Men zegt weleens dat de beste Poolse acteurs
uit Kraków komen. Vooral het Stary Teatr heeft
een lange traditie en bracht al heel wat grote toneeltalenten
voort. Helaas trekken velen van
hen (voor het grote geld misschien?) weg naar
de hoofdstad.
Dichters hoeven niet te verhuizen.
Nobelprijswinnares Wisława Szymborska
is weliswaar niet in Kraków geboren, maar ze
leidt er nu al meer dan vijfenzestig jaar een tamelijk
teruggetrokken bestaan. Ook op andere
Nobelprijswinnaars blijkt deze stad een grote
aantrekkingskracht uit te oefenen. Bekend is
dat Iosif Brodski zich hier altijd zeer goed thuisvoelde,
terwijl een niet-Slavische dichter als
Seamus Heaney regelmatig deze stad een bezoek
brengt. De in Wilno gewortelde Czesław
Miłosz, inmiddels zesentachtig en woonachtig
te Berkeley USA, heeft nog niet zo lang geleden
een huis in het centrum van Kraków gekocht.
Tijdens de zomermaanden kun je hem
dan ook regelmatig aantreffen op een van de vele
zonnige terrasjes in de Oude Stad. In juni van
dit jaar is in deze oude Poolse hoofstad zelfs een
'bijeenkomst van Noblisten' gepland.
Vorig jaar ging de belangrijkste Poolse literatuurprijs,
de Kościelskiprijs, naar de meest
gevierde Krakówse dichter van dit moment:
Marcin Świetlicki. Van deze 'post-punker', zoals
iemand hem al eens heeft genoemd, verschenen
tot nu toe vier dichtbundels. Zimne kraje ('Koude landen', 1992), Zimne kraje 2 ('Koude
landen 2', 1995), 37 wierzy o wódce i papierosach ('37 gedichten over wodka en sigaretten',
1996) en trzecia połowa ('de derde helft',
1996). Toch is de kritiek niet onverdeeld enthousiast
over de literaire waarde van zijn gedichten
en noemen sommigen zijn poëzie steriel
en te vrijblijvend. Onder jongeren is hij
daarentegen erg geliefd. Die populariteit dankt
hij niet in de laatste plaats aan de drukbezochte
optredens van de band Świetliki ('De vuurvliegjes'),
waar Marcin Świetlicki als 'zanger'
deel van uitmaakt. Ook de cd die de Swietliki
twee jaar geleden uitbrachten is inmiddels een
cultobject. Maar wat Świetlicki op de bühne
doet is geen zingen: hij declameert, voornamelijk
zijn eigen teksten op de moderne rockmuziek
van de andere drie leden van de band. Hij
doet dat met erg veel bravoure en overtuiging.
Marcin Świetlicki, die op kerstavond van
1961 in Lublin is geboren, woont en werkt in
Kraków waar hij een baantje heeft als corrector
bij het katholieke weekblad Tygodnik Powszechny.
Sinds 1987 verschijnt in Kraków met onregelmatige
tussenpozen het tijdschrift bruLion
('klad'). Het is veruit het interessantste Poolse
literaire tijdschrift van de laatste jaren. Een groot
aantal van de schrijvers (zowel prozaschrijvers als dichters) die momenteel in de Poolse literatuur
zijn doorgebroken, hebben er in gedebuteerd
ofhebben er minstens ooit een bijdrage aan
geleverd. De nowi dzicy ('nieuwe wilden'), zoals
de dichters onder hen wel worden aangeduid,
hebben een grote afkeer van iedere vorm van
(niet alleen literaire) traditie. Als ze al een ideaal
hebben, dan is dat het ideaal van Amerika,
maar niet het consumptieve Amerika, veel meer
het vrije Amerika met de ongebreidelde mogelijkheden,
het Amerika van het filmdoek en misschien
ook dat van Frank O'Hara, een dichter
die pas eind jaren tachtig in Poolse vertaling kon
worden gelezen en voor deze generatie dichters
een belangrijke inspiratiebron lijkt te zijn. Het
credo van Świetlicki's poëzie (en in feite van alle
'nieuwe wilden' en overige bruLionisten) ligt
vervat in de beginregels van zijn gedicht 'Do
Jana Polkowskiego' ('Aan Jan Polkowski', uit
1988): 'Dichtsmijten die deurtjes van boordkarton
en het raam openzetten/het raam open
en de kamer luchten.' Met dit gedicht zette
Świetlicki zich tegelijk af tegen de vorige ( 'postsolidariteits')
generatie, waarvan stadgenoten
Jan Polkowski en Bronisław Maj de belangrijkste
exponenten waren (zie ook Gerard Rasch'
bijdrage in TSL 1990, nr. 7, 35-45). In de titel
van Świetlicki's gedicht 'Moje powietrze'
('Mijn lucht') kan dan ook een duidelijke en
veelzeggende verwijzing worden gezien naar
Bronislaw Majs gedicht 'Wspólne powietrze'
('Gemeenschappelijke lucht').
