De studie van de grootse Russische letterkunde
heeft zich soms gericht op het heel kleine - soms
in contrast tot het grote, grandioze: 'Ja tsjerv, ja
Bog ... ' (Ik ben een worm, ik ben God). Er was
belangstelling voorde kleine man (Gogols Overjas,
Tsjechov), ook voor het kleine dier (Tsjechovs
'Kasjtanka') en zelfs voor het insect (Majakovski's
'Klop': De wandluis). En het is geen
wonder dat wandluizen in de Russische literatuur
vereeuwigd zijn gezien de rol die zij speelden
in het dagelijks leven. De Marquis de Custine,
in zijn La Russie en 1839, was wellicht de
eerste die een levendig beeld gaf van de wandluizen
als een plaag in Russische huizen. Een
veel sympathiekere rol is weggelegd voorde krekels
die blijkbaar achter de kachel van elke Russische
izba te horen waren en die bijdroegen tot
de ware huiselijke sfeer op het platteland.
De kleinste held in deze categorie is ongetwijfeld
de vlo.1 We denken meteen aan de vlo
in Leskovs verhaal 'Levsja': 'De linkshandige',
hoewel hij in de titel niet vermeld wordt en
hoewel we te maken hebben met een nagemaakte,
geen echte, maar een stalen vlo, het wonderbaarlijke
product van Brits vakmanschap, dat,
zoals wij weten, aan het eind van het verhaal
overtroffen wordt door de drie Toelase handwerkslieden
die erin slagen de vlo te voorzien
van minuscule stalen boefjes; één van hen, de smid die gehandicapt was doordat hij scheel en
linkshandig was, vervaardigde de onzichtbaar
kleine boutjes waarmee ze bevestigd waren.2
Leskov heeft deze geschiedenis blijkbaar
niet zelf bedacht. Hij was een zeer vindingrijk,
origineel schrijver, maar hij nam ook verhalen
en sujetten over die hij in zijn omgeving gehoord
had of die hij zich herinnerde in zijn jeugd
gehoord te hebben (bijvoorbeeld het verhaal
'Tupejnyj choedozjnik': De kapselkunstenaar).
Het hoofdthema van 'De linkshandige'
is een volksverhaal; Leskov wijzigde het, voegde
er dingen aan toe, gaf het een literaire vorm
met een verdeling in twintig hoofdstukken. En
vooral: hij werkte aan de taal: 'De linkshandige'
dankt zijn faam en zijn plaats in de Russische
literatuur van het eind van de negentiende
eeuw, meer nog dan aan het verhaal en het thema
zelf, aan de speciale taal en stijl, de volksetymologieën
en de eigenaardige woorden die
Leskov in de dialoog gebruikte. Het is niet mijn
bedoeling heir de constructie, de originaliteit of
de taalkundige aspecten van deze vertelling te
bestuderen - dat is eerder gedaan.3
Zoals dat gaat met een populair literair werk,
werd Leskovs 'Levsja' niet alleen ontelbare
malen herdrukt (vaak geïllustreerd), maar ook
in verschillende vormen bewerkt. Het toneelstuk
Blocha (De vlo) van Jevgenij Zamjatin,
gedrukt in 1925, is zo'n bewerking. Volgens
zijn voorwoord heeft 'als thematisch materiaal
voor de constructie van 'De vlo' het zwervende
volksverhaal over de Toelaers en de vlo gediend
alsmede N.S. Leskovs prachtige vertelling
"De linkshandige", die een literaire bewerking
van het volksverhaal is. Het idee om
dit materiaal tot toneelstuk te maken [teatralizovalj]
kwam op bij A. Diki, de directeur van
het Moskouse Kunsttheater no. 2.4
Het is belangwekkend te zien wat Zamjatin
met het thema, het verloop en Leskovs versie
van het verhaal gedaan heeft. Om de volks-origine
van de legende te onderstrepen introduceerde
hij een groepje van drie chaldei, oud-Russische
komedianten, anonieme nar-achtige
figuren die tijdens de voorstellig een paar maal
een masker opzetten en een rol spelen; ze spreken
vaak in rijm. Eén van hen is een oude vrouw.
Hij verklaart de oorsprong van hun naam niet
(die wellicht is afgeleid van de oude Babylonische
Chaldeërs),5 maar hij vermeldt als hun
voorvaderen de skomorochi (potsenmakers),
Petroesjka en anderen, en hij schrijft dat ze vermeld
worden door de zestiende-eeuwse reiziger
Olearius. In hetzelfde voorwoord verwijst
hij naar Italiaanse komedie-figuren als Pantalone,
Pulcinella en dergelijke als mogelijke
voorgangers. Wanneer hij stelt dat 'de chaldei
het gehele stuk leiden' is dat een overdrijving,
maar een paar maal sturen zij de handeling in
een nieuwe richting; een van hen functioneert
ook als aankondiger.
