Recensies en signalementen



Milan Kundera: De traagheid. Vertaling (uit het Frans) Joop van Helmond. Ambo, Baarn 1996



Milan Kundera: De traagheid. Vertaling (uit het Frans) Joop van Helmond. Ambo, Baarn 1996.

De eerste vraag die bij je opkomt, wanneer je een uit het Frans vertaald boek wilt bespreken voor een tijdschrift dat zich met slavische literaturen bezighoudt, luidt: behoort deze roman nog wel tot de Tsjechische literatuur? Natuurlijk is Kundera een geboren Tsjech en is zijn leven gevormd en misvormd in het Tsjechoslowakije van na de Februari-revolutie in '48 en de Fluwelen Revolutie in '89, hoewel hij toen al vijftien jaar in Frankrijk woonde, werkte en leefde, samen met zijn Tsjechische vrouw Vera.

In die tijd is zijn relatie tot zijn oorspronkelijke vaderland langzaam getroubleerd. Critici vonden dat hij te veel goede sier maakte met het tragische lot dat het land ten deel gevallen was na '68, terwijl hij zelf eerst geen poot uitstak om iets aan die situatie te doen, bijvoorbeeld door mee te helpen aan de samizdat-literatuur die toen ontstond. Later zelfs zat hij, geëmigreerd, prinsheerlijk in Frankrijk en becommentarieerde hij de politieke en culturele situatie in zijn vaderland vanuit die veilige positie.

Toch zijn dat geen critieria om zijn werk uit de Tsjechische literatuur te verbannen. Het meeste van zijn literaire werk werd eerst in het Tsjechisch geschreven, maar door zijn contract met de Franse uitgever moest eerste de Franse vertaling verschijnen en pas geruime tijd later mocht hetzelfde werk in de oorspronkelijke taal verschijnen. Naarmate de jaren buiten Tsjechoslowakije, resp. Tsjechië vorderden nam ook Kundera's kennis van het Frans toe, zelfs zozeer dat het zijn tweede moedertaal werd en hij zich steeds vaker direct in het Frans begon uit de drukken. De traagheid schijnt eerst in het Frans geschreven te zijn en de Tsjechen moesten enige tijd wachten opde 'vertaling' in Kundera's eerste moedertaal.

Ik houd hierbij een slag om de arm, want ik geloof niet zo gauw dit soort gevallen waarbij schrijver zich direct van een andere taal bedienen. Zeker niet nu net het geval van Jerzy Kosinski bekend is geworden. Natuurlijk staan daar andere voorbeelden tegenover: dat van de juist overleden Russisch-Amerikaanse dichter Brodsky en dat van die andere Russische literaire reus Nabokov. Maar toch ... Twijfels blijven. Neem nu Kafka: schreef in het Duits, kende echter ook goed Tsjechisch, woonde en werkte voortdurend in die tweetalige omgeving van Praag, bewees in zijn brieven aan Milena dat hij over een zeer genuanceerde kennis van het Tsjechisch beschikte, zij het dat die hoofdzakelijk passief was. Ook al had Kafka na 1918 de Tsjechische nationaliteit gekozen, hij bleef op grond van de Duitse taal als literaire taal tot de Duitse literatuur behoren. Is Kundera nu bezig deel te gaan uitmaken van de Franse literatuur? Dat lijkt me toch niet. Misschien is het beter hem onder te brenden bij een categorie schrijvers die we - negatief - staten loos en - positiever - kosmopolitisch zouden kunnen noemen, zoals Joseph Brodsky (let ook op de naamsverandering, veramerikanisering: eigenlijk is het Iosif Brodski), Nabokov, Kosinski en vele anderen.

Bij Kundera vinden we behalve (uiteraard) vele Tsjechische verwijzingen ook sinds oudsher vele Franse verwijzingen. Tot nu toe het meest uitgesproken gebeurde dat in zijn toneelstuk Jacques en zijn Meester(met een vette knipoog naar Diderot) en in zijn voorgaande roman Onsterfelijkheid waarin hij negatieve aspecten van de Franse of in het algemeen de Westeuropese vercommercialiseerde maatschappij aan de orde stelde. Bekend is ook zijn liefde voor de Franse Verlichting, met zijn rationalisme, spitsvondigheid, humor, esprit, maar ook met zijn modern aan doend amoralisme en vrijdenkerij. In deze roman is het weer een andere ontdekking uit die periode, die een cruciale rol speelt, namelijk een novelle van ene Vivant Denon.

Deze novelle Wordt niet vervolgd/Point de lendemain werd parallel uitgegeven bij Van Gennep, in de vertaling en met een uitvoerig nawoord van Ivo Gay. Dat is niet zo vreemd wanneer men bedenkt dat Kundera door Gay, toen deze nog bij Ambo werkte, in Nederland is geïntroduceerd. Gay's verhuizing naar Van Gennep, waar hij inmiddels ook al niet meer is, heeft onder andere dit parallelle boekje opgeleverd, dat zeker niet onaardig is te lezen tegen de achtergrond van wat Kundera nu heeft geschreven.

