Ruim zeven jaar geleden, in TSL 22 (augustus 1997), berichtte ik over mijn verzameling Russische poëzie van na de perestrojka. Ik had toen zo'n vijfhonderd dichtbundels bijeengebracht, de meeste van totaal onbekende dichters, die de nieuwe vrijheid hadden gebruikt om hun schrijfsels, die in veel gevallen lange tijd in de bureaula hadden gelegen, aan de openbaarheid prijs te geven. Veel ontdekkingen waren er bij die 'nieuwe' dichters overigens niet. Wie echt de moeite waard was had in de sovjettijd immers al van zich laten horen via het alternatieve circuit, de samizdat. De staatsuitgeverijen gaven de dichters die niet in de officiële ideologie pasten niet uit, maar hadden ook geen boodschap aan rijmelarij - in Rusland met zijn grote poëtische traditie en vooral zijn enorme eerbied voor de beoefenaren van de dichtkunst, in ruimere mate voorhanden dan in andere landen. De samizdat met zijn beperkte publicatie-en verspreidingsmogelijkheden selecteerde nog scherper, zodat de 'grafomanen' noch in de officiële, noch in de niet-officiële pers aan bod kwamen. Na de perestrojka, en helemaal na de afschaffing van de censuur (1991) veranderde dat drastisch. Nu er geen toestemming meer nodig was om iets uit te geven kon iedereen zijn gang gaan en velen deden dat dan ook. Sinds het begin van de jaren negentig zijn er talloze dichtbundels verschenen 'op kosten van de auteur', over het algemeen bij obscure uitgeverijen of gewoon besteld bij en vermenigvuldigd door een drukker. Maar ook de 'echte' dichters bleven natuurlijk publiceren, nu officieel.
Gerenommeerde sovjetdichters, bekende niet-officiële dichters, interessante nieuwe namen en grafomanen - allemaal publiceerden ze tegelijkertijd en zorgden samen voor een verrassende geschakeerdheid van het poëtische landschap. Die geschakeerdheid was des te opvallender omdat de uitgaven ook visueel sterk van elkaar verschilden. In de sovjettijd produceerden de staatsuitgeverijen een soort eenheidsworst: dichtbundels zagen er vaak min of meer hetzelfde uit en waren, tot op de gebruikte drukletters toe, op dezelfde manier vormgegeven. Na de perestrojka verdwenen de logge staatsuitgeverijen, die niet gewend waren marktconform te denken en te werken, snel van het toneel. Ze werden opgevolgd door allerlei kleine privé-bedrijven, waarvan er vele ook weer spoedig het loodje legden, maar sommige zich staande hielden en enkele zelfs uitgroeiden tot nieuwe, succesvolle ondernemingen. In die nieuwe bedrijfjes was verscheidenheid troef. Er werd op de allergoedkoopste manier uitgegeven, maar er waren ook hele fraaie producten, in kleine genummerde oplagen, waarbij kosten noch moeite gespaard leken. Ook van de goedkoop uitgegeven dichtbundels waren de oplagen overigens bepaald niet hoog- meestal vijfhonderd of duizend - maar honderd kwam ook regelmatig voor, niet veel op een bevolking van honderdvijftigrniljoen. Stel je voor dat postze gels in dit soort oplagen verschenen, die zouden astronomische prijzen doen. Poëzie blijkt goedkoper. Maar ja, wie verzamelt er dan ook dichtbundels?