In het eerste bedrijf kondigt de hoveling Kiselvrode (een van Leskovs komische namen,
een verbastering van de naam van de Baltische
barons Kieselrode) de opkomst van de tsaar aan.
Deze is echter tengevolge van slapeloosheid in
een bar slechte bui (wat een kamergernyj general
de opmerking tot het publiek ontlokt:
'Stroechnoet nemtsjoera! ' (De mof zit in de
rats!). De tsaar verschijnt dan; hij is een belachelijke
figuur, en een komische confrontatie
met zijn slapstick-generaals heeft plaats. Het is
duidelijk dat Zamjatin hier een klucht schreef
die niets te maken heeft, noch met het oorspronkelijke
verhaal noch met Leskovs 'Linkshandige.'
Daarin komen twee achtereenvolgende
Russische tsaren voor, Alexander I en Nicolaas
I, in een fictieve, maar niet geheel ongeloofwaardige
rol en situatie. In 'De vlo' komt
slechts één (niet bij name genoemde) tsaar voor,
een karikatuur, een tot in het belachelijke verdraaid
portret van een zestiende- of zeventiende-
eeuwse tsaar. Ten slotte kan men in een stuk
dat werd opgevoerd door het Moskouse Kunsttheater
no.2 in 1925 en het Bolsjoj Dramatitsjeski
Teatr van Leningrad in 1926 niet verwachten
een objectief en realistisch uitgebeelde
tsaar op het toneel te zien.
Als voorafschaduwing van wat gaat komen
zingt de eerste chaldej nu een lied over een vlo
- dat evenwel de slechte stemming van de tsaar
niet vermag te verbeteren. Dan vermomt de
chaldej zich als 'angli tskij chimik-mechanik,
gollandskij lekar-aptekar' (Engelse scheikundige-
werktuigkundige en Hollandse arts-apotheker)-
een reminiscentie aan de rol die Nederlandse
dokters en apothekers in het zeventiende-
eeuwse Rusland, speciaal aan het hof, speelden.
De drie chaldeeën vertonen dan wat
potsenmakerij, ook om de stemming van de
tsaar te verbeteren. Maar nu vraagt de tsaar om
zijn schatkist, die hem gebracht wordt. Hij onderzoekt
de inhoud en vindt een briljant in de
vorm van een walnoot, waarin een klein voorwerpje
ligt: een vlo. Hij beveelt een apotheker
(weer een Hollander) dit fenomeen aan hem te
verklaren. De farmaceut concludeert dat dit een
metalen 'nymphosorie' is (Zamjatin gebruikt
Leskovs neologisme nimfozorija, een verbastering
van infoezorija ) die ergens in het buitenland
gemaakt moet zijn.
De tsaar draagt Kiselvrode dan op na te gaan
hoe deze door mensenhand gemaakte vlo-in-een-noot in zijn schatkist terecht is gekomen.
Wanneer de hoveling daar niet terstond in slaagt
wordt hij gedreigd dat hij door de generaals in
een 'strafkazemat' gegooid zal worden; maar
nog net op tijd redt hij zijn eigen leven door de
tsaar aan te raden het op te zoeken in het kaznatsjejskaja
kniga (Schatbewaardersboek).
Op dit moment komt de dappere kozakkenleider
Platov op (een voornaam wordt nergens
genoemd, bij Leskov noch bij Zamjatin; de achternaam
gaat terug op die van een vooraanstaande
kozakkenhetman aan het eind van
de achttiende eeuw. Hij weet licht op het mysterie
van de vlo te werpen, want hij herinnert
zich dat hij met vasj papasja (uw papa) door Europa
gereisd heeft, ook naar Engeland, waar hun
een kunstkamera getoond werd met talloze
wonderen en, als klap op de vuurpijl, een stalen
vlootje dat kon dansen. De tsaar was daarvan
zo onder de indruk dat hij het miniatuurwonderspeelgoed
wilde kopen voorde prijs van
een miljoen roebels, hetzelfde bedrag als in Leskovs
verhaal, behalve dat hij er daar nog vijfduizend
roebels bijvoegt. De Engelsen geven
het hem echter cadeau. Zo zien we dat hoofdstuk
3 van 'De linkshandige' in Zamjatins versie
als een herinnering, een terugblik wordt
weergegeven. Een van de chaldei, de vrouw,
blijkt in staat het mechaniekje op te winden,
waarop de vlo toont dat hij kan 'huppelen in
welke richting [prostranstve] je maar wilt en een
dans kan maken [danse delalj], zelfs met twee
variaties (Zamjatin gebruikt Leskovs woordspeling
verojetsiî; in beide richtingen.'
De tsaar, herinnert Platov zich, was verrukt,
maar Platovs nationale trots was gekrenkt, hij
verzekerde de tsaar dat Russische vaklui hun
Engelse collega's zelfs nog konden overtreffen.