Kwam het verhaal in Kundera's vorige roman Onsterfelijkheid op gang door een gebaar waaruit een personage, Agnes, voortsproot, - in de onderhavige (korte) roman is er sprake van een merkwaardige parallellie tussen wat Kundera (en zijn vrouw Vera) op een kasteel niet ver van Parijs beleven en wat ooit, tweehonderd jaar eerder door Denon was gesitueerd in datzelfde kasteeltje. Behalve de parallellie, die soms uitloopt in versmelting, is er echter ook sprake van enkele grote contrasten. Al onderweg merkt Kundera dit, wanneer iemand hun autootje wil inhalen: de snelheid van onze tijd, met zijn efficiëntie en zucht om te scoren (het snelle orgasme) tegenover de traagheid van Denons tijd, een traagheid die gepaard ging met langdurig genot, geknuffel en geluk van blijvender aard. Alleen al de reis van Parijs naar het kasteeltje markeert dat verschil: jachtend verkeer tegenover een wiegend koetsje dat stapvoets zijn doel bereikt. Stress, het hier en nu, het snelle succes tegenover mijmering, contemplatie, herinnering, bewustzijn, wijsheid.

Kundera zou Kundera niet zijn als hij zijn verhaal niet 'postmodern' onderbrak met reflecties van literairhistorische aard, om zo de schijn van een roman- essay te creëren. Hij gaat in op de raadselachtige raadselachtige auteur wiens initialen M.D.G.O.D.R. nog niet zo lang bekend zijn om er vervolgens een andere favoriete Franse auteur bij te slepen: Duclos en diens beroemde briefroman Les liaisons dangereuses, uit diezelfde periode. Zowel in het geval van Denon als in dat van Duclos vat Kundera het verhaal daarbij in zijn essentie samen. Eigenlijk zijn dit nog de aardigste passages uit Kundera's roman.

Minder interessant is namelijk het eigenlijke verhaal van het boek dat een kritiek moet zijn op Franse intellectuele kringen, op politici die meer oog hebben voor uiterlijk vertoon dan voor de werkelijke inhoud van gebeurtenissen. Met andere woorden: hun bezorgdheid is eerder een quasi-bezorgdheid, terwijl het hun er in de eerste plaats om gaat zelf een goed figuur te slaan. Hieruit volgen enkele weliswaar potsierlijke situaties - ook niet vreemd in Kundera's andere proza-, maar ze missen een dieper effect, ze lijken te veel gebonden aan de Franse werkelijkheid - ook al gaat het vast en zeker om algemene verschijnselen.

Dit algemene, overal voorkomende type wordt de 'danser' genoemd en stelt iemand voor die graag op het politieke toneel wil staan, maar eigenlijk geen interesse heeft in de problemen van de wereld, in de verbetering van misstanden en die zelfs niet uit lijkt te zijn op persoonlijke macht of roem. Hij wil er alleen zijn, hij wil zich er staande houden en moet daarvoor de grepen kennen van wat Kundera noemt: moreel judo.

Het zij zo. Het lijkt helaas te veel op mosterd na de maaltijd en in de ogen van de Fransen zelfs een beetje op natrappen, want Fransen hebben een groot, kwetsbaar ego, wat al bleek uitdeontvangstvan Kundera's vorige roman Onsterfelijkheid, toen ook al die commercialiteit en dat uiterlijk vertoon aan de kaak werden gesteld aan de hand van (bedachte) Franse voorbeelden.

De vraag die dan rijst is: waarom konden we ons wel identificeren met de helden en heldinnen uit ander werk van Kundera en ondervinden we (met de Fransen) opeens een zekere remming in de laatste twee gevallen? Dat moet dan toch liggen aan de geloofwaardigheid van de beschrijvingen, of dat nu van een echt personage is of van een bedacht. Wanneer een Tsjech een archetypisch trekje ontdekt bij een andere Tsjech, kan dat geslaagd zijn. Zie Hašek en diens Švejk. Als datzelfde trekje zou zijn ontdekt en beschreven door, zeg, Bordewijk, dan is dat veel flauwer en ongeloofwaardiger, want niet het algemene valt dan op, maar het specifieke, niet het archetypische, maar het kneuterig typische. Daaruit blijkt ook alweer hoe door en door Tsjechisch (en niet-Frans) Kundera is, ook al schreef hij in het Chinees.

Kees Mercks


Michal Viewegh, De opvoeding van Boheemse meisjes. Vertaling Edgar de Bruin. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1996



Michal Viewegh, De opvoeding van Boheemse meisjes. Vertaling Edgar de Bruin. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1996.

