P.B. Kempe



Te pen en te zwaard: Hristo Botev en zijn tijd





Hristo Botev. Bron

Een Bulgaarse letterkunde die deze naam verdient ontstond pas kort voor het midden van de negentiende eeuw. Daaraan vooraf ging slechts een reeks geschriften over godsdientstige, historische en taalkundige onderwerpen, want de ontwikkeling van de letteren stond al stil sinds de onderwerping van de Oudbulgaarse beschaving aan de Turkse, kort voor 1400.

Deze nieuwe letterkunde was hoofdzakelijk dienstbaar aan het volk en de vrijheidsstrijd: opvoedend, vechtlustig en toegankelijk, passend bij een gebied dat cultureel was achtergebleven en bij het groeiende Bulgaarse zelfbewustzijn in deze tijd. Immers, het eerste gedrukte Bulgaarse boek was verschenen in 1806; de eerste Bulgaarstalige wereldlijke school was in 1835 geopend te Gabrovo; er ontstond een stelsel voor volwassenenonderwijs op volksuniversitaire grondslag (de 'tsjitalisjta', leeszalen); en in 1846 zag de Bulgaarse Adelaar in Leipzig het licht als eerste krant.

De letterkundigen streden niet met louter pen en papier. In 1861 richtte Georgi Sava Rakovski (1821-1867), een middelmatig dichter, de Bulgaarse Legioenen op in Belgrado. Deze vrijkorpsen vochten mee in oorlogen tegen de Turken; ook ondernamen zij tochten als guerrillagroepen ('tsjeti') op Bulgaars grondgebied vanuit Servië of Roemenië.

Aangezien deze bendes te afzonderlijk werkten en te weinig steun kregen van de bevolking werd in 1869 het Bulgaars Centraal Revolutionair Comité opgericht in Boekarest door de verhalenschrijver Ljoeben Karavelov (1834- 1879) en de pamflettist Vasil Ivan ov Koentsjev (1836-1873), beter bekend onder zijn schuilnaam Vasil Levski. De leden bereisden heel Bulgarije om er een netwerk van revolutiegezinde groeperingen op te bouwen; hierbij werd Levski na verraad opgepakt en opgehangen. Inmiddels was als secretaris tot het Comité toegetreden Hristo Botev Petkov, die naam had gemaakt als propagandist in Budilnik (De wekker) en Zname (Het vaandel), tijdschriften van Karavelov. Botev was geboren op 25 december 1848 (volgens de Juliaanse tijdrekening) in de Middenbulgaarse plaats Kalofer. Hij bezocht twee jaar het gymnasium in Odessa en kwam daar al in aanraking met allerhande revolutionairen, vooral Polen en Russen. Als leraar werkte hij in Bessarabië en in zijn geboorteplaats, totdat hij in 1867 wegens nationalistische opruiing moest uitwijken naar Roemenië. Hij was korte tijd werkzaam in een drukkerij, vervolgens opnieuw als leraar in Braila, Ismail en Boekarest. Een poging om in de Roemeense hoofdstad medicijnen te studeren mislukte wegens geldgebrek. In 1872 zat hij enkele maanden gevangen in Focsani wegens revolutionaire bezigheden, zoals een poging om een Bulgaarse neef van de Parijse Commune op te richten.

Vanaf 1875 volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. Allereerst verschenen de Liederen en gedichten van Botev en Stambolov, de enige boekuitgave (samen met een· vriend) tijdens zijn leven. In het najaar werd het Comité ontbonden omdat er onenigheid ontstond na het mislukken van een opstand in StaraZagora. Karavelov wilde voor onbepaalde tijd afzien van geweld, maar Botev duldde geen uitstel en richtte in december een tweede Comité op in de grensstad Giurgiu.

De aldaar voorbereide opstand had moeten uitbreken in mei 1876, maar op 20 april ontketende een verraden groep in Koprivsjtitsa in paniek voortijdig de gevechten. Toen dit nieuws met flinke vertraging Botev bereikte ging hij met ongeveer tweehonderd strijders, vermomd als marktkooplui, in Giurgiu aan boord van het Oostenrijkse Donau-stoomschip 'Radetzky'.

De boot werd gekaapt en de groep ging op 17 mei aan land bij Kozloduj in noordwest-Bulgarije. Op dat ogenblik was de opstand echter al neergeslagen en het kostte de Turken weinig moeite om de gehele groep af te slachten. Botev sneuvelde bij de berg Okoltsjitsa, in de omgeving van Vratsa, op 21 mei. Hij liet enkele tientallen liederen, gedichten en spotverzen na, alsmede brieven en politieke geschriften.