De tsaar beveelt hem de vlo mee te nemen naar
Toela, een paar Russische smeden (geweermakers)
aan het werk te zetten en binnen veertig
dagen bij hem terug te komen met het resultaat
van hun arbeid. Daarmee eindigt het eerste bedrijf.
Het tweede bedrijf komt min of meer overeen
met hoofdstuk 5 t/m 7 van 'Levsja', maar
weer met allerlei toegevoegde elementen. Het
is verdeeld in twee scènes (kartiny). In de eerste
verschijnen de chaldei in Toela, de linkshandige
smid is ook op het toneel, harmonika
spelend; hij wordt gepresenteerd als een bescheiden,
zelfs wat schutterige knaap die de spot
van zijn stadgenoten passief ondergaat. Zamjatin
introduceert hier een liefdeselement, dat geheel
ontbreekt in de originele versie of in Leskovs
vertelling: de linkshandige is verliefd op
het meisje Masjka en wil haar trouwen; maar de
tweede chaldej, die Masjka's vader blijkt te
zijn, een Toelase koopman, maakt een eind aan
zijn pogingen.
Dan komt Platov op in zijn koets, met heel
wat drukte en poeha. Hij houdt een nonsensspeech
en dwingt dan de drie beste vaklieden,
Levs ja, Siloejan enJegoepytsj, tot de belofte dat
ze "potsjisjtsje dikovinoe' zullen vervaardigen
(een nog fantastischer wonder), zoals hij de
tsaar beloofd had. Hij en zijn kozakken af, met
achterlating van de stalen vlo. Zamjatin slaat
Leskovs passage over waarin de drie smeden
zich naar de ikoon van de Heilige Nikolaas van
Mtsensk begeven om tot hem te bidden. In de
tweede scène laat hij Platov terugkomen, maar
de meester-smeden zijn nog aan het werk (de
beschrijving in 'Levsja' van Platovs koets, die
zo snel rijdt dat hij, elke keer dat hij moet stilstaan,
met gekraak en gepiep van remblokken
honderd passen voorbij de plaats waar hij moest
stoppen tot staan komt, is bij Zamjatin ook weggelaten,
waarschijnlijk omdat zo'n stunt moeilijk
op de planken gebracht kan worden). De
mensen van Toela trachten tevergeefs te weten
te komen wat er in het huisje van de linkshandige
gaande is, dat als de werkplaats dienst doet.
Uiteindelijk lichten de svistovye (nog een Leskovs
bedenksel) het dak op, waarop een hele
spiral (weer zo'n woordspeling-vergelijk spiratj:
samendrukken, spirit, spirt) van transpiratie
uit de werkplaats opstijgt. Platov neemt
de vlo mee naar St.Petersburg, wat ze er ook
mee gedaan hebben, en hij neemt ook met geweld
de arme linkshandige smid mee. Deze scènes
komen min of meer overeen met Leskovs
hoofdstukken 7 t/m 10.
In het derde bedrijf wijkt Zamjatin meer van
Leskovs verhaal af. In dat laatste worden we in
de hoofdstukken 11 t/m 14 teruggebracht naar
het tsarenpaleis in St. Petersburg, waar blijkt dat
met de vlo ogenschijnlijk niets gebeurd is, behalve
dat hij niet meer dansen kan - totdat Levsja
uitlegt dat ze het insectje van minuscule
hoefjes voorzien hebben, wat de tsaar tot grote
verbazing en verwondering brengt en hem helemaal gelukkig maakt. Zamjatin neemt ons
mee naar Engeland (al is het een 'Toela-achtig'
Engeland), naar Londen, waar Platov op een arrenslee
binnenrijdt en de verbouwereerde linkshandige
meevoert. Hij vraagt naar 'wondermensen
- chemici-mechanici-handwerkslui'.
Twee mannen melden zich aan en Platov laat
de gehandicapte vlo bij hen achter, waarna hij
snel terug naar huis reist. Er is een komische
scène waarin Levsja, alleen in Londen achtergelaten,
probeert wat te eten te bestellen en
geconfronteerd wordt met een kolossale drukknop
en met een kelner die eerst geen Russisch
verstaat, maar later vloeiend plat Russisch
spreekt. Zulke fantastische elementen als de
drukknop komen in Leskovs verhaal niet voor.
Iets later is er een dergelijke onwaarschijnlijke,
typisch twintigste-eeuwse scène waarin Levsja
een kunstkamera getoond wordt die onder andere
een radiotelefon bevat waardoor hij direct
en automatisch verbonden is met zijn lieveling
Masjka. Een andere scène is wel aan Leskovs
versie ontleend: Levsja ontdekt dat de geweren
die men hem toont met fijn poeder gereinigd
worden, niet met baksteengruis, zoals in Rusland,
waardoor daar de geweren bedorven worden.