In april van dit jaar kwam uitgeverij Wereldbibliotheek met een volgende titel uit een reeks boeken van nieuwe Tsjechische schrijvers, waarmee deze uitgeverij bewijst met haar voortdurende belangstelling voor de Tsjechische literatuur en met haar durf onbekende auteurs in Nederland te introduceren een uitzonderlijke positie in te nemen. Na de elk op zich unieke verslagen van drie dertigers, die op heel verschillende manieren hun jeugd in de moeilijke normaliseringsperiode van de jaren zeventig en tachtig beschreven (Zuzana Brabcová: Ver van de boom, Tereza Boučková: De Indianenloop, Michal Viewegh: Te gekke jaren), komt nu als het ware het vervolg. Al deze auteurs maken de balans op van de veranderingen die de Fluwelen Revolutie van 1989 in het leven van Tsjechen heeft gebracht. Behalve dit boek van Micha! Viewegh wordt trouwens gewerkt aan de vertaling van het volgende boek van Zuzana Brabcová, waardoor de Nederlandse lezer een interessante mogelijkheid krijgt via de optiek van dezelfde auteurs de verdere ontwikkelingen in Tsjechië te volgen.

De opvoeding van Boheemse meisjes is inhoudelijk een vervolg op Te gekke jaren, ook al wordt de vertellende hoofdpersoon Kvido nu vervangen door een ik-verteller. De roman kan op verschillende ma-nieren worden gekarakteriseerd en dus ook gelezen: op een gegeven moment bestelt de verteller bij zijn uitgever een roze omslag omdat wat hij aan het schrijven is een love-story gaat worden; in een interview in augustus 1994 sprak Viewegh over zijn boek als een kritiek op het Tsjechische onderwijs dat niet in staat is kinderen op echte problemen voor te bereiden. Het kan ook heel algemeen gezien worden als een beeld van al die veranderingen en ontwikkelingen in de Tsjechische maatschappij na de omwenteling van 1989 of - nog algemener - als een spannend spel van de auteur met zijn lezers: Viewegh doet namelijk zijn best om het boek van heel veel authentieke details te voorzien om het aldus zo autobiografisch mogelijk te laten lijken, maar op het moment dat de lezer het als een echt gebeurd verhaal gaat lezen, kan Viewegh het niet laten om alles weer in twijfel te trekken.

Het boek bevat verder weer alle bekende ingrediënten van de stijl van Viewegh: humor en zelfspot zonder overigens oppervlakkig te worden, verder 'understatement' en een boel toespelingen op de afloop van het verhaal, waarvan een deel pas bij herlezing duidelijk wordt. Dit boek heeft echter ook een aantal nieuwe elementen: interessante kijkjes in de 'keuken' van een schrijver en veel citaten die nu eens als ondersteuning van beweringen van de auteur dienen, dan weer de aanleiding vormen tot een polemiek.

De stijl van Viewegh wordt in Tsjechië niet onverdeeld positief beoordeeld. In de context van de hedendaagse Tsjechische literatuur, die veel inhoudelijk moeilijk toegankelijke teksten kent, is elk boek met een duidelijk verhaal, en dan nog een dat met humor is geschreven, gelijk verdacht. Viewegh draagt daar zelf een steentje toe bij door - geheel op zijn westers - de aandacht van de media op te zoeken en openlijk te verklaren dat zijn doel in het leven is een beroemd schrijver te worden. Zoveel assertiviteitis voor veel Tsjechen, die van nature meestal terughoudender zijn, niet te verteren, zodat Viewegh het doelwit is geworden van een soort campagne van een groep schrijvers-generatiegenoten en van enkele critici. Vele dankbare lezers hebben het echter in ingezonden brieven voor hem opgenomen, wat zijn grote populariteit bewijst.

Het relatief simpele verhaal van Beata, een twintigjarige dochter van een miljonair, op wie de verteller, leraar op een basisschool van Praag-Zbraslav en tevens schrijver, verliefd wordt, geeft aanleiding om een groot aantal nieuwe verschijnselen in het leven van de Tsjechen te behandelen. Beata kan staan voor een willekeurige Tsjech die de afgelopen vijf jaar aan de ene kant weliswaar meer vrijheid heeft verworven, maar die tegelijkertijd ook werd blootgesteld aan tal van nieuwe invloeden waarmee hij zich niet altijd raad weet. De mengeling op school van anarchie, vrij ondernemerschap en absurde overblijfselen van de oude orde kan gezien worden als een verkleinde weergave van datgene wat op grote schaal in de Tsjechische maatschappij gebeurt.

Het is Viewegh weer gelukt om humor en inzicht met elkaar te verbinden. Samen met Te gekke jaren vormt dit boek een soort kroniek van het alledaagse leven in het Tsjechië van voor en na de omwenteling, waarbij het probleem van werkelijkheid en fictie in De opvoeding van Boheemse meisjes een belangrijke plaats inneemt. Door zijn gelaagdheid maakt dit boek kans een breed lezerspubliek te bereiken en te boeien.

