In nummer 17 (juni 1994) van het Tijdschrift
voor Slavische Literatuur stond een artikel van
Tom Eekman over Pjotr Korsakov, de negentiende-
eeuwse literator die de eerste is geweest
die zich heeft beijverd om de Nederlandseliteratuur
in Rusland enige bekendheid te geven,
onder andere door veel vertaalwerk, in het bijzonder
van zijn geliefde Jacob Cats. Eekman
beklaagt zich dat er zo weinig bekend is over
Korsakov - zelfs zijn vadersnaam en andere
personalia had hij niet kunnen achterhalen,
maar, zo schreef hij, 'enige archiefarbeid zou
daarin wel klaarheid kunnen brengen'. Het toeval
wil dat die archiefarbeid op dat ogenblik ook
gedaan werd, en vlak na de publicatie van Eekmans
stuk werd daar verslag van gedaan in het
derde deel van het biografisch woordenboek
Roesskie pisateli 1800-1917 (Moskou 1994),
waarin een artikel over Korsakov is opgenomen.
Om de nieuwsgierige lezer van Eekmans
artikel op de hoogte brengen van de nieuwste
ontdekkingen over Korsakov volgt hier een
vertaling (met enige weglatingen, aangegeven
door[ ... ]) van het stuk uit het biografisch woordenboek.
Korsakov, Pjotr Aleksandrovitsj, geboren
17 (28)-8-1790, volgens andere bronnen rond
1787, in het dorp Boerigi, district Porchov,
voogdijgebied Pskov; gestorven 11(23)-4-
1844 te Petersburg. Vertaler, toneelschrijver, literair
historicus, criticus, publicist, uitgever,
censor. Uit een oud adellijk geslacht, zijn vader
was vaandrig bij de garde en ontplooide zelf literaire
activiteiten (in 1762 verschenen vertalingen
van zijn hand in het tijdschrift 'Keur der
beste werken'. Ontving zijn onderwijs thuis. In
1803 trad hij in dienst op het departement van het ministerie van Financiën. Korsakov verlangde
hevig naar een dienstbetrekking op zee
en had zich verzekerd van de steun van zijn oom,
N.P. Rezanov, die aan het hoofd stond van een
expeditie in voorbereiding rond de wereld. In
1804 legde hij het adelborstexamen af en was
klaar voor vertrek. Maar hij gehoorzaamde de
wil van zijn vader, die zijn zoon niet op zo'n gevaarlijke
reis wilde laten gaan. Deze hartstocht
bracht Korsakov tot het schrijven van zijn eerste
literaire werk, een compilatie, 'Verzamelde
reizen van de agenten der Londense maatschappij
voor Afrikaanse ontdekkingen naar de
binnenlanden van dat werelddeel' (twee delen,
Sint Petersburg, 1807)- beschrijvingen van geografische
ontdekkingen, ontleend aan Engelse
bronnen.
In 1808 werd hij naar Nederland gestuurd
om daar werk te doen voor het Ministerie van
Financiën, 'en opdat zijn geheime opdracht niet
bekend zou worden, werd hij toegevoegd aan
het Staatscollege voor Buitenlandse Zaken aan
de Ambassade in Nederland, alleen maar omdat
hij dan het College-uniform zou dragen'
(waar de geheime missie uit bestond is niet bekend).
Hij bestudeerde grondig de Nederlandse
taal en literatuur en trouwde met een Nederlandse
vrouw. In 1810 keerde hij terug naar
Petersburg; kreeg voor de 'Nederlandse missie'
een medaille; en hervatte zijn dienstbetrekking
bij het Ministerie van Financiën. In 1812 trad
hij toe tot het Petersburgse landweercorps.
Maar in de corpslijsten is hij niet terug te vinden
en volgens archiefgegevens was hij in 1812-
1813 ambtenaar met een speciale opdracht bij
de Algemene Kanselarij van het Ministerie van
Politie.