Sinds 1997 is mijn verzameling van vijfhonderd gegroeid naar circa 1800. Dat lijkt heel wat, maar is maar een klein gedeelte van wat er de laatste vijftien jaar is uitgekomen. Hoeveel dat precies is is onmogelijk vast te stellen, want er wordt niet meer officieel bijgehouden wat er uitkomt en er bestaat ook niet de (op zijn minst morele) verplichting één exemplaar van elke uitgave te leveren aan een centrale instantie (zoals bij ons de Koninklijke Bibliotheek). Dat er in Rusland jaarlijks vele honderden en vermoedelijk enkele duizenden nieuwe dichtbundels verschijnen is duidelijk. Voor Engeland, waar er dankzij de British Library wel een overzicht over de poëzieproductie bestaat, ligt de jaarlijkse aanwas op circa 2500 bundels en er is geen reden te denken dat er in Rusland minder zou worden uitgegeven. Als ik vijf procent van het totaal heb is het veel- dat kun je nauwelijks serieus verzamelen noemen. Een echte verzamelaar zou op een veel hoger percentage mikken en zelfs - hoewel beseffend dat dat onbereikbaar is - naar volledigheid streven. Hij zou mensen werven in Moskou en Petersburg die hem de nieuwe uitgaven toesturen en ook in alle provincieplaatsen iemand proberen te vinden die de plaatselijke poëzieproductie - elke stad heeft zijn eigen dichters - voor hem bijeenbrengt. Ik beperk me tot wat ik zelf onder ogen krijg en in de boekwinkels aantref. Moskou, waar ik het vaakst kom heeft gelukkig het meeste en het beste. Een bezoek aan Kaliningrad of Perm levert per stad zo'n vijftien bundels op. Die oogst is hoogstwaarschijnlijk echter slechts eenmalig - het valt althans niet te verwachten dat er spoedig weer een reden zal zijn naar deze steden te reizen.
In mijn stuk in TSL 22, getiteld 'Dichters met een K', heb ik een aantal dichtbundels besproken van dichters van wie de achternaam begint met een K. Ik koos die letter omdat hij het meest frequent optreedt als beginletter van Russische achternamen. Circa een zevende deel van die namen begint met een K. Ik besprak in het kort enkele grafomanen, maar ook een reeks goede dichters, onder wie Vitali Kalpidi, Svetlana Kekova, Ella Krylova, Bachyt Kenzjejev, - Joeri Koeblanovski, Vjatsjeslav Koeprijanov en Ilja Koetik. Verder noemde ik enkele dichters die al eerder in TSL aan de orde waren gekomen, zoals Timoer Kibirov (TSL 12, 1992), Konstantin Kedrov en Jelena Katsjoeba (TSL 20, 1996). Buiten beschouwing bleven Naoem Korzjavin, Viktor Krivoelin, Aleksander Koesjner, Nikolaj Kononov en Vladimir Koetsjerjavkin, hoewel dit ook dichters zijn meteen uitstekende reputatie. Van de genoemden is alleen Krivoelin (1944-2001) niet meer in leven.
Als een zevende deel van de Russische namen met K begint en er een vijftiental prominente Russische dichters met een K zijn, moet Rusland op dit moment zo'n honderd belangwekkende dichters tellen. We hebben het dan over dichters die landelijke bekendheid genieten, regelmatig publiceren en algemeen erkend worden als belangrijke vertegenwoordigers van de huidige Russische poëzie. Honderd goede dichters tegelijk, in eenzelfde periode, is heel veel, maar ik denk dat het aantal wel klopt. Ook al klaagt men steen en been dat niemand meer poëzie leest en gedichtenbundels aan de straatstenen niet zijn kwijt te raken - er is in Rusland waarschijnlijk nog nooit zo veel poëzie gepubliceerd als dat nu het geval is. En niet alleen van en door grafomanen. Sergej Tsjoeprinin, hoofdredacteur van het gerenommeerde literaire tijdschrift Znamja ('De banier') schat dat er momenteel zo'n vijfduizend dichters in Rusland werkzaam zijn die 'niet uitsluitend slecht' zijn, soms heel acceptabele gedichten schrijven en min of meer regelmatig publiceren. En als er iemand is die dat kan weten is hij het wel. Hij krijgt als tijdschriftredacteur niet alleen een niet aflatende stroom poëzie toegestuurd, maar is ook de samensteller van een uitvoerig lexicon dat de namen bevat van dichters en schrijvers die sinds de perestroika actief zijn geweest. De titel ervan is Novaja Rossija: mir literatury (Het nieuwe Rusland: de wereld van de literatuur, Moskou 2003) en bestrijkt de periode van 1985 tot oktober 2001. Het tweedelige lexicon telt zo’n zestienhonderd pagina's en geeft informatie over ruim zestienduizend auteurs. De genoemde vijfduizend dichters zijn daar zonder twijfel allemaal bij en nog wel een aantal meer - er is geen reden waarom er meer prozaschrijvers dan dichters zouden zijn: de laatste categorie is waarschijnlijk groter dan de eerste.