Ook liet hij na, in Boekarest, zijn vrouw Veleta met dochter en stiefzoon. Maar in zijn afscheidsbrief, verzonden vanaf de boot, stond ondubbelzinnig: 'Mocht ik sterven, bedenk dan dat ik jou ná mijn vaderland het meeste liefhad.' Alle andere gevoelens komen bij Botev ná de vrijheidsstrijd, vandaar dat hij tijdgenoten minachtte die schreven over weekmakende bijzaken als liefde en natuur. Zulke dingen gebruikte hij niet als onderwerp, maar als voertuig en achtergrond - en dan was hij in staat sterke beschrijvingen te geven in zijn wat brute stijl. Juist die ruwe, eerlijke heftigheid heeft ervoor gezorgd dat zijn betere gedichten niet hol werden. Dat gevaar was uiteraard groot: Botev groeide op in een kunstzinnig onderontwikkelde omgeving met bijbehorende taal, en met weinig ander letterkundig werk tot zijn beschikking dan volksliederen. Daarop bouwde hij dan ook voort: hij kon er zelf vanwege zijn levensloop de dappere doch tragische held in zijn. En al is hij in het vanaf 1878 onafhankelijke Bulgarije vrij snel op de artistieke achtergrond geraakt (zijn werk en zijn genre waren te tijdgebonden), hij is geliefd gebleven als dichter van en voor het volk.


* * *
AAN MIJN BROEDER


Broeder, getrouwe, mijn leven
is door stommelingen verzuurd;
mijn hart van wonden vergeven,
mijn ziel smeult in onbegrips vuur.

Het vaderland hebben zij lief,
onvoorwaardelijk is hun trouw,
maar ik, broeder, sterf als ik zie
al die stommelingen in touw.

Duister dromen, ziedend peinzen
hebben mijn jonge ziel verweerd;
ach, wie toont er medelijden,
legt de hand op mijn hartezeer?

Niemand, niemand! En mijn hart zal
kennen vreugde noch de vrijheid,
razend roffelt het de nagalm
van het volk dat huilt en pijn lijdt!

Ik moet vaak in stilte wenen,
broeder, waar ze 't volk begraven -
maar vertel, wie zijn degenen
die de nagalm verder dragen?

Niemand, nergens! Want schijnheiligheid
en list verstikken 't woord,
ook bij jou is 't allerheiligst
woord van God - het volk dat huilt- gesmoord!

1868


EEN PATRIOT

Hij, patriot, geeft heel de ziel
voor vrijheid en voor wetenschap;
maar, broederlief, niet die van hem,
de ziel van de gemeenschap!
En aan een ieder doet hij goed,
zodat hij er beter van wordt;
hij is maar mens - wat kan hij doen? -
zijn ziel heeft hij verkocht.

En hij is een goed kerkse heer,
de mis zal hij nooit overslaan;
maar dat is niet uit waar geloof,
voor handel wil hij kruisen slaan!
En aan een ieder doet hij goed,
zodat hem 't geld stroomt in de hand;
hij is maar mens - wat kan hij doen? -
zij~ vrouw heeft hij verpand.

En hij is een goedhartig mens,
geen wees of arme wijst hij af;
maar, broederlief, hij warmt hen niet,
hun arbeid heeft hij lief - als slaaf!
En aan een ieder doet hij goed,
zodat hij vet wordt dag na nacht;
hij is maar mens - wat kan hij doen? -
zijn vlees is voor de slacht.


DE TERECHTSTELLING VAN VASIL LEVSKI

0 moeder, mijn bemind geboorteland,
waarom weeklaag jij zo hartverscheurend?
En jij o raaf, jij vogel van de schand',
op wiens graf kras jij zo mensonterend?

Ik weet, ach ik weet wel, moeder, waarom:
Jij bent niet meer dan een zwarte slavin,
Jij roept met heldere, heilige stem
in de woestijn, moeder, stem die geen hulp vindt.

Ween! Aan de rand van de stad Sofia
rijst zwart een galg op, zoals ik zag,
en jouw enige zoon, Bulgarije,
hangt daar met een verschrikkelijke kracht.

De raaf krast angstaanjagend, gruwelijk,
in het veld staan hond en wolf te huilen,
oude mensen smeken vurig God,
vrouwen wenen, hoor de kind'ren brullen.

Woest zingt de winter zijn kwaadaardig lied,
stormbuien jagen doornen over 't veld;
vorst, koude, wenen dat geen hoop meer ziet
houden met droefenis jouw hart omkneld.

1875



Vertaling P.B.Kempe




<    

TSL 23

   >