De 'nieuwe wilden' vinden dat in de literatuur
de absolute waarheid dient te worden verteld,
hoe onaanzienlijk of banaal die ook mag
uitvallen. Ze zijn wars van iedere idealisering,
vermijden verheven onderwerpen en huldigen
een sterk individualistische, ongegeneerd autobiografische
opvatting van de poëzie. Datzelfde
geldt ook voor hun taalgebruik, want de taal
die zij spreken ( en in dat opzicht laten deze dichters
binnen de Poolse poëzie een duidelijk
nieuw geluid horen) is die van de straat, de
kroeg, heel direct en idiomatisch. Ze nemen
geen enkel blad voor de mond en in hun gedichten
kom je geregeld jongerenjargon tegen.
En dan dringt zich de gedachte op aan die andere
Poolse dichter, die andermaal een nieuwe
generatie lijkt te inspireren: Miron Białoszewski
(1922-1983). Al moet gezegd dat wat
bij Białoszewski literair spel was, bij deze groep
dichters eerder 'spontaan taalgebruik' is dat
zonder enig ontzag voor het literaire wordt gebezigd.
Toen een andere Poolse dichter, Edward
Stachura (1937-1979), in 1975 schreef: 'alles is
poëzie', bedoelde hij dat poëzie niet alleen
moest bestaan uit verheven onderwerpen en
mooie, gedragen woorden. In de toenmalige
Poolse situatie was een dergelijke uitspraak beslist
baanbrekend. Wat de 'nieuwe wilden' nu
willen zeggen is dat vooral ook het triviale, het
onbenullige, het lelijke poëzie is. En deze verwondering
over de banaliteiten van het moderne
leven van alledag is de kern van hun gedichten.
Een verwondering die niet bij machte
is de waarheid te duiden, maar ontelbare mogelijkheden
verschaft deze onbevangen, bijna
naïef, te benaderen. Aangezien verheven onderwerpen
ontbreken verbaast het niet dat veel
van deze gedichten zich 'dicht bij huis' afspelen,
de voorgestelde wereld is meestal de directe
omgeving van de dichter (bijvoorbeeld het oude
stadscentrum van Kraków in het werk van
Świetlicki). Al wat betaat is de eigen persoonlijke
wereld, deze vormt de enige echte garantie
voor volledige vrijheid.
In 1991 verscheen onder auspiciën van de
Krakówse afdleing van de Schrijversbond en
met financiële steun van het stadsbestuur de
bundel 'daar komen de barbaren' van b.g.
wstajmfśke. Ondanks het weinig opwindende
en nogal provisorische uiterlijk van deze uitgave
vormde deze bundel de definitieve boorbraak
van de 'nieuwe wilden'. Achter het cryptoniem
'b.g. wstajmfśke' ging een aantal dichters
schuil, onder wie Marcin Świetlicki, Manuela
Gretkowska, die inmiddels als prozaschrijfster
in Polen triomfen viert, de inventieve
Robert Tekieli, Krzysztof Koehler, Marcin
Baran, Marcin Sendecki en Marzena Broda. De
titel was een verwijzing naar Kavafis' gedicht
'Wachten op de barbaren'. Kritiek en lezers waren
gewaarschuwd ... De bundel werd geopend
met Świetlicki's ¿le gusta este jardin ...?
Geraadpleegde literatuur:
Julian Kornhauser: Międzyepoka ('Tussentijdperk',
Kraków 1995).
Marian Stala: 'Polkowski, Machej, Świetlicki,
Tekieli .. .' in: Teksty Drugie, 1, 1990.