Magda Hüblová


Alexandr Poesjkin, Jevgeni Onegin. Roman in verzen. Vertaling Michel Lambrecht. Uitgeverij Benerus



Alexandr Poesjkin, Jevgeni Onegin. Roman in verzen. Vertaling Michel Lambrecht. Uitgeverij Benerus, Ballaerstraat 106, 2018 Antwerpen.

Het kan gewoon niet op! Met de vertalingen van Jevgeni Onegin bedoel ik. We hadden al de vertaling van Eisa Catz, Wils Huisman en B. Ginzburg, die in 1949 verscheen bij uitgeverij F.G. Kroonder te Bussum; daarna verscheen in 1989 bij van Oorschot de vertaling van de scheepsbouwkundig ingenieur W. Jonker en in 1994 bij uitgeverij Atlas die van de natuurkundige L.H.M. van Stekelenburg en ex-ambassadeur Frans-Joseph van Agt. En dit jaar was er weer iemand die het waagstuk tot een goed einde heeft gebracht: Michel Lambrecht. En opnieuw is het geen slavist: Lambrecht is jarenlang kanselier geweest bij de Belgische ambassade in Moskou. En opnieuw is het een vertaling met behoud van rijm en metrum.

De inhoud van Poesjkins roman in verzen kan hier gevoeglijk bekend verondersteld worden. Een voortreffelijke samenvatting (gevolgd dooreen even voortreffelijk commentaar) is te vinden in Maarten Tengbergens Klassieken van de Russische literatuur (dit boek ligt hier en daar in de ramsj, verzuim vooral niet het te kopen als u het ziet).

Bij vergelijking van de drie laatst verschenen vertalingen gaat mijn voorkeur uit naar Van Stekelenburg/ V an Agt. Het is een tamelijk letterlijke vertaling, waarin niettemin niet alleen rijm en metrum gehandhaafd zijn, maar ook het ritme van Poesjkins tekst tamelijk dicht wordt benaderd. Ook de speelse, lichtvoetige toon van Poesjkin komt in deze vertaling goed tot zijn recht. Ter illustratie de vertaling van de laatste drie regels van strofe veertien uit hoofdstuk acht, waarin Poesjkin het uiterlijk van Tatjana in haar nieuwe gedaante als generaalsvrouw beschrijft en tevens de gelegenheid te baat neemt om een taalpurist uit zijn tijd op de hak te nemen:

Van Stekelenburg/van Agt: 'Je kon bij haar van 't voorbeeld spreken/Van comme il faut ... (Sjisjkov, pardon/Dat ik dit niet vertalen kon.)'.

Jonker: 'Kortom een voorbeeld van allure/ (excuses, Sjisjkov!) en niveau;/ 't geïncarneerde comme il faut .. '

Lambrecht: 'Volkomen scheen in haar bedongen/ le comme il faut. .. (Sjisjkov, wees goed, 'kweet niet hoe 'k dit vertalen moet).'

De vertaling van Jonker is hier bijzonder vrij en inventief, maar ook onlogisch (want allure is een gewoon Nederlands woord), terwijl de vertaling van Van Stekelenburg/van Agt zowel letterlijk als trefzeker is.

Ook Jonker weet de lichtvoetige toon van Poesjkin goed te handhaven, maar hij heeft hiervoor meer stoplappen nodig dan van Stekelenburg/Van Agt en doet af en toe dingen, zoals het midden in een zin afbreken, die eerder in een gedicht van Faverey dan in Jevgeni Onegin thuishoren. Daar komt bij dat Van Stekelenburg/van Agt als enigen de complete Jevgeni Onegin vertaald hebben: zij hebben ook de 'Fragmenten uit de reis van Onegin', die ook in de laatste door Poesjkin zelfbezorgde uitgave staan, opgenomen; zowel bij Jonker (of liever bij Charles B. Timmer, die deze uitgave redigeerde) als bij Lambrecht ontbreken deze.

Hierboven werd gewaagd van vier Nederlandse vertalingen, maar eigenlijk zou het juister zijn om te spreken van drie Nederlandse en een Vlaamse vertaling, want het Vlaamse karakter van Lambrechts vertaling springt direct in het oog: hij gebruikt het woord 'dan' in de betekenis van 'toen', 'raar' in de betekenis van 'zeldzaam', 'kluis' (eenmaal) in de betekenis van bed ('Onegin rijdt echter naar huis/wil slapen in zijn kluis') en schrijft het woord 'doorheen' aan elkaar (doorheen het woud).

