëzie. We beginnen met een verslag van
een wat uit de hand gelopen verzamelwoede van onze hoofdredacteur, die het nodig
achtte een groot aantal dichtbundels die de laatste jaren in Rusland verschenen
zijn uit dat land mee te slepen. Hij toont een willekeurige greep uit zijn voorraad.
Dat er nogal wat kaf onder het koren zit zal niemand verbazen.
Er is evenwel ook een Gouden Eeuw van de Russische poëzie. Dit was de tijd
van Poesjkin, van ongeveer 1820 tot 1840. Het echte goud wordt natuurlijk door
Poesjkin zelf vertegenwoordigd, maar er waren meer uitstekende dichters. Eerder
in TSL hebben we al eens vertalingen gepubliceerd van Jevgeni Baratynski en Konstantin
Batjoesjkov. Dit keer presenteren we we Pjotr Vjazemski en Nikolaj Jazykov
in enkele fraaie vertalingen van Peter Zeeman.
Veel aandacht is er in dit nummer ook voor de moderne Poolse poëzie. Karol
Lesman komt met een geheel nieuwe Poolse dichter, Marcin Świetlicki. Tevens
wordt het werk belicht van twee bekende dichteressen, Anna Świrszczyńska en Halina
Poświatowska. De Bulgaarse poëzie wordt vertegenwoordigd door de 'nationale'
dichter Hristo Botev.
Veel ruimte voor andere stukken bleef er vervolgens niet meer over. Sander
Brouwer geeft nieuwe informatie over Pjotr Korsakov, eerder door Tom Eekman
geïntroduceerd als ijveraar (in de vorige eeuw) voor de Nederlandse literatuur in
Rusland. Eekman zelf gaat in op het niet alledaagse thema van de vlo in de Russische
literatuur.
Ten slotte, speciaal voor de bibliografieliefhebbers, alle gegevens over vertalingen
uit de Slavische literaturen in het Nederlands over het jaar 1993, zoals gebruikelijk
van het onvolprezen duo Cees Willemsen en Jan Dierick.
Augustus 1997