Irma Pieper interview met Jiří Kratochvil



Jiří Kratochvil (1940) komt uit Brno, de tweede stad van Tsjechië, waar de meeste van zijn verhalen en romans zich afspelen. Hij staat bekend als een schrijver die al geruime tijd voordat in de vroege jaren negentig het postmodernisme de Tsjechische literatuur bereikte, gebruik maakte van postmodernistische verteltechnieken. Zelf noemt hij Jorge Luis Borges als zijn grote voorbeeld. Hoewel hij al sinds de jaren zestig aan de weg timmert, kon zijn werk de eerste twintig jaar slechts in samizdat verschijnen. Ondertussen verdiende hij, net als vele andere dissidente schrijvers, de kost met diverse eenvoudige baantjes. Zo was hij enige tijd archivaris, stoker en nachtwaker. Pas na 1989 werden zijn boeken officieel uitgegeven en werd hij al gauw een van de meest vertaalde hedendaagse Tsjechische auteurs.

Het eerste boek waarmee Kratochvil na de omwenteling van 1989 naar buiten trad was ‘De berenroman’ (Medvědí román). Deze roman, die hij als de blauwdruk voor de rest van zijn oeuvre beschouwt, wordt gekenmerkt door parallelle verhaallijnen die voortdurend worden onderbroken en in twijfel getrokken. Kratochvil was toen nog goeddeels een onbekende in de Tsjechische letteren, zelfs onder dissidente schrijvers. Deze reeds in 1985 voltooide tekst leest in eerste instantie als een kritiek op het totalitaire regime, maar de pogingen van de auteur om het ontstaansproces van de tekst bloot te leggen vormen het eigenlijke thema. Kratochvil was daarmee een van de eerste Tsjechische schrijvers die de opvatting van de roman als ‘open systeem’ toepaste in zijn werk. Centraal staat bij hem een aanstekelijke Lust zum Fabulieren, die bij voorkeur gekoppeld wordt aan een autobiografische verteller. Kratochvils teksten hebben veelal een experimenteel karakter en groteske, fantastische en bizarre elementen spelen er een belangrijke rol in. Bij een roman als ‘Middenin de nacht gezang’ (Uprostřed nocí zpěv) kun je zelfs spreken van magisch realisme, waarbij borgesiaanse motieven als labyrint en chaos op de voorgrond treden. Voor Avion liet Kratochvil zich inspireren door de avant-gardistische architectuur uit het interbellum die zijn geliefde geboortestad Brno typeert. Ook hier weer wordt het labyrint ons voorgehouden als beeld van de wereld, met veelvuldige verwijzingen naar zowel de klassieken als modernistische en postmodernistische schrijvers.

Behalve een tiental romans en vele verhalen heeft Kratochvil ook essays, columns en toneelstukken op zijn naam staan. In eigen land is hij meermaals in de prijzen gevallen. Zo werden hem de Tom Stoppard Prijs (1991), de Karel Čapek Prijs (1998) en de Jaroslav Seifert Prijs (1999) toegekend. In 2007 werd hij voor de prestigieuze Magnesia Litera Prijs genomineerd in de categorie ‘proza’.

Dame de coeur is uw eerste verhaal in boekvorm in het Nederlands taalgebied. U speelt in dit verhaal met clichés en verwijzingen, bijvoorbeeld naar de taal van sprookjes. Zou u Dame de Coeur wat thema, vorm en stijl betreft representatief willen noemen voor uw oeuvre?

Ja, wat dat betreft zou je het zeker representatief kunnen noemen, hoewel ik verder eerder een romanschrijver ben dan een schrijver van korte verhalen. Ook al mijn romans spelen met clichés op het gebied van taal en verhaal, waardoor er uiteindelijk een raakpunt is met sprookjes, sagen, mythen, legenden. Simpel gezegd geef ik geen objectieve weergave van de werkelijkheid maar confronteer ik die met archetypische modellen.

