< TSL 40 – REDACTIONEEL >
Dit nummer is in zijn geheel gewijd aan de poëzie; een groot aantal Slavische literaturen, zeven in totaal, is vertegenwoordigd. Willem Weststeijn vertelt het een en ander over zijn verzameling Russische poëzie van na de perestrojka, waarin hij tot op heden tegen de tweeduizend bindels bijeen heeft gebracht. Dat is slechts een fractie van wat er de afgelopen vijftien jaar op poëziegebied in Rusland verschenen is en ook een nogal heterogeen geheel: behalve goede dichters ook slechte en hele slechte. Tot de top rekent hij de Petersburgse dichteres Jelena Sjvarts.
Van Polens nationale dichter, Adam Mickiewicz (1798-1855), is niet lang geleden zijn belangrijkste werk, het epische gedicht Pan Tadeusz in Nederlandse vertaling verschenen. In de vertaling van Arent van Nieukerken publiceren we nu het eerste gedicht dat Mickiewicz ooit uitbracht, 'Winter in de stad'. Voor een uitgebreide keuze uit de moderne Poolse poëzie tekent Karol Lesman.
De meeste poëzie in dit nummer is van hedendaagse, nog levende dichters. De Tsjech Petr Hruška en de Slowaak Marián Milčák hebben vorig jaar allebei deelgenomen aan het poëziefestival Literair Paspoort, georganiseerd door de Stichting Dichter aan Huis te Den Haag. Ze zijn vertaald door respectievelijk Jana Beranová en Hank Geerts.
In Servië is Vojislav Karanović een belangrijke nieuwe stem; Slovenië is met maar liefst zes dichters vertegenwoordigd. Wat de Bulgaarse literatuur betreft is niet gekozen voor een of meer tijdgenoten, maar voor de expressionist Geo Milev, die in 1925, samen met veel andere linkse intellectuelen, door het fascistische bewind dat toentertijd aan de macht was werd omgebracht
April 2005
< TSL 40 >