Dit brengt me bij het eerste boek dat ik in deze bespreking van enkele bijzondere uitgaven uit mijn collectie hedendaagse Russische poëzie voor het voetlicht wil halen: een verzameling poëzie van dichters uit een tiental in de sovjettijd 'gesloten' steden (in de Oeral en de omgeving van het Siberische Krasnojarsk). In gesloten steden werd in het diepste geheim in de bewapeningsindustrie gewerkt en dus waren ze verboden gebied, niet alleen voor toeristen, maar ook voor Russen. Je kon er niet zomaar in, maar ook niet zomaar uit. Het is misschien vanwege dit gedwongen isolement dat de poëzie er zo welig tierde. Met elkaar telden de steden die aan de anthologie hebben bijgedragen namelijk een miljoen inwoners, terwijl er in de anthologie bijna driehonderd dichters zijn opgenomen. Extrapolerend naar heel Rusland met zijn honderdvijftig miljoen inwoners zou dat het onwaarschijnlijke aantal van 45.000 Russische dichters opleveren. Stel je voor dat je die allemaal moest lezen!
Onder de driehonderd dichters van de anthologie bevinden zich geen bekende namen. Het zijn allen plaatselijke grootheden, amateurdichters, maar dat betekent niet dat ze hun poëtische activiteit niet buitengewoon serieus nemen. Nagenoeg alle poëzie in de anthologie is berijmd. Het vrije vers, dat in de moderne Russische poëzie flink is doorgedrongen, bestaat nog niet voor de provinciale dichters. Poëzie behoort te rijmen, want is anders geen echte poëzie. Behalve dat de anthologiepoëzie rijmt zijn de gedichten ook volstrekt begrijpelijk: geen ingewikkelde manieren van uitdrukken, geen ingewikkelde beeldspraak. De meest frequente beeldspraak is de vergelijking tussen natuur en gevoelens. Liefde blijkt zeer gebaat bij lente, terwijl winter en vooral de herfst met de bijbehorende regen onvermijdelijk verbonden worden met afgewezen zijn of worden. Want liefde is het hoofdthema van deze poëzie. Ik heb niet alle vijftienhonderd gedichten gelezen, maar schat dat zeker tachtig procent ervan over de liefde gaat of in ieder geval over een stemming die daardoor wordt opgeroepen. Voor het concretiseren van die stemming zijn tegenstellingen heel geschikt: dag - nacht, licht - donker, regen - zon, dichtbij - ver weg. En wél 'mooie' natuurwoorden als boom, wolk, wind, hemel, ster, maar geen 'banale' woorden uit het dagelijks leven: een vork, plakband of computer ben ik niet tegengekomen. Bepaalde lichaamsdelen: handen, ogen, schouders en ook met het lichaam verbonden zaken als stem en tranen blijken heel poëtisch, maar niet neuzen of kuiten (van een neus weet alleen Gorter poëzie te maken: 'en je neus, en je mond, en je haar / en je ogen en je hals waar / je kraagje zit en je oor/ met je haar ervoor).
Topwoorden zijn natuurlijk hart en het verre boven alles uittorenende - we hebben tenslotte met Russische poëzie te maken - ziel. 'Zachtjes klotst de Neva, zachtjes weent mijn ziel', of:
Ik kan niet beminnen - mijn ziel is verbrand
Ontploft, als een oude ster.
Misschien ben ik ook oud geworden?
Misschien ben ik voor altijd vermoeid geraakt?
of:
Als een rivier stortte je je in mijn ziel
Vulde die tot aan de rand
En ging weer weg, droogte achterlatend in mijn ziel,
Stenen, meegenomen door het water.
Behalve liefde is ook de poëzie zelf een gewaardeerd thema. Een zekere Aleksander Ignatjev (geboren 1960), die volgens het door de anthologie geleverde cv'tje al sinds zijn zestiende jaar gedichten schrijft, die onder andere zijn gepubliceerd in het fabrieksblad De machinebouwer en de plaatselijke krant Stad en burgers, weet de beide thema's op een verrassende wijze met elkaar te verbinden:
Het was een stille augustusavond,
De zomertijd liep ten einde.
