< TSL 54 – REDACTIONEEL >

Een groot deel van dit nummer is gewijd aan de Poolse literatuur. Het opent
met een novelle van de Poolse dichter Cyprian Norwid (1821-1883), die samen
met zijn mededichter en landgenoot Juliusz Słowacki (1809-1849) het
onderwerp was van een internationale conferentie in Amsterdam in november
dit jaar. Die conferentie werd georganiseerd door polonisten van de universiteiten
van Leuven, Gent en Amsterdam. In Leuven studeert elke slavist
Russisch en Pools, in Gent is Pools naast het Russisch een mogelijk bijvak,
in Amsterdam kan men kiezen voor Pools als hoofdvak (zonder Russisch).
Conferentiepapers zijn in dit nummer niet opgenomen, wel leidde de conferentie
indirect tot enkele bijdragen over en uit de Poolse literatuur. Dat betreft
behalve Norwid onder anderen ook de in België wonende Marian Pankowski,
die dit jaar negentig is geworden en die kort geleden in Brussel het
onderwerp was van een (franstalige) conferentie. Andere ‘Poolse’ bijdragen
gaan over Bolesław Leśmian, Stanisław Wyspiański en Zbigniew Herbert.
De resterende pagina’s worden gevuld met een fraai gedicht van de negentiende-
eeuwse (tijd van Poesjkin) Russische dichter Jevgeni Baratynski,
waarvan we zowel de Russische tekst als de vertaling publiceren. Aandacht
ook voor de geslaagde mystificatie Waarom ik niet krankzinnig ben van Boris
Robazki, een ‘Russisch’ auteur die als zodanig niet echt bleek te bestaan.
Ten slotte een interview met en een tekst van de Tsjechische schrijver
Jiří Kratochvil, die nog te weinig bekend is in het Nederlandse
taalgebied. Wel is hij onlangs opgenomen in de Voetnoot/Moldavietreeks,
die zich richt op Tsjechische literatuur in Nederlandse vertaling.
december 2009
< TSL 54 >