Vooral in Duitsland, maar ook elders, bent u inmiddels een bekende, veelvuldig vertaalde auteur. Nederlandse en Vlaamse lezers hebben echter nog niet eerder met uw werk kunnen kennismaken. Hoe zou het komen dat Nederlandse uitgevers u nog niet ontdekt hebben?

Op die vraag moet ik het antwoord helaas schuldig blijven.

Wordt u misschien als een moeilijke auteur gezien? Tegenwoordig hebben verreweg de meeste lezers geen boodschap aan literaire vorm. Dit kan een gevolg zijn van de toenemende popularisering van alles, maar misschien heeft het altijd al in zekere mate gegolden dat de gemiddelde lezer slechts leest omwille van het verhaal.

Misschien schrijf ik teksten die een iets meer dan gemiddelde concentratie vergen, maar daarnaast is het verhaal, het verhalende juist mijn grote obsessie. Ik geef daar rekenschap van in twee van mijn essayistische werken, De lotgevallen van het verhaal en Bekentenis tot het verhaal. Maar ik heb inderdaad de reputatie een moeilijke auteur te zijn, wat het gros van de lezers afschrikt, hoewel de lezersreacties op mijn laatste twee boeken dan wel weer heel positief zijn.

Schrijft u met een bepaald publiek voor ogen?

Ik schrijf voornamelijk voor mezelf, en voor mijn veertig lezers, zoals ik graag zeg. Met veel plezier verzin ik verhalen en met een stuk minder plezier probeer ik daar vervolgens een literaire vorm voor te vinden. Nee, in werkelijkheid gok ik dat ik zo’n drieduizend vaste lezers heb. Maar ik ben niet bezig met mijn presentatie in de media. Interviews voor de radio en de televisie weiger ik altijd, ik ga uitsluitend in op interviews waarbij ik mijn antwoorden schriftelijk kan formuleren en alleen als ze niet te lang zijn. Ik woon in een dorp waar bijna niemand me kent, ik houd me verre van literaire evenementen, ik ga niet naar boekenbeurzen en ik heb geen contact met andere schrijvers. Waarom zou ik? Ik wil niets te maken hebben met het literaire bedrijf, want dan word je gewoon iemand die literaire teksten produceert.

Is uw werk in uw ogen vertaalbaar?

Ik vermoed dat het vrij lastig te vertalen zal zijn. Maar misschien zou juist die confrontatie met sprookjesthema’s, sagen en mythen waar ik het over had – die een soort universele taal vormen – het ook weer makkelijker kunnen maken.

Uw geboortestad Brno, de tweede grootste stad van Tsjechië, vormt in uw werk een alomtegenwoordige coulisse. Of is Brno voor u meer dan een coulisse?

Alles wat in mijn leven van belang is, is in Brno gebeurd. Wanneer ik een roman in een andere omgeving probeer te situeren loopt het altijd op een debacle uit en houd ik er maar snel mee op. Zonder Brno zou ik geen schrijver zijn.

Is uw Brno wel over te brengen in een vertaling?

Mijn literaire Brno heeft weinig met het werkelijke Brno uit te staan, het is deels volkomen fictief en deels gereconstrueerd. Ik durf het mijn Macondo te noemen. Dat betekent dus dat een vertaler uiteindelijk zijn eigen Brno moet creëren, er zit niets anders op.

Uw naam is verbonden met het postmodernisme in de Tsjechische literatuur van de jaren negentig. In 1996 schreef u het essay Bekentenis van een postmodernist, dat daarna als een soort manifest is gaan fungeren in de Tsjechische letteren. Ziet u zichzelf vooral als een vertegenwoordiger van het postmodernisme?

Het postmodernisme is al lang passé. Ik heb er het voor mij belangrijkste uitgehaald, namelijk het besef dat ik niet geïnteresseerd ben in een eenvormige stijl of in een duidelijk afgebakende literaire school of stroming. Wat stijl betreft ben ik een eclecticus. Ik pik met plezier alles wat in mijn kraam te pas komt, ik heb geen oog voor onderlinge verbanden, want ik meng alles zodanig door elkaar dat het niet meer te onderscheiden is. Wat me ook niet interesseert, en dat is eveneens een invloed van het postmodernisme, is de grenslijn tussen hoge en lage literatuur. Ik streef naar het schrijven van gecultiveerde kitsch, waarmee ik echter iets heel anders bedoel dan kitsch in de opvatting van Milan Kundera, want volgens Kundera is kitsch ‘een kamerscherm om de dood aan het oog te onttrekken’. Zo werk ik op het ogenblik aan een novelle met de titel Femme fatale, wat een ontzettend kitscherig onderwerp is. Van het fragment dat ik tot dusver heb laten lezen, zijn de lezers zich een ongeluk geschrokken. Natuurlijk is het thema van de fatale vrouw als heerseres over mannenlevens kitsch, maar ijzingwekkende kitsch, dus helemaal geen ‘kamerscherm om de dood aan het oog te onttrekken’!

Kunt u nader uitleggen wat kitsch voor u betekent? Het moet wel belangrijk voor u zijn als u er in uw werk naar streeft.

Ik zou willen dat ik romans en novellen kon construeren met de koele berekening van een partij meesterschaak, of, als het om verhalen gaat, van een tweezet. Maar dat kan ik niet. Zodra ik iets probeer te construeren sluipen er bij mij altijd kitschelementen naar binnen: angst, vrees voor de dood, explosieve emoties, sentiment, en dat loopt dan uit op een onvolkomen constructie, aangetast door een circus van emoties. Ik ben niet in staat om zonder die kitsch, zonder die emotie te leven noch te schrijven, dus ik heb dat maar liever als een niet te veranderen feit geaccepteerd en ik doe mijn best om de emoties die ik heb tenminste enigszins literair te cultiveren. Zo zit het dus tussen mij en de kitsch.

U noemde Milan Kundera al, net als u uit Brno afkomstig. U bent in de jaren zestig onder invloed van Kundera begonnen met schrijven. In tegenstelling tot uzelf heeft Kundera destijds voor emigratie gekozen en inmiddels woont hij al jaren in Frankrijk en schrijft hij in het Frans. Wat was het dat u zo aansprak bij Kundera?

Kundera is voor mij, samen met de auteur-theatermaker Ivan Vyskočil, de belangrijkste Tsjechische schrijver. In de Tsjechische literatuur is het realisme sterk vertegenwoordigd, het vormt de voornaamste stroming, waarvan slechts een enkeling zich heeft losgemaakt. Ten tijde van het communisme kreeg de realistische weergave van de werkelijkheid de vorm van het zogenoemde socialistisch-realisme, wat de Tsjechen afkorten tot ‘sorela’. Nu heeft het de vorm van het consumentistisch-realisme (waarvan Michal Viewegh een gecultiveerde exponent is), wat ik afgekort ‘corela’ noem. Milan Kundera stelt zich consequent tegen deze realistische traditie teweer. Zijn romans geven geen realistische weergave van de werkelijkheid, maar er wordt door middel van verhalen over de werkelijkheid in nagedacht. Toen Kundera’s roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan ons in de jaren tachtig bereikte, werd hij door zowel de officiële ‘Kulturträgers’ als in literair non-conformistische kringen aangevallen. Ik heb destijds een artikel voor het Praagse dissidententijdschrift Obsah geschreven waarin ik duidelijk wilde maken dat aantijgingen als zou Kundera’s roman een onjuiste afschildering van het dissidentenmilieu geven, wortelden in een fundamenteel onbegrip van het principe dat aan zijn werk ten grondslag ligt. Zelf schrijf ik ook geen realistische verhalen maar denk ik door middel van verhalen over de werkelijkheid na.

Van de jongere generatie Tsjechische schrijvers wordt Jáchym Topol ook nog steeds als een postmodernist beschouwd. Ziet u parallellen tussen zijn werk en het uwe?

De parallellen tussen Topols verhalen en de mijne werden opgemerkt door de literatuurwetenschapster Blanka Kostřicová. Zij heeft Topols roman Sestra en mijn roman Avion met elkaar vergeleken en dat leidde tot een uitvoerige lijst van overeenkomsten. Die parallellen, zowel wat de plot als de situering betreft, waren zo suggestief dat ik er zelf van opkeek. Want toen ik Avion schreef, kon ik Sestra nog niet gelezen hebben.

Wie is volgens u in de huidige Tsjechische letteren de meest veelbelovende jonge auteur?

Tussen de hedendaagse jonge auteurs bevindt zich zo’n enkeling, zo’n einzelgänger, die ik eigenlijk ronduit geniaal zou willen noemen. Hij heet David Jan Žák, hij woont in České Budějovice en er is pas één roman van hem uitgebracht, zijn eersteling, waarin hij nog zoekende is. Maar van hem staan twee buitengewone romans op punt van verschijnen, en dat wordt een gebeurtenis waar ook Nederlandse en Vlaamse lezers ongetwijfeld van zullen horen.

Tot slot: welk van uw boeken zou – na Dame de coeur – als eerste in het Nederlands vertaald moeten worden?

Dat is eerder een kwestie voor de vertaler, die het Nederlandstalige publiek kent. Mijn korte roman Truchlivý Bůh (De bedroefde God) is herhaaldelijk vertaald, en een reden daarvoor kan zijn dat ik in dat boek geprobeerd heb me van heel eenvoudige taal te bedienen, wat zoals gezegd niet typerend voor me is. Deze roman, over een doodgewone bibliothecaris die iets verschrikkelijks overkomt, heb ik geschreven als eerbetoon aan twee van mijn meesters, Milan Kundera en Jorge Luis Borges.



Jiří Kratochvil - Verhaal (fragment)1



[…]
Hij: Yes, dus ik drukte op de bel. Wie is daar? klonk een stem achter de deur, die niet van een kijkgaatje voorzien was. Maar ik kon geen woord uitbrengen. De deur ging eerst heel voorzichtig op een kiertje, maar vloog toen wijd open. Allemachtig! bracht ze uit en trok me snel naar binnen. Opnieuw probeerde ik wat te zeggen, maar mijn tong maalde alleen wat zinloos in mijn mond. Zo!

Zij: Hoe? Mag ik dat nog eens zien?

Hij: Poppetje gezien, kastje dicht. Kom maar een keer bij me langs, dan kun je hem te zien krijgen zo vaak je maar wilt. (Pauze van 3 sec.) De juf waste eerst bij de gootsteen in de keuken mijn gezicht en constateerde dat het goddank niet zo dramatisch was als het bij de eerste aanblik geleken had. Vervolgens belde ze een afspraak met iemand af en voerde daarbij een berg corrigeerwerk als excuus aan. Ze maakte thee met rum voor me, wat in die tijd een universeel lapmiddel was voor alle narigheid. Ach, valse Andrea van me, waar zijn de tijden van de universele lapmiddelen gebleven? Langzaam nam ik slokjes van de thee en kreeg ten slotte mijn spraakvermogen weer terug.

Zij: En hier zou ik het weer aandurven. Mag ik weer even? Of toch maar niet. (Pauze van 1 sec.) Of ja, toch wel. (Pauze van 5 sec.) De juf zei dat als iemand het nodig vond je zo in elkaar te slaan omdat zij je verhaaltje over de cowboykoning had weten te waarderen, dat je dat dan moest zien als een prima entree in de literatuur. Ze zei dat die aframmeling eigenlijk je eerste honorarium geweest was. En toen ging ze verder: Ik bedoel dit echt volkomen serieus en ik zou heel graag willen dat je me nu goed begreep. Al zolang de wereld bestaat, hebben de beste schrijvers geen roem en rijkdom geoogst, maar vooral klappen. Bloed en modder, Tom Mix.