Iedereen die weet hoeveel geduld en volharding er nodig is om een prozawerk van enige lengte tot een goed einde te brengen, zal voor een vertaler van een dichtwerk van deze omvang alleen maar diep zijn petje afnemen. Niettemin wil ik nog enige kanttekeningen plaatsen bij de vertaling van Lambrecht. Deze is wat minder sophisticated, minder geraffineerd dan de twee eerder genoemde. Hierdoor benadert hij - misschien wel zijns ondanks - af en toe Poesjkins geniale eenvoud, maar zit hij er op andere plaatsen behoorlijk naast. Vergeleken bij de twee (of drie) anderen is Lambrecht minder inventief bij het vinden van rijmwoorden. Liefst vier keer laat hij Tatjana rijmen op 'njanja'; hij gebruikt regelmatig identieke woorden als rijmparen (is/is, was/was); eindigt een woord op '-ezen', dat komt hij onmiddelijk op de proppen met 'wezen'; en eindigt een woord opa (na, grammatica), dan volgt al snel de stoplap 'dra'. Ook verder zijn de rijmwoorden vaak stereotiep. Om zijn zinnen in het keurslijf van metrum en rijm te dwingen maakt Lambrechts erg vaak gebruik van inversie, wat op den duur de indruk wekt dat de verteller een soort spraakgebrek heeft.

Door dit alles sla ik de vertaling van Lambrecht toch wat lager aan dan die van Van Stekelenburg/van Agt en van Jonker.

Ter illustratie volgt hieronder Lambrechts vertaling van een strofe uit het eerste hoofdstuk, waarin de dichter de kleding van Onegin beschrijft.



Ik heb de laatste smaak beschreven en zeer terecht de kenner vraagt hem een beschrijving te geven van wat Onegin dan wel draagt. Met veel genoegen mijne heren, zou uw verzoek ik honoreren want de beschrijving is mijn vak maar pantalon, gilet en frak zijn in het Russisch niet te halen en 'k weet dat ik als arm stilist te vaak gebruik maak van de list met vreemde woorden wat te pralen, hoewel ik vroeger ging op zoek in 't academisch woordenboek.


Poesjkins Jevgeni Onegin is door Belinski een keer omschreven als 'een encyclopedie van het Russische leven', het werk bevat tal van namen en zaken die voor de niet-Rus en de niet-tijdgenoot verklaring behoeven. In dit opzicht schiet de vertaling van Lambrecht duidelijk tekort. Zo ontbreken de vierentwintig noten van Poesjkin zelf. Naast de tekst staan weliswaar in een kleiner lettertype noten van de vertaler afgedrukt, wat een prettig en handzaam procédé is - maar waarom zijn het er maar vijf? Vele zaken en namen blijven zo onverklaard.

Typografisch is de uitgave wel fraai verzorgd - een geslaagd debuut van de onlangs door Emmanuel Waegemans opgerichte uitgeverij Benerus.

Deze of gene zal het misschien vreemd toeschijnen dat van één literair werk nu al vier vertalingen het licht hebben gezien. Maar de ware liefhebber zal dit alleen maar toejuichen. Zoals iedere uitvoering van een symfonie iets kan toevoegen aan de interpretatie van die symfonie, zo kan iedere vertaling van een literair werk iets toevoegen aan de interpretatie van dat werk. Het wachten is dus op de vijfde vertaling. Deze keer misschien van een slavist?

Monse Weijers.


Alexandr Poesjkin, Graaf Nulin. Vertaling Hans Boland. Novi gorod, St. Petersburg 1995. Tweetalige uitgave. De papieren tijger, Breda



Alexandr Poesjkin, Graaf Nulin. Vertaling Hans Boland. Novi gorod, St. Petersburg 1995. Tweetalige uitgave. Verspreiding: De papieren tijger, Breda.

Graaf Nulin (in de tekst van de vertaling Nullin, wat toepasselijker is) is het amusante verhaal in dichtvorm overeen modieuze jonge edelman, net terug uit Frankrijk, die een blauwtje loopt bij een Russische plattelandsschone. Door Poesjkins tijdgenoten werd het gedicht hevig bekritiseerd, omdat men het triviaal en zelfs obsceen vond. De humor en lichte toon - Poesjkin is minder sarcastisch dan B yron - zijn echter buitengewoon effectief: ook in het lichte genre toont Ruslands onbetwist grootste dichter zich een meester.

Poesjkin schreef zijn gedicht (370 versregels) in twee sessies, gedurende de ochtenden van 13 en 14 december 1825 tijdens zijn verbanning op het landgoed Michajlovskoje. De verbanning bood hem veel tijd tot lezen en hij verdiepte zich onder meer in Shakespeare. Diens gedicht The Rape of Lucrece werd de directe aanleiding om Graaf Nulin te schrijven, want het gedicht beviel hem maar matig en hij kreeg zin het te parodiëren. Poesjkin ergerde zich niet alleen aan Shakespeare's gedicht, maar eigenlijk ook aan de, legendarisch geworden, gebeurtenissen die daarin beschreven zijn: de aanranding van Lucretia door de zoon van de Romeinse koning en Lucretia's zelfmoord nadat ze het verhaal van haar ontering aan haar echtgenoot had verteld. 'Wat', schrijft Poesjkin in een latere aantekening over zijn gedicht, 'zou er gebeurd zijn als Lucretia had besloten Tarquiniuseen klap in zijn gezicht te geven. Dat zou hem behoorlijk hebben bekoeld en hij zou zich beschaamd hebben teruggetrokken.' En in dat geval, voegt hij eraan toe, zou de geschiedenis een heel andere loop genomen hebben: Brutus zou de koning niet hebben verjaagd en niet de republiek hebben gesticht etcetera. Graaf Nulin begint met de beschrijving van een jachttafereel. Terwijl de jachthoorns schallen komt de landeigenaar, vroeg in de morgen, naar buiten, gewapend met zijn Turkse mes en een fles rum. Zijn echtgenote bekijkt alles door een raam, slaapdronken en lichtelijk geïrriteerd.

Wat doet mevrouw als meneer afwezig is? Deze echtgenote, Natalja Pavlovna, is opgegroeid in een adellijk pension onder de hoede van een Française en heeft er bepaald geen zin in de dagelijkse beslommeringen van het huishouden op zich te nemen. Ze verveelt zich dood en om de tijd te verdrijven leest ze maar een dikke briefroman.



Zo zit zij met het Vierde Deel
Op schoot van een roman in heel
Omstandige en brave brieven:
Armand en Lize: twee gelieven,
Het is heel dik, sentimenteel,
Deze Gezinscorrespondentie,
Bedaagd en dik, dik en klassiek,
Met opvoedkundige pretentie
En bitter weinig romantiek.


Dan brengt, tot haar genoegen, een ongeluk wat leven in de brouwerij. Een passerend rijtuig slaat om en de ingezetene, graaf Nul in, strompelt, vergezeld van zijn Franse knecht naar haar huis. Hij heeft in het buitenland zijn geld verbrast en is op weg naar Sint Petersburg om te pronken met zijn kennis van de nieuwste Franse mode. Nul in wordt hartelijk verwelkomd door de vrouw des huizes; tijdens het diner flirten ze met elkaar en ze brengen de avond heel genoeglijk door.



Ineens is het dan middernacht.
De deurbediende ronkt al uren,
Een haan kraait ergens bij de buren,
De wacht passeert, zijn gong galmt na
Terwijl de laatste kaarsen doven.
'Ik', zegt Natalja Petrovna,
'Wil u niet van uw rust beroven,
Slaap zacht.' De graaf kijkt op zijn neus
En kust haar teder-amoureus
De hand. Maar kijk nou toch 's even
(De kuilen die behaagzucht graaft')
De deugniet - God zal haar vergeven!
- Drukt zacht de vingers van de graaf.


Eenmaal in bed kan de graaf de slaap niet vatten en mijmert na over de veelbetekenende handdruk van zijn gastvrouw. Op een gegeven moment houdt hij het niet meer uit en besluit hij naar de slaapkamer van Natalja Petrovna te gaan.



En struikelend liep hij alras
Strijdvaardig in zijn kamerjas
Van bonte zij gedempt te vloeken,
Zijn ziel verkopend voor een kus:
Een nieuwbakken Tarquinius
Die zijn Lucretia ging zoeken.


De graaf treft zijn gastvrouw slapend aan, maar als hij haar zijn liefde verklaart wordt ze wakker en kijkt hem verbijsterd aan. Als hij vervolgens haar deken aanraakt ontsteekt ze in hevige woede en geeft hem een klap in zijn gezicht. De graaf druipt af. De volgende morgen is hij enigszins beschaamd haar te ontmoeten, maar zij doet alsof er niets aan de hand is. Als de echtgenoot van Natalja terugkeert van de jacht vertrekt de graaf. Na zijn vertrek vertelt Natalja haar man wat zich de afgelopen nacht heeft afgespeeld en deze ontsteekt in woede jegens de 'melkmuil'. Wie zich wel, samen met Natalja, vrolijk maakt over het avontuur is een zekere Lidin, een naburige landheer van drieëntwintig jaar.

Met alle wijzigingen van het 'verhevene' - het oude Rome, koninklijke personages, dramatische gebeurtenissen - in het gewone, eigentijdse, met de aardige draai aan het slot dat het juist de ontrouwe vrouw is die de avances van de potentiële minnaar afwijst, is Poesjkins parodie heel geslaagd. Tegelijkertijd bevat Graaf Nulin, net als Jevgeni Onegin, mooie, soms nostalgisch-realistische, soms ironische beschrijvingen van allerlei facetten van het Russische leven. De vertaler verdient veel lof voor de uitstekende, 'lichte' omzetting van het gedicht in het Nederlands.

Willem G. Weststeijn




Wolfgang Kasack, Lexikon der russischen Literatur des 20. Jahrhunderts. Vom Beginn des Jahrhunderts bis zum Ende der Sowjetära. Otto Sagner, München, 1995 en Die russische Schriftsteller-Emigration im 20. Jahrhundert. Beiträge zur Geschichte, den Autoren und ihren Werken. Otto Sagner, München, 1996



Wolfgang Kasack, Lexikon der russischen Literatur des 20. Jahrhunderts. Vom Beginn des Jahrhunderts bis zum Ende der Sowjetära. Otto Sagner, München, 1995.

Die russische Schriftsteller-Emigration im 20. Jahrhundert. Beiträge zur Geschichte, den Autoren und ihren Werken
. Otto Sagner, München, 1996.

In nummer 3 van TSL (1988) was ik enthousiast over het beroemde Lexikon der russischen Literatur seit 1917 van de Duitse slavist Wolfgang Kasack. Inmiddels zijn er twintig jaar verstreken tussen de eerste editie (Stuttgart, Kröner Verlag, 1976) en allerlei aanvullingen. Er is ook een Engelse editie van het werk verschenen (Dictionary of Russian Literature since 1917. New York, Columbia University Press, 1988) en zelfs een Russische (Enciklopeaiëeskij slovar' russkoj literatury. London, OPI, 1988). Al deze edities zijn nu overbodig geworden door de nieuwste en volgens de auteur laatste, dus definitieve uitgave van dit werk: Lexikon der russischen Literatur des 20. Jahrhunderts. Vom Beginn des Jahrhunderts bis zum Ende der Sowjetära. Het omvangrijke boek (1508 p.) kost 98 DM, dat is een stevige prijs, maar de gebruiker komt er dan ook volop aanzijn trekken: er staat gewoon alles in. Je vindt er niet alleen de auteurs, maar ook begrippen (socialistisch realisme, censuur, partijbesluiten met betrekking tot literatuur, samizdat), stromingen of periodes (acmeïsme, otepel'), namen van tijdschriften (Sovremennye zapiski), instellingen (Schrijversbond, schrijverscongressen). Dit alles met Duitse gründlichkeit, betrouwbaarheid en volledigheid. Er bestaat geen enkel werk in een ons toegankelijke taal (en in het Russisch al helemaal niet), waarin zo veel informatie verwerkt zit. De lezer vindt ook een geselecteerde bibliografie bij elke auteur of steekwoord. Het stokpaard je van Prof. Kasack - al sinds de eerste editie van 1976 - is de eenheid der Russische literatuur. Kasack heeft altijd geweigerd de Russische literatuur op te delen in Sovjet- en niet-Sovjetliteratuur, in wat in de Sovjetunie en wat er buiten gepubliceerd werd. Zijn criterium was dat het literaire werk in het Russisch gepubliceerd moest zijn - of dat nu in Leningrad, Tasjkent, Riga of in Amsterdam, Buenos Aires, Frankfurt am Main was. De geschiedenis heeft hem gelijk gegeven: in recente studies in Rusland wordt hoog van de toren geblazen over de 'edinstvo russkoj literatury'. Het voordeel van dit concept is, dat de gehele russischtalige literatuur van de twintigste eeuw in dit lexicon vertegenwoordigd is. De drie golven van de emigratie (na 1917, na 1945, na 1970) zijn er uitvoerig in aanwezig. Het boek is gepubliceerd na de val van het communisme in Rusland, wat betekent dat het als een afgerond naslagwerk voor de gehele Sovjetperiode (1917-1991) kan gelden. Het boek is dan ook een absolute must voor elke slavist waar ook ter wereld. A thing of beauty is a joy for ever!

In mijn vorige recensie heb ik een paar lacunes gesignaleerd. Een minder bekende schrijver en criticus is Vladimir Pozner, een 'Serapionbroeder', die al in de jaren twintig de Sovjetunie heeft verlaten en in het Westen sympathie ging ronselen voor deze sympathieke literaire groepering. Net als in de vorige editie ontbreekt ook Nikolaj Bokov, de auteur van het amusante verhaal over de ex-kampgevangene die het hoofd van Lenin uit het mausoleum wil stelen om het voor grof geld aan de Amerikanen te verkopen. Een Russische dissident met een beperkt, maar niet oninteressant oeuvre, waar nogal wat experimenteel proza in zit, maar die in het Westen de literatuur heeft laten varen - omdat ze onverzoenbaar met het geloof zou zijn - en zich nog uitsluitend aan het gebed wijdt. Ook in de moderne Rusissche letteren is Gogol blijkbaar nooit veraf. Merkwaardiger in Kasacks lexicon is het ontbreken van Viktor Jerofejev, de auteur van de schandaalroman Een schoonheid van Moskou, die duidelijk niet op zijn academische gunst mag rekenen. Het nageslacht zal uitmaken of dit oordeel niet te streng is, de geschiedenis van de literatuur toont immers heel wat voorbeelden van werken die literair weinig of niets voorstellen, maar wel epoque hebben gemaakt. Afwezig is ook de moderniste Narbikova, die met haar chaotisch proza een goede afspiegeling is van wat zich in het hoofd (en andere lichaamsdelen) van onze Russische tijdgenoten afspeelt. Deze omissies zijn kleine vlekjes op een gigantisch, indrukwekkend mozaïek die de complexiteit van de twintigste-eeuwse Russische literatuur tot haar volle recht laat komen.