Dit moet een nieuwsbericht geweest zijn
dat Leskov getroffen heeft: hij verklaarde dat
het een van de redenen was dat de Russen de
Krimoorlog verloren hadden.
Het einde van het derde bedrijf wijkt ook af
van Leskovs tekst, het is 'moderner' dan een
negentiende-eeuws werk als 'Levs ja.' Onze
held wil naar huis, maar de Britten trachten hem
vast te houden. Zij komen zelfs met een Mary
op de proppen om hem te verleiden en zullen
hun huwelijk arrangeren wanneer hij het 'mysterie'
van de vlooienhoefjes wil uitleggen. Mary
verschijnt zelfs naakt ten tonele. Levsja
schijnt niet in staat te zijn die verlokking te
weerstaan en vraagt om de stalen vlo: hij zal hun
het geheim laten zien. Maar dan verschijnt, uit
het niets, de polsjkiper (weer een Leskovs
bedenksel), die bereid is Levsja aan boord van
zijn schip mee terug naar Rusland te nemen. Als
de Engelse specialisten met het kostbare kleine
doosje komen aanrennen is Levsja vertrokken.
In de eindscène is hij aan boord van het schip,
maar de polsjkiper weet nauwelijks welke kant
hij uit moet om in Rusland te komen. Laten we
ons herinneren dat Levs ja in Leskovs versie, na zijn aankomst in Londen, drie dagen feestvierde
en een gesprek met de Engelse vaklieden had,
waaruit blijkt dat hij niet het minste idee van
wiskunde had. Zij willen hem in Londen houden
teneinde hem een beroepsopleiding te geven
en hem te laten trouwen; maar hij verwerpt
dat allemaal, waarbij zijn voornaamste reden is
dat hij zijn eigen godsdienst boven de hunne
stelt (een argument dat men niet in een
Sovjettoneelstuk kan verwachten). In 'Levsja'
begint de vriendschap met de polsjkiper pas aan
boord van het schip dat hem naar de Russische
hoofdstad terugbrengt.
Bij Zamjatin wil de polsjkiper Levsja overboord
gooien als de zeelieden een waterduivel
zien: blijkbaar wil hij bewijzen dat dit monster
een goed mens niets doet. Net op tijd, als een
deus ex machina, komt Platov op en neemt
Levsja mee. In Leskovs tekst, hoofdstuk 17,
komt de kapitein tussenbeide en sluit zowel de
zeeman als de linkshandige op.
Bij Leskov wordt de Engelse zeeman in St.
Petersburg goed ontvangen, terwijl de Russische
vakman ernstig mishandeld wordt en ten
slotte in het Oboechvinski ziekenhuis terechtkomt,
waar zwervers heengebracht werden om
dood te gaan. Dit sociaal bittere, bijna aanklagende
einde van Leskovs vertelling is geheel
afwezig in Zamjatins versie. Daarin is Platov
een veel meer dominerende, om niet te zeggen
de baas spelende figuur dan bij Leskov. Hij
dreigt de linkshandige met straffen als hij het
geheim van de vlooienhoefjes niet prijsgeeft,
hij laat hem zelfs arresteren en geeft orders hem
'onder scherper toezicht te stellen.' Wanneer de
tsaar en zijn generaals opkomen en willen weten
hoe het Platov in Toela is vergaan, antwoordt
hij dat de Toelaers geen steek hebben
uitgevoerd. Maar Levs ja raadt de tsaar en zijn
gezelschap dan aan een zo sterk mogelijke microscoop
te gebruiken, een van de vlo's pootjes
eronder te leggen en naar zijn hiel (blochinoejoe
pjatotsjkoe) te kijken. Pas dan ontdekt
de tsaar dat 'nimfozorijoe podkovali! '(de
nymfozoor beslagen is!). Iedereen is verrukt,
totdat een van de Engelse meestersmeden, die
in Zamjatins versie mee naar St. Petersburg gekomen
is, op het feit wijst dat de vlo niet meer
dansen kan (wat Zamjatins Levsja zich blijkbaar
totnutoe niet bewust was).
Desondanks begiftigt de tsaar hem met een paradnyj kaftan (feestjas) en hij beveelt Kiselvrode
hem zoveel geld te geven als hij maar wil
(Kisel vrode bromt iets over een schriftelijk verzoek
dat hij morgen maar moet indienen).
Als de tsaar weg is gaat Levsja zijn harmonika
bespelen; maar de politie verbiedt het hem,
en als hij toch doorspeelt overmant een troep
politieagenten hem en doodt hem. Zij dragen
hem het toneel af en een straatveger veegt vervolgens
de vloer schoon. Maar dat is nog niet
het einde van het stuk: de chaldei komen op,
en wanneer chaldej no.1 fluit komt uit de kachel
een herleefde Levsja kruipen, met zijn harmonika.