Hij: Inderdaad ja, alsof je er toen bij was. (Pauze van 4 sec.) Maar toen brak ze ineens het betoog over literatuur af, omdat ze bedacht dat ik nu eerst nodig in bad moest. Ik zat immers onder de smurrie waar Moucha me met genoegen in rondgewenteld had. Ze nam me mee naar de badkamer en liet het bad vollopen en tegelijkertijd kleedde ze me uit.

Zij: Ho, wacht even, ietsje meer over die badkamer.

Hij: Nou, dat was zo’n klein hokje dat bijna helemaal door de badkuip gevuld werd en waarvandaan je door het grote raam met vitrage ervoor uitzicht had op de tuin, die er tussen de lelijke muren en de grauwe binnenpleintjes als een groen sieraad bij lag.

Zij: Echt, schitterend gezegd, dat is een kunst die jij verstaat, maar je zou me een plezier doen als je zo’n badkamer uit begin jaren vijftig concreter kon beschrijven. Zou dat lukken?

Hij: Ik heb altijd vermoed dat een damesbadkamer een soort cosmetisch heiligdom was, uitgerust met alle mogelijke misgerei, maar hoewel ik er voor het eerst kwam, dus wanneer je het opmerkzaamst bent, was ik toen toevallig nogal onoplettend, helaas. Ik werd intens door iets anders in beslag genomen. Maar hoewel ik met mijn hele wezen op dat andere gericht was, lukte het me niet om het te betrappen. Dat is net als wanneer je het hol van een siesel in de gaten houdt om die schurk naar buiten te zien komen, en je je dan slechts een seconde lang omdraait omdat je achter je rug iets hoorde, en dat beest kans ziet om naar buiten te glippen.

Zij: Mag ik vragen wat je zojuist als een voortvluchtige siesel hebt bestempeld?

Hij: Je zal er vast om lachen, want ik bedoel daarmee dat ongrijpbare ogenblik waarop de verzorgende aanraking overging in een liefdesgebaar. Voorzichtig waste ze me, daarbij zorgvuldig alle pijnlijke plekken mijdend – ik was door King Moucha als door een jakhals te grazen genomen – en opeens zette één enkele aanraking, ik weet niet welke, alles in beweging. En toen hoorde ik alleen nog maar, als in een droom, dat ze tegen me zei, kom, rustig maar, niet zo’n haast, Tom, we hebben toch een zee van tijd, haastige spoed is zelden goed, cowboy. (Pauze van 9 sec.) Maar ze heeft meteen vanaf het begin bewust tegen me gelogen, we hadden helemaal geen zee van tijd. De school onder aan de heuvel van Špilberk was voor haar slechts een tussenstop. Haar vormeloze vrouwelijke collega’s, dat stelletje boerentrienen, zoals ze hen noemde, hadden vanaf het allereerste moment de pest aan haar gehad, en dat ze meteen na de vakantie zou ophoepelen en ergens op een dorpsschooltje in het grensgebied aan de slag zou moeten, stond al vast. Ze wist heel goed hoe weinig tijd we hadden. Maar dat heeft ze me nooit verteld. Pardon?

Zij: Helemaal niks. Ik zwijg in alle talen.

[…]

Vertaling Irma Pieper





1 Uit Jiří Kratochvil: Dame de Coeur. Voetnoot/Moldaviet, Antwerpen 2009. Voetnoot geeft de reeks Moldaviet uit waarvan inmiddels 11 deeltjes zijn verschenen en er drie op het punt staan te verschijnen. Het principe bestaat daaruit dat er steeds een verhaal van een andere Tsjechische schrijver wordt gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien. Onder de reeds gepubliceerde auteurs behoren: Karel Čapek, Bohumil Hrabal, Ivan Klíma, Eda Kriseová, Jáchym Topol, Miloš Urban e.a. Van Jiří Kratochvil verscheen reeds eerder in TSL een fragment uit zijn roman Liggen, kreng! (Lehni bestie!) in een vertaling van Edgar de Bruin. Tevens publiceerde TSL een recensie van het in 1997 uitgebrachte ‘Onsterfelijk verhaal’ (Nesmrtelný příběh).



<   

TSL 54