En wij, verheugd door onze ontmoeting
Dwaalden door het park tot aan de ochtend
We merkten niemand op,
Na getweeën op een bankje te zijn gaan zitten.
En spraken, en zwegen
Over dat we beminnen, waarvoor we leven.
In het grijze duister van voor de dageraad
Zei ik, nauwelijks mijn lippen bewegend:
Hoe zelden zijn we samen
Mijn ... schriftje met gedichten.
Politieke thema's ontbreken, ook al is het merendeel van de in de anthologie opgenomen gedichten geschreven in de jaren negentig. Slechts veertig procent van de dichters is vrouw; de oplage van het boek, uitgegeven in 1999, is niet minder dan tienduizendvijfhonderd exemplaren.
Van een oplage van ruim tienduizend naar een oplage van vijftig of minder. In 1999 - ik heb zijn uitgaven sindsdien niet meer aangetroffen - was de illustrator en boekontwerper V. Goppe, woonachtig in de stad Elektrostaal, actief, die in kleine, genummerde oplagen door hem geïllustreerde dichtbundels uitgaf van enkele, in de sovjettijd verboden, satirisch-humoristische dichters. Irtenjev (Moskou 1947) is een in Rusland bekend en populair dichter en is al in heel wat talen vertaald, maar nog niet in het Nederlands voor zover ik weet. De bundel die hij bij Goppe heeft uitgegeven, Voor het nut van de zaak, telt zes gedichten en acht illustraties. De gedichten bestaan uit vierregelige strofen, met een maximum van zes en een minimum van één strofe. De (gekleurde) illustraties zijn, zoals Goppe in zijn inleiding zegt, gemaakt volgens - letterlijk uit het Russisch vertaald - 'handgemaakte zijdegrafie', maar ik heb geen idee wat dat voor een procédé is. Ze zijn wel heel fraai uitgevoerd en brengen het 'beeldgedicht' in de praktijk: ze citeren alle een hele strofe van het gedicht waarbij ze een illustratie zijn. Helaas kan TSL de illustratie bij 'Rangentabel' niet in kleur (geel, groen en zwart) afdrukken. Wel staat het hele gedicht er ook in het Russisch op, want het telt slechts één strofe:
Nee, niet houd ik van die Marsianen
Een klootjesvolk, uit eigen vrije wil,
Ze zuipen en het zijn ook kleptomanen,
Nee, dan wij Russen, een enorm verschil.
Van Irtenjev heb ik ook een bundel getiteld Drie Pjotrs en twee Ivans (1995). Net als bij ons en in veel andere landen zijn ook in Rusland veel achternamen gevormd op basis van voornamen. Wat bij ons Jansen en Pietersen is is in het Russisch
Ivanov en Petrov. Het zijn hoogfrequente namen en het lijkt me dus niet echt geslaagd om in het huidige Rusland als schrijver of dichter zo te moeten heten, te meer omdat de literatuur al enkele beroemde Ivanovs en Petrovs kent, zoals de symbolistische dichter, Vjatsjeslav Ivanov, de sovjetprozaschrijver Vsevolod Ivanov, de na de revolutie naar het Westen geëmigreerde dichter Georgi Ivanov, de achttiende-eeuwse dichter en hofbibliothecaris Vasili Petrov en de confrater van Ilja Ilf, Jevgeni Petrov, mede-auteur van de eeuwige bestsellers De twaalf stoelen en Het gouden kalf, met de onsterfelijke held Ostap Bender.
De Petrovs laat ik verder zitten, maar ik wil wel even stilstaan bij de Ivanovs in mijn collectie. Dat zijn er zes: Aleksander, Gennadi, Konstantin, Nikita, Oleg en Sergej en één Ivanova, Jelena. Van die zeven Ivanov(a)s zijn er slechts twee, Konstantin en Nikita, opgenomen in het uitvoerige lexicon van Tsjoeprinin. Anderzijds vermeldt Tsjoeprinin wel flink wat andere Ivanovs en Ivanova's, in totaal 65. Daarmee wordt overigens slechts de tweede plaats behaald. Ze worden nipt verslagen, niet door de Petrovs en Petrova's, van wie er ook heel wat zijn, maar door de Smirnovs en Smirnova's, die samen op 66 komen, althans met zijn zesenzestigen het literaire lexicon van de hedendaagse Russische literatuur hebben gehaald. Delvanovs zijn wel veel poëtischer dan de Smirnovs: ik heb maar twee Smirnovs, Pjotr en Vjatsjeslav, van wie alleen de laatste in het lexicon staat.