Hij is dolgelukkig als hij zijn Masjka
terugvindt ( die de tweede chaldej blijkt te zijn)
en gaat af met haar om te obozjatsja (het woord
gebruikt door Zamjatins figuren voor vrijen).
Zo eindigt Zamjatins stuk, in de geest van
een volksdrama, met de dood van de protagonist,
maar, als een echte volkskomedie, met zijn
herleving, alle gevaren, moeilijkheden en rampen
ten spijt, en met zijn vertrek mèt zijn geliefde
om een nieuw leven te beginnen. Dat is dus
heel anders dan Leskovs verhaal, waarin de
polsjkiper de linkshandige ten slotte in het ziekenhuis
vindt en hem weer verlaat om hulp te
gaan zoeken, maar intussen sterft de arme handwerksman.
Zijn laatste woorden waren een
waarschuwing aan de tsaar het leger de geweren
niet met baksteenschraapsel te laten
schoonmaken; maar helaas, de waarschuwing
werd in de wind geslagen. En hij eindigt met de
droeve, maar heel moderne observatie dat jammer
genoeg machines de begaafde vaklieden in
Toela vervangen hebben.
De taal van Leskovs vertelling had, naar bekend,
zijn speciale aandacht; hij gebruikte ongewone
of zelfbedachte woorden en uitdrukkingen,
grappige verdraaiingen en volksetymologieën.
Zoals wij zagen nam Zamjatin er
daarvan verscheidene over, van kunstkamera
en Kiselvrode tot boeremetr (barometer/stormmeter)
en melkoskop (zoiets als miniscoop).
Verschillende andere bedenksels van Leskov
werden in het toneelstuk niet gebruikt. Wel
geeft hij de dialoog van de meer 'volkse' karakters
weer in een populair, colloquiaal Russisch.
Zo zegt bij voorbeeld de chaldejka Malaferna:
'Vot pozjalte - patsport: mne ot rodu -
sto godov bez godu' (Asjeblief, hier is mijn
patspoort: ik ben honderd jaar min ééntje oud)
(zoals wij zeiden drukken zij zich vaak in rijmvorm
uit). Een van de andere chaldei, de lekaraptekar,
antwoordt Malaferna: 'Nu, Gospodi-Isoese,
vpered ne soejsja, nazadi ne ostavajsja,
v seredke ne boltajsja!' (Nou, Here Jezus, dring
niet na voren, blijf niet achter, lummel niet in
het midden). Zulke replieken staan dichtbij
Russische volksuitdrukkingen en gezegden. De
tsaar zelf drukt zich af en toe uit in een ongepolijste
taal: 'Noe-ka, vy, otojdite v storonkoe,
tselee boedet!' (Hup, jullie, ga eens opzij, zodat
het wat compacter wordt); en tot de buitenlandse
apotheker: 'A ty vsevozmozjnoejoe chimijoe
prevzosjol - dolzjon znatj, tsjto k tsjemoe!'
(Jij hebt alle scheikunde in je broekzak,
jij moet weten wat hier aan de hand is!). Soms
spreekt hij op z'n Leskovs: 'Nu, dokladaj, kakie
oe vas tam kazaki promezj sebja mezjdoesobnye
razgovory vedoet' (Nou, vertel eens op,
wat voor onder-elkaarse gesprekken die kozakken daar bij jullie voeren).
Platov heeft zijn eigen pompeuze manier
van spreken; bij de tsaar introduceert hij zichzelf:
'Tak i tak: Donskoj kazak Platov. Zdra-zjla-
vasje tsarstvo!' (=zdravstvië zjelajoe, vasje
tsarskoje velitsjestvo) (De Don-kozak Platov,
om zo te zeggen. 'k Wens gezondheid, uw tsamajesteit).
En verderop, in Leskovse trant:
'Tsjestj imejoe: kak, znatsjit, my s vasjim papasjej
po raznymJevropamichniëdikoviny jezdili
smotretj v nazyvlemoj Anglii, gorod London,
zjiteli moezjskogo i zjenskogo poloe ne
nasjego veroizpovedanija ... ' (Ik heb de eer, zoals
wij namelijk, uw vadertje en ik, in allerlei
Europa's hun mirakels gingen bezichtigen, in
wat Engeland heet, in de stad Londen, met inwoners
van mannelijke en vrouwelijke kunne,
niet van onze geloofsovertuiging ... ). 'Po frantsoezski
my ètogo ne mozjem, kak,ja tsjelovek
zjenatyj, soglasno prisjage, stal-bytj, nam frantsoezskië
razgovory dlja edinstvenno zazrenija
sovesti, a opritsj togo ... ' (Frans kunnen wij niet,
gezien, ik ben een gehuwd man, overeenkomstig
de eed, en dus is gepraat in het Frans alleen
al vanwegens ons geweten ... en afgezien daarvan
... ). Zo spreekt hij op de wijze van sommige
van Leskovs helden - maar niet zozeer op
die van Platov in diens 'Levsja.' Die taal doet
ook denken aan Michail Zosjtsjenko's verhalen:
een incoherent, quasi-geleerd gepraat met
komisch aandoende, verkeerd gebruikte woorden.
Dat is een eigenschap van veel Russische
komische literaire teksten. Platov vervolgt: 'I,
stal-bytj, vasj papasja prikazal i vydatj anglitsjanam
prichodo-raschodno million roeblej
serebrjanymi pjatatsjkami. Vposledstvii tsjego
ichnië anglitsjaneètoe blochoe, konetsjno, v dar
podnesli, a pri bloche kljoetsjik besplatnyj'
(Dus uw vadertje beval de Engelsen uit het inkomsten-
en-uitgavenboek een miljoen roebels
te geven in zilveren stuivers. Ten vervolge
waarop die Engelsen van hen de vlo natuurlijk
als cadeau aanboden, en daarbij nog een gratis
sleuteltje).
Zijn ondergeschikten spreekt hij op een heel
andere, barse toon toe; hij schreeuwt naar de
Toelase smeden: 'Tsjto-o? Ja na vas golovoe
prozakladyval, a vy ... Da ja vas - v kr-rochi pirozjnye
! ' (Podymaet koelatsjisjtsje) (Wà-at? Ik
heb mijn hoofd voor jullie op het spel gezet, en
jullie ... Ik zal jullie - tot pirog-kruimeltjes !' (Hij heft zijn knots van een knuist op). Zijn vaste uitroep
is 'M-maltsjatj!' (Zwijgen!).
De andere personages gebruiken een dergelijke
quasi-volkse taal. Sommigen doorspekken
die met godsdienstige termen ( die veel
Sovjetschrijvers liever vermeden, tenzij in negatieve
of spottende zin). 'Ach, ty Mat' ...
Presvjataja. Spodroezjnitsa gresjnych.' (Och
Moeder, heilige Moeder, helpster der zondaren).
Met name Jegoepytsj bedient zich graag
van een christelijk vocabulaire. Er zijn meer
personages die geregeld vaste uitdrukkingen
herhalen; de Engelse chimik-mechanik heeft
een vaste gewoonte: hij vergelijkt zijn horloge
voortdurend met dat van zijn medewerker, de
meestersmid.
Kenmerkend voor de linkshandige zelf is
(behalve de stoplap technitsjeski, die hij te pas
en vooral te onpas gebruikt) de manier waarop
hij zich in incomplete zinnetjes of onsamenhangende
woorden uitdrukt - en dat is precies de
manier waarop Leskov hem liet spreken. 'Ono,
konetsjno, jezjeli... V rode ... dlja pol'zy
prostoedy ... A tol'ko, kto vas znaet! Vy ved' ...
och!' (vertalen heeft hier niet veel zin). Wanneer
de Engelse chimik-mechanik hem in Londen
een boeremetr vertoont die het weer gedurende
een etmaal kan voorspellen, is Levs ja niet
onder de indruk; hij geeft het commentaar:
'Noe, èto protiv nasjego ... naprimer. .. nikoeda
ne goditsja. Da-a! Oe men ja v Toele vrode babkajest',
tak oe nej pered nepogodoj pojasnitsoe
- technitsjeski - za nedeljoe lomit' natsjinajet.
A vy- èka, za soetki ! ' (Nou, dat is niets vergeleken
bij onze ... bijvoorbeeld ... Ja-a! ik heb in
Toela zogezegd een grootmoe, nou, en als er
slecht weer op komst is, dan beginnen haar lendenen
- technisch - een week van te voren al
pijn te doen. En jullie: een etmaal. .. phoe!).
Deze aarzelende, onsyntactische taal van
een ongeletterde, maar toch pientere en eerlijke,
fatsoenlijke persoon is door Zamjatin niet
alleen van Leskov en diens 'Levs ja' overgenomen,
maar gaat minstens evenzeer terug op Lev
Tolstojs Akim in diens drama De macht der
duisternis.
Als voetnoot hierbij valt te vermelden dat er
in 1926 een boekje gepubliceerd werd (in
slechts 500 exemplaren) dat een korte komische
tekst van Jevgeni Zamjatin bevatte, getiteld
Blocha (De vlo), met zeven illustraties (tekeningen) van B.M. Koestodiev, een Leningrads
schilder en vriend van Zamjatin. De eerste
tekening is een 'parodistisch portret' van
inok Zamoeti pravedny (de monnik Zamoeti
de rechtschapene of Vrome), d.w.z. Zamjatin:
het was de naam, hem gegeven als lid van A.
Remizovs scherts-literair gezelschap Obezjanja
palata (de Apenkamer), waarin hij de titel
van 'Apenbisschop' kreeg. Een voetnoot legt
uit dat er in de winter van 1926-27 in Leningrad
in het Dom iskusstv (Huis der Kunsten) een Fizio-
Geotsentristitsjesksjs Assotsijatsija (Fysisch-
geocentristische vereniging, afgekort FIGA,
wat 'vijg' betekent, ook in spottende zin)
opgericht werd. Deze FIGA organiseerde een
aantal 'parodie-avonden' waarvan er een gewijd
was aan Zamjatins 'Vlo.' Het is niet duidelijk
wat er met 'gewijd' (posvjasjtsjonnyj)
bedoeld was: werd Zamjatins toneelstuk De vlo opgevoerd? (het bevat parodistische elementen).
Of was het misschien een humoristische
dialoog, gebaseerd op het stuk of op de tekst
van het boekje? Wel is bekend dat het stuk in
november 1926 door het Bolsjoj Dramatitsjeski
Teatr werd opgevoerd.
Het verhaal in het boekje, in de derde persoon
verteld, gaat over deze rechtschapen monnik.
De eerste zin (alinea) luidt: 'Geliefde broeders!
Dit korte verhaal over ongewone
gebeurtenissen is tot uw stichting geschreven,
zodat u zult weten dat de vijand van het mensenras
niet slaapt en dat hij, om de verleiding
nog sterker te maken, graag een charmante
vrouwelijke vorm aanneemt' (het woord blocha is vrouwelijk). De tekst gaat door in de
plechtige, ouderwetse taal van kerkboeken en
oude legenden. De monnik Zamoeti was 'de
poort waardoor de satanische verlokking binnenkwam,
alhoewel hij bekend stond om zijn
godvruchtige geschriften en zijn vrome leven.
Er wordt zelfs gezegd dat dank zij zijn gebeden
genezingen hebben plaatsgehad, met name van
onvruchtbaarheid.'
Op een dag was er in Zamoetins 'figa-achtige'
stad een vreemdeling verschenen, een wilde
kerel, die eenvoudig 'de Wilde' werd genoemd:
diki (de naam van toneeldirecteur A.D.
Diki). Hij begaf zich naar Zamoeti's cel. Kort
daarop begon de monnik te zwellen, en na drie
weken klonken er uit zijn cel vreselijke kreten
en vloeken. Zamoeti bleek bloedend op zijn brits te liggen; hij had een heel klein voorwerpje
in zijn hand dat er als een vlo uitzag, 'een schepsel
hoofdzakelijk van het vrouwelijk geslacht'.
Het wezen was uit Zamoeti' s lichaam gekomen:
deze porozjdenië blochoj (vlobevalling) was
kennelijk het werk van de duivel. Toen nieuwgierige
stadgenoten na een paar weken zijn cel
naderden zagen zij tot hun verbazing dat het wezentje
tot een knap jong meisje was opgegroeid,
dat naar één van hen wenkte en zei: 'laten we
gaan vrijen!' (obozjatsja). De man ging daar
onmiddellijk op in; hij was een kerkbewaker of
custos, een verwijzing naar de schilder Koestodiev.
In plaats van de menigte te zegenen, zoals
hij vroeger deed, maakte Zamoeti het vijgteken.
Die avond was de kerk gesloten ... Koestodiev
en Zamoeti waren naar de stad Mchatov
vertrokken (MChA T: Moskous Kunsttheater),
waar zij 'zaken deden met Blocha's
schoonheid'. Haar verschijning werkte zo aanstekelijk
dat de hele stad begon te obozjatsja,
met het gevolg dat het aantal inwoners snel toenam.
In Figa woonde een familie van Aki (die
naam werd soms gebruikt voor de Leningradse
Akademia dramy-schouwburg, waartoe Zamjatin
zich aanvankelijk met zijn stuk gewend
had; het had daar een jaar lang gelegen, maar
werd toen aangenomen door het Bolsjoj Dramatitsjeski
Teatr). Om de allegorie verder te
volgen: Zamoeti verkocht zijn Blocha aan de
Aki, maar zij hielden haar een jaar lang gevangen,
daarna stortte zij zich 'in de wilde wateren
van de Fontanka', ze wordt echter gered door
monachi (monniken): dit slaat op N.F. Monachov,
een der directeuren van het BDT. Ten huize
van Monachov verwekte Blocha weer een
satanisch feest waar vele burgers op afkwamen.
Een geleerd heer treedt binnen (dit slaat op de
criticus G. Avlov, die verklaard had dat het stuk
'te licht van gewicht' was), die haar meeneemt
met het doel haar te onderrichten en op te voeden
... maar de volgende dag sterft zij. Zo eindigt
deze korte vlooiengeschiedenis, die niets
te maken heeft met Leskovs stalen vlo, maar
heel veel met Zarnjatins gevoelens betreffende
en ervaringen met zijn toneelstuk, met de historie
van het ontstaan en de opvoering ervan.
Zamjatin nam nooit een plaats in onder de
vooraanstaande Russische toneelschrijvers, hij
bleef veel meer op de achtergrond dan bijvoorbeeld
zijn jongere tijdgenoot Michail Boelgakov, die in deze zelfde periode trachtte naar voren
te komen en geaccepteerd te worden bij de
leidende Moskouse en Leningradse theaters:
Boelgakov, die ook in de eerste plaats roem verwierf
als prozaïst, was veel productiever als
dramaturg dan Zamjatin.
'De vlo' wasin 1920 voorafgegaan door het
historische drama Ogni svjatogo Dominika (De
lichten van St. Dominicus), gesitueerd in Sevilla
in de tweede helft van de zestiende eeuw. De
Spaanse inquisitie diende hier als allegorie voor
de toestand in de Sovjetstaat, die Zamjatin met
groeiende bezorgdheid gadesloeg. In hetzelfde
jaar waarin hij 'De vlo' schreef, 1925, voltooide
hij een andere komedie: Obsjtsjestvo potsjotnych
zvonarej (De vereniging van ere-klokkenluiders),
die het volgende jaar in Leningrad
werd opgevoerd.
In 1928 volgde de uitgebreide historische
tradedie Attila. Deze stukken leenden zich niet
tot neologismen en andere linguïstische experimenten.
Voor echte spreektaal, met een dialoog
vol gemeenzame uitdrukkingen, idiomen, kortsluitingen,
ellipsen enzovoort moeten we bij
zijn proza zijn-niet al zijn proza, maar bepaalde
korte prozastukken waarvan de auteur vond dat
ze in die stijl geschreven konden worden, die
zo verschilt van de gebruikelijke prozastijl van
de negentiende en vroege twintigste eeuw, ook
van Gorki en de schrijvers die na hem kwamen.
De speciale 'volkse' schrijftrant komt niet alleen
in de dialoog voor, maar ook in de taal van
de auteur-verteller. Als voorbeeld mogen deze
zinnen uit zijn verhaal 'Nepoetjovy' (De deugniet)
uit 1913 dienen: 'I nitsjego ved' takogo
kak boedto v Sene i ne bylo. Da tsjto zj, pozjaloej,
nekrasiv dazje: tak, koernosenki, borodka
mjagkaja, zolotaja. A vot- mjagkostj èta samaja
v !itse vo svjom i v glazach ... Tak vot- den jok
letni, nezjarki, v kostromskoj, skazjem, gde-niboed
derevoesjke: vygljanet solntse - i sprjatsjetsja
solntse ( ... ). Ne inatsje, kak mjagkostj
vlekla èta samaja ... '6 Een poging om dit proza
te vertalen: 'En het leek toch of niets daarvan
aan Sen ja eigen was. Hij was misschien eigenlijk
wel lelijk: zo stompneuzig, met een zacht
gouden baardje. En kijk, die zachtheid zat ook
helemaal in zijn gezicht en zijn ogen ... Het was
als een zomers dagje, niet heet, ergens in een
dorpje in de buurt van Kostroma, laten we zeggen;
de zon komt kijken - en verstopt zich weer ( ... ). Die zachtheid trok je naar hem toe, niets
anders.'
Deze uitgewerkte gelijkenis heeft ellipsen,
de attributen zijn allemaal op één na achter het
zelfstandig naamwoord geplaatst, er zijn tussengevoegde
woordjes als 'skazjem', 'gde-niboed'
er is een tussengevoegd werkwoord
(vlekla) en voorzetsel-reduplicatie (v litse vo
vsjom), -alles kentekenen van een speciale, gecultiveerde
colloquiale stijl.7 Dit is niet de plaats
om deze stijl in detail te analyseren, dan zouden
wij veel meer voorbeelden moeten aanhalen
en bekijken. Het is echter duidelijk datZamjatin
sommige prozateksten, vooral die over
eenvoudige lieden, in een pittige, populaire
(maar literair-populaire) trant schreef, die een
verdere ontwikkeling was van de stijl die Leskov
in het Russische proza geïntroduceerd had,
en die na hem voortgezet werd door A. Rernizov.
De taal van zijn Vlo is anders, gedeeltelijk
althans: hier was Zamjatin geïnspireerd
door Leskovs voorkeur voor verkeerd gebruikte
woorden (malapropismen), volksetymologieën
en stijlmenging; hij gebruikte enkele
daarvan en voegde er zelf enkele aan toe. Er waren
een paar andere Sovjetschrijvers die enigszins
de Leskovse kant uitgingen (Pilnjak,
Zosjtsjenko); maar de typische stijl van 'Levsja'
oefende toch geen blijvende invloed op het
latere Russische proza uit.