Een van de problemen waar de moderne literatuurgeschiedenis mee worstelt en waar men greep op probeert te krijgen, is de literatuur van de Russische emigratie. Vóór 1987 werd daar over het algemeen betrekkelijk weinig aandacht aan besteed. Dat veranderde met de toekenning van de Nobelprijs aan Joseph Brodsky in de herfst van 1987. Sindsdien is de stroom van publikaties over de emigratie niet meer te stuiten. Zo goed als alles is nu gepubliceerd en binnengehaald, er worden naslagwerken uitgegeven, verzamelstudies, congressen worden integraal aan deze 'tak' van de Russische literatuur gewijd en daarbij wil vooral de eenheid van de Russische literatuur in de verf gezet worden. Ook op dit gebied heeft Kasack grote verdiensten: hij is een van de weinige westerse slavisten die altijd al (en niet pas sinds de glasnost) belangstelling heeft gehad voor deze verwaarloosde literatuur, hij heeft heel wat onbekende Russen gepubliceerd in zijn eigen serie: 'Arbeiten und Tex te zur Slavistik' (Boelgakov, Vladimir Kazak ov, Erdman, Loents, Platonov, Lindenberg, Sjatoenovski en anderen), hij heeft in honderden artikelen in Duitse tijdschriften en vakbladen onvermoeibaar de moderne Russische literatuur gepropageerd en voor de door de Sovjets verboden schrijvers evenveel plaats ingeruimd als voor de aanvaarde Sovjetschrijvers. Deze studies heeft hij nu gebundeld in het boek Die russische Schriftsteller-Emigration im 20. Jahrhundert. Het boek begint met enkele overzichtsartikelen en biedt dan een twintigtal bijdragen over de twintigste-eeuwse emigratie: de verschillende golven van de Russische emigratie in Duitsland, hun mogelijke invloed op de Duitse cultuur, de be~ tekenis van de dissidenten voor de Russische literatuur, de vraag of er nu een eind is gekomen aan de emigratie, hoe zien Russische literatoren nu hun eigen emigratie, waarom keren velen niet terug naar (het post-communistische, vrije) Rusland? En bij dit alles natuurlijk uitvoerige bibliografieën, stand begin 1996. Het tweede deel van het boek brengt portretten van tientallen literatoren die in een van de drie golven in het buitenland hebben gewerkt en van wie het gehele oeuvre of een van hun werken behandeld wordt. Al deze bijdragen zijn doordrongen van het persoonlijke pathos van Kasack, die een goed oog heeft voor wat blijvend en waardevol is in de literatuur, een geoefend oor voor wat menselijk, warm, rechtvaardig is en die afkerig is van dwang, routine en slechte smaak (daarom wellicht ontbreekt Viktor Jerofejev, vandaar de veroordeling van Abram Terts' 'Promenade met Poesjkin '). Het boek is te omvangrijk om er hier gedetailleerd op in te gaan, we kunnen alleen zeggen dat het een onmisbaar instrument en naslagwerk is voor iedereen die belangstelling heeft voor de Russische literatuur van de twintigste eeuw die buiten Rusland ontstaan is, en dat is veel, enorm veel! Als leesboek èn als naslagwerk is dit boek een ware goudmijn voor de slavist, de literatuurhistoricus, de bibliothecaris, de bibliograaf of de vertaler. Het gehele boek is een weerlegging van de door de Sovjets tot in den treure herhaalde stelling dat een schrijver in den vreemde opdroogt, verstomt. Het is ook een weerlegging van de gemeenplaats dat een emeritus 'in den Ruhestand tritt': de onvermoeibare Kasack blijft onverdroten verder werken. We zijn hem er dankbaar om.

In stilte hopen we dat Kasack zich ooit eens aan een naslagwerk van de klassieke Russische literatuur zal zetten en een evenwaardige tegenhanger van zijn prachtige Lexikon zal brengen. Dat deze hoop niet geheel ijdel is, bewijst het in 1994 verschenen boek Russische Autoren in Einzelporträts (Stuttgart, Reclam, 439 p., met 67 illustraties, 18 DM). Dit is een interessante, weliswaar beknopte, maar betrouwbare eerste kennismaking met de groten van de literatuur: het begint met Lomonosov en eindigt met Solzjenitsyn. Een doorsnede, een promenade door de Russische literatuur van midden achttiende tot einde twintigste eeuw. Ook in de periode vóór 1917 toont Kasack zich de kenner. Bij vele schrijvers krijg je interessante, persoonlijke inzichten en onverwachte invalshoeken. Een boek dat in vertaling nuttige diensten zou kunnen bewijzen.

Emmanuel Waegemans






<   

TSL 21