Bij de naam Ivanov weet je nooit precies hoe je die moet uitspreken: met de klemtoon op de tweede of op de derde lettergreep. De hierboven genoemde Ivanovs heten allemaal Ivánov, wat betekent dat ze van adellijke afkomst zijn. De meeste Ivanovs zijn echter Ivanóvs (sommigen hebben hun klemtoon in de sovjettijd veranderd, en na het verdwijnen van de Sovjetunie weer terugveranderd), maar wie dat allemaal precies zijn is niet vast te stellen, want er staan geen klemtoontekens op de namen. Ik kan niet al mijn Ivanovs hier uitvoerig behandelen en heb van de meesten ook nauwelijks enige gegevens, afgezien van wat hun gedichten vertellen. Aleksander Ivanov is een dichter-zanger, die klaarblijkelijk een tijdlang in Kaliningrad heeft gewoond. De bundel die ik van hem heb, Onverwacht geschenk, is in 2002 uitgegeven in Sint-Petersburg: het eerste gedicht erin dateert uit 1974.
Gennadi Ivanov (Moskou, 1941) is natuurkundige. Dat zo iemand poëzie schrijft is in Rusland, waar je op de lagere school verplicht bent het halve oeuvre van Poesjkin uit je hoofd te leren, zodat je nolens volens wordt doordrongen van goede poëzie, wat gebruikelijker dan bij ons. De bundel, Afscheid van eenzaamheid (Moskou, 2000), is voor hem samengesteld door vrienden, die in hun studententijd een van zijn eerste, op muziek gezette gedichten zongen: 'Ik kijk naar Moskou door het prisma van de poëzie.'
Konstantin Ivanov is een echte dichter. Hij is geboren in 1949, studeerde aan de faculteit der Letteren van de universiteit van Novosibirsk, werkte een tijdlang als journalist, maar koos toen voor een outsidersleven door als portier en conciërge te gaan werken. Publicatie van zijn poëzie was in de sovjettijd onmogelijk, maar hij bleef schrijven. De Keuze uit de gedichten, die in 1998 werd gepubliceerd, is zijn debuut. Hij bevat ruim vijfhonderd gedichten uit alle jaren van een nu bijna dertigjarige poëtische carrière. Konstantin Ivanov zou zonder twijfel aanzienlijk bekender zijn als hij deel zou uitmaken van de Moskouse literaire wereld. Dat is hem niet beschoren, maar in elk geval heeft de perestrojka het mogelijk gemaakt dat zijn poëzie toch kon verschijnen, al is het in een oplage van slechts vijfhonderd exemplaren. De gedichten hebben iets Brodsky-achtigs: veel verwijzingen naar de klassieke Oudheid en de klassieke West-Europese literatuur (Goethe, Hölderlin, Shakespeare) en een voorkeur voor 'verheven' thema's: God, vrijheid, dichterschap Bij hem geen postmodernisme of nauwelijks te begrijpen hermetische poëzie. Het rijm speelt een grote rol en veel regels, vooral beginregels van gedichten zijn direct aansprekend ('Zachtjes slaapt de catastrofe'; 'Heer, ik ben nog niet geheel gestorven'; 'Ik weet al lang dat alles slechts een spel is'). Ik heb twee gedichten van Konstantin lvanov vertaald. Het eerste komt uit zijn 'Leniniana', een tiental gedichten over Lenin, het tweede is er een uit de grote reeks van Russische 'exegi monumentum' gedichten, navolgingen van de ode van Horatius aan het eigen dichterschap. Poesjkins 'Ik riep mij door mijn geest een monument in 't leven' (1836) is hiervan wel de bekendste. De vertalingen zijn letterlijk, ik heb niet geprobeerd rijm en ritme te handhaven.
Rome - dat is Julius Caesar
Rusland- dat is Iljitsj.
(Tiberius slachtte alleen maar,
Stalin was slechts een gesel.)
