<       TSL 20 – REDACTIONEEL       >



Het twintigste nummer van TSL is voor een deel gewijd aan de rijke Russische poëtische traditie van deze twintigste eeuw. We beginnen met een nieuwe groep aan het dichtersfirmament, de DOOS-groep, die bestaat uit Konstantin Kedrov, Jelena Katsjoeba en Ljoedmila Chodynskaja. DOOS is sterk geïnspireerd door het Russische futurisme (Chlebnikov), maar sluit vanzelfsprekend ook aan bij de poëzie van deze tijd. Kenmerkend voor de groep is het gebruik van ingewikkelde metaforen, van anagrammen en, wat je zou kunnen noemen een 'kosmisch bewustzijn'.

Twee grote dichters uit het begin van de eeuw, Osip Mandelstam en Marina Tsvetajeva, hebben hun stempel gedrukt op de moderne Russische poëzie. Van beide dichters is al heel wat in het Nederlands vertaald. De nieuwe bijdragen die we hier publiceren zullen zeker de aandacht trekken.

Sinds het afschaffen van de censuur in Rusland zijn er allerlei pogingen ondernomen de KGB-archieven geopend te krijgen, in het bijzonder waar het de tijdens Stalin vervolgde schrijvers betreft. Ondanks eindeloos getouwtrek en tegenwerking hebben die pogingen soms succes.

Van Marina Palej is vorig jaar de uitgave Herinnerd huis verschenen, waarin twee van haar novellen zijn opgenomen. Haar nieuwe verhaal, oorspronkelijk verschenen in het literaire tijdschrift Novy mir ('Nieuwe wereld') laat de invloed van Nabokov op haar werk zien.

Een tamelijk onbekend, want klein, Slavisch volk is dat van de Sorben. De Sorben wonen in een aantal dorpen in Duitsland en beschikken over een eigen taal en zelfs een eigen literatuur.

Dankzij de inspanningen van ras-bibliograaf Cees Willemsen is alles wat er aan Slavische literatuur in ons taalgebied wordt vertaald uitstekend naspeurbaar. Dit maal heeft hij zich, in samenwerking met Jan Dierick, wel bijzonder uitgesloofd.

April 1996