In juli 1813 trad hij toe tot de Directie van de Keizerlijke Theaters met de rang van titulair-
raad en in de functie van assistent van het
directielid voor het repertoire - in die tijd vorst
A.A. Sjachovskoj - en hij nam actief deel aan
het literaire en theaterleven. Korsakov was lid
en medewerker van de 'Gesprekskring van liefhebbers
van de Russische taal', werd ontvangen
door A.S. Sjisjkov en G.R. Derzjavin, raakte
bevriend met M.N. Zagoskin, die hij introduceerde
in theaterkringen, en met N.V. Soesjkov
en R.M. Zotov, die tot Korsakovs dood zijn
vrienden zouden blijven. Samen met N.l. Gretsj
stichtte hij de vrijmetselaarsloge van de 'Uitverkoren
Michael', waarvan de latere dekabristen
F.N. Glinka, graaf F.P. Tolstoj, later
N.A. Bestoezjev, de broers M.K. en V.K.
Küchelbecker en G .S. Batenkov ook lid waren.
In het begin van de jaren tien werd hij in beslag
genomen door het werk voor het theater:
hij schreef, vertaalde en bewerkte stukken,
schreef hymnen en cantates voor divertissementen
en heroisch-patriottische balletten1.
De door Korsakov uit het Frans vertaalde
komische opera van Ch.G. Etienne Joconde, ou
Les Coureurs d'Aventures (Sint Petersburg,
1816; opgevoerd in 18152) nam een vaste plaats
in op het repertoire, maar bezorgde Korsakov
veel kopzorgen, aangezien het theaterpubliek
verdeeld raakte in tweekampen: vurige aanhangers
van het stuk en zij die het veroordeelden
wegens 'amoraliteit'.
Volgens zijn dienstboekje diende Korsakov,
na zijn ontslag genomen te hebben uit de directie
(in januari 1817), korte tijd als secretaris
bij het Buitengewoon Directoraat voor de aanleg
van grote wegen, daarna in het bestuur van
de Staatsbank van Lening en verliet hij in februari
1818 de staatsdienst. Maar in werkelijkheid
was hij al in 1816 vertrokken naar zijn vader
in Boerigi, waar hij van plan was te blijven
in de hoop ver van de Petersburgse drukte innerlijke
rust te vinden. Behalve mislukkingen
in het theater speelden hier ook familieomstandigheden
mee: de emoties rond de scheiding van
zijn geliefde vrouw en de hulpbehoevendheid
van zijn plotseling blind geworden vader.
Korsakov bleef deelnemen aan het literaire
leven en wel in de vorm van het uitgeven van
het weekblad 'De Russische Kluizenaar, of de
Vorser der vaderlandse zeden' (Sint Petersburg,
1817, eerste halfjaar, No. 1-26). Korsakov was
daarvan de enige auteur, hij schreef korte schetsen,
natuurbeschrijvingen, brieven aan fictieve
ontvangers, waarbij hij gebruik maakte van
pseudoniemen. 'De Russische Kluizenaar'
drijft mild de spot met de vooroordelen van de
hogere kringen, de zeden en gewoonten in literaire
en theaterkringen, eigenaardigheden en
grillen van landgenoten en ziet de oorzaak van
de verwording van het gezonde Russische karakter
in het overnemen van slechte buitenlandse
voorbeelden. De liberale opvattingen
van de jonge Korsakov treden duidelijk aan de
dag in het weekblad 'De Noordelijke Vorser.
Tijdschrift voor goede zeden, satire, literatuur
en politiek' (Sint Petersburg, 1817, tweede halfjaar,
No. 1-26; een voortzetting van 'De Russische
Kluizenaar', in samenwerking met M.N.
Zagoskin). [ ... ]
In 'De Noordelijk Vorser' publiceerde
Korsakov een aantal vroege gedichten van
Poesjkin, die hem daar in 1836 dankbaar aan
herinnerde (Poesjkin en de lyceïst A.D. Illitsjevski,
die vaak publiceerde in 'De Noordeljke
Vorser', hadden contact met Korsakov via
diens broer N.A. Korsakov, hun vriend op het
lyceum; naar aanleiding van diens vroege dood
schreef Poesjkin het gedicht 'Het graf van een
jongeling' en wijdde een strofe van '19 oktober'
(1825) aan hem).
De tijdschriften sloegen niet aan en in de
volgende achttien jaar verscheen bijzonder weinig
van Korsakov in druk, hoewel hij de literatuur
niet vaarwel zegde. Hij schreef gedichten,
toneelstukken, vertaalde zijn geliefde Nederlandse calvinistische dichters J.
Cats (17e eeuw)en W. Bilderdijk (rond 1800), die Korsakov
kennelijk aanspraken om hun poëtisering van
het vredige leven op het land en hun filosofischreligieuze
beschouwelijkheid. Tot 1823 leefde
Korsakov, die in 1818 voor de tweede maal was
getrouwd, op het dorp; van 1823-1826 vervulde
hij de gekozen functie van districtsrechter en
adelsvertegenwoordiger in Porchov; van 1826-
1835 hield hij zich bezig met het bestieren van
zijn landgoed; omdat zijn middelen om zijn gezin
te onderhouden tekortschoten (hij had vijf
kinderen) begon hij er tegen zijn zin weer aan
te denken in staatsdienst te treden.
In 1835 werd hij censor in het Petersburgse
comité voor censuur, dankzij protectie van zijn
jongere broer, de inspecteur van onderwijs van
het rayon Petersburg en president van het Comité
voor censuur, vorst M.A. Dondoekov Korsakov.
In deze 'delicate functie' (uit een
brief van Poesjkin aan Korsakov), die hij vervulde
tot het eind van zijn leven en waarbij hij
het brachttot de rang van hofraad (in 1841 ), verstond
Korsakov de kunst om de letter van het
censuurreglement te combineren met een grote
inzet- zover zijn krachten reikten -voor de vaderlandse
letteren, waarbij hij optrad als de
'eeuwige beschermer' van schrijvers.
Wanneer ze een censor moesten kiezen gaven
de literatoren in lastige gevallen de voorkeur
aan de 'buitengewoon goedhartige, bovenstebeste
Korsakov, die door iedereen vertrouwd
werd en voor wie men genegenheid en sympathie
voelde ... waardoor hij volslagen bedolven
was onder het werk, dat hem als een loden last
op zijn schouders drukte', en die veel voor elkaar
kon krijgen dankzij zijn familierelatie met
Dondoekov. Poesjkin, die voorzag dat hij last
zou krijgen met de censuur om De kapiteinsdochter,
wendde zich tot Korsakov en verzocht
hem ook om steun bij het censureren van een
boek van de verbannen V.K. Küchelbecker.
In de jaren van zijn censorschap verwierf
Korsakov opnieuw bekendheid als literator,
omdat hij de Nederlandse literatuur ontsloot
voor de Russische lezer. In zijn boek 'Schets
van de Nederlandse literatuur'3 en in monografieën,
gewijd aan klassieke Nederlandse dichters4,
zette Korsakov enthousiast de geschiedenis
van de Nederlandse literatuur uiteen door
middel van een karakteristiek van haar belangrijkste
vertegenwoordigers, waarbij hij het
boek rijkelijk voorzag van vertalingen van eigen
hand.
Korsakovs talrijke vertalingen van Nederlandse
dichters, gepubliceerd in tijdschriften,
almanakken en bundels, zijn verzameld in zijn
'Proeve ener Nederlandse bloemlezing' (Sint
Petersburg, 1844). De bloemlezing, waarin
meer dan dertig dichters vertegenwoordigd
zijn, leverde hem de unanieme dankbaarheid
van de critici op, hoewel men wel opmerkte dat
moralistisch-didactische overwegingen een
hoofdrol hadden gespeeld bij de keuze en dat in
een aantal gevallen in de vertalingen - bij gewetensvol
streven naar een getrouwe weergave
en behoud van het metrum - de lichtvoetigheid,
ongekunsteldheid en elegantie van het origineel
verloren waren gegaan.
Korsakov, die acht talen kende, vertaalde
ook gedichten van Victor Hugo, Baskische
volkspoëzie, cantilenen van de Spaanse zeventiende-
eeuwse dichter E. Villegas en van Calderon
de la Barca. Hij vertaalde Defoe's Robinson
Crusoe (twee delen, Sint Petersburg, 1842-
1843), tot de vertaling van Pjotr Kontsjalovski
uit 1888 de meest volledige en het dichtst bij het
origineel staande van alle Russische vertalingen.
Bekend was ook Korsakovs vertaling van Souvenirs
d'un aveugle en Un voyage autour du
monde van J. Arago, een Franse schrijver en reiziger
(twee delen, Sint Petersburg, 1844-1845).
In Korsakovs vroege eigen poëzie worden
motieven als liefde, trouw en scheiding
afgewisseld met elegische overpeinzingen over
de drukkende last van herinneringen, de zinloosheid
van 's levens aanmatiging in het aangezicht
van de eeuwigheid, en de verlossende
kracht van het geloof; in de regel leiden die tot
oproepen om het goede te doen, voor Korsakov
de enige waarborg voor het eeuwig leven.
Van zijn proza moet een aantal werken worden
genoemd, die gebeurtenissen uit de Nederlandse
geschiedenis tot onderwerp hebben of bewerkingen
zijn van volkslegendes: 'De Creoolse
en de Europeaan' (Sint Petersburg, 1839;
'Cornelis Houtman, oprichter van de Oostindische
Compagnie. Legendarische vertelling';
'Het onderkomen van de dichter Dryden. Een
overgeleverde anecdote'; 'Het Huis met de Zes
Hoofden te Amsterdam. Een Nederlandse legende
uit de zeventiende eeuw'; 'Het hutje tegen
de rotsen. Een Normandische overlevering'.
Negatieve faam verwierf Korsakov zich
met zijn betrokkenheid bij het uitgeven, samen
met S.A. Boeratsjok, van het 'wetenschappelijk-
literaire' tijdschrift 'De Vuurtoren'; overigens verliet hij de post van uitgever al na een
jaar en drie maanden, zich beroepend op zijn
ambtelijke bezigheden. Pas na het vertrek van
Korsakov kwam het[ ... ] tijdschrift in een kwade
reuk te staan bij literaire critici.
[ ... ] Korsakov had geen oog voor de literaire
kwaliteiten van de moderne literatuur en
vond dat zij een zedelijk ideaal miste en de
volksgeest niet uitdrukte[ ... ]. In zijn zoektocht
naar een religieus-mystiek ideaal ging hij steeds
verder terug in de geschiedenis (artikelen: 'De
reis van de H. Brandaan, een Westerse legende
van de twaalfde eeuw', 'Metsjitar Abbas en de
Lazarieten'), De moderne Franse literatuur beschuldigt
hij van 'zedelijk demonisme' (Balzac,
Hugo, Sand, Sue en anderen) en hij veroordeelt
de interesse daarvoor in de Russische
maatschappij (artikel: 'Een overzicht over de
Franse literatuur van 1840'). Korsakov roept
schrijvers op om 'de verheven eigenschappen
van de Russische volksaard, de verheven hoedanigheid
en waardigheid van het Russische
volk' weer te geven; maar als praktisch voorbeeld
van die opvattingen publiceert hij snel in
elkaar geflanste verhalen met een belerende en
moralistische toon over de belevenissen van figuren
uit de betere kringen, die in hun uitwerking
lijken op luchtige Franse romans (het verhaal
'Licht en donker'; 'De mooie beer'; 'Oompje
Ivan Aleksejevitsj').