De leiders onbeschaamd,
Stelen de plaatsen van de goden.
De plebejers schreeuwden hoera -
En Caesar werd onsterfelijk.
En stil kruipt naar het mausoleum
Het volk dat Christus gekruisigd heeft.
'Ik riep mij door mijn geest een monument...'
A. Poesjkin
Ik zal een geen gezag erkennend monument voor mezelf oprichten
Hoger dan het World Trade Center en helderder dan de sterren van het Kremlin.
Het zal, zoals alle woorden, niet door mensenhanden zijn gemaakt.
Het volk zal er niet naartoe stromen langs een platgetreden pad,
En de aarde zal overwoekerd worden door onkruid.
Ik zal beslist niet sterven - ik ben immers niet geboren
Temidden van de barbaarse menigte met de bijnaam Volk.
De stem van de geheime lier weerklonk in de woestijn.
En alleen God reageerde in mijn ziel met pijn
En dwong me tot scheppend werk, op zijn beurt bedroefd.
Nu is er geen gehoor meer - misschien alleen geruchten ...
Over de atlas van Rusland doet Eurazië stof opwaaien,
En de tongen slaan wartaal uit, en allen zijn doof voor elkaar,
En in broederschap draaien slechts kleine vliegen rond,
En de poëet rukt zijn tong uit.
Hij is niet nodig, zoals de vrijheid niet nodig is:
Wij zijn de slavernij van de kindertijd nog niet te boven gekomen.
Goede gevoelens voor ons zijn een mode die voorbij is.
De wrede eeuw, de wrede natuur
Hebben ons niet kunnen behoeden voor onze aangeboren dwaasheid.
De wereld ligt ondersteboven. Wat betekenen de piramiden voor ons?
Wat zijn lettertekens? Zaden op een steen.
We vliegen de diepte in als die van Atlantis,
Maar zullen het stierengevecht van de markt niet verlaten,
Zolang we de namen niet hebben vertrapt.
En op het planeetje is het zo benauwd,
Dat er geen plek is waar je heen kunt vluchten ...
En de afgelegen provincie schiet omhoog
Om zijn eigen paradijs te scheppen.
En het is om het even: schreeuwen of zwijgen ...
Nou ja, we zullen leven dwars tegen het vergeten in.
Opnieuw de vijfde eeuw. Hij zoekt Atilla ...
0 muze, we zullen de goddelijke inspiratie dienen
En wakker blijven en ons overgeven aan gezang,
Zolang de woeste droom duurt.
Nikita Ivanov moet in de zestig zijn, want hij schrijft, volgens zijn eigen inleiding bij de bundel Ongevraagd boekje, gedichten vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. In de inleiding vertelt hij iets over zijn leven, aan de buitenkant wel geslaagd - hij was ruim vijfentwintig jaar een gewaardeerd kunstcriticus - maar toch heel onbevredigend omdat hij zich aanpaste aan de tijd en de heersende ideologie, maar dat eigenlijk toch niet wilde. Ook een gelukkig gezinsleven was hem niet beschoren en zijn enige toevlucht, de enige plaats waar hij zichzelf kon zijn was de poëzie. Heel lang schreef hij die voor de bureaula, in 1993 verscheen deal genoemde bundel, in een ongekend grote oplage: vijfduizend exemplaren. Veel 'nieuws' biedt Nikitaivanovs poëzie niet: geen opvallende beelden, oorspronkelijke gedachten of originele versvormen. Echt boeiend weet hij zijn teleurstellende leven dan ook niet te verwoorden. Een van zijn aardigste gedichten is hier volgende 'zelfportret'.
Ik zag mezelf in de spiegel:
Een hoofd, somber en grijs.
Treurig kijkje van achter mijn schouder.
En verwijtend - als naar een beul.
Ergens opzij is een stoffige kast te zien.
En stoppels op mijn wangen.
Ik ga me scheren - kom er beter uit te zien.
En knik je toe: ga maar thee zetten!
Ben ik soms een beul? Ik ben eerder een grappenmaker,
Die veel vreselijke boeken heeft gelezen.
Ben ik soms een kwelgeest? Ik ben een simpele ziel,
Die eindeloos vaak in de puree heeft gezeten.
Ben ik soms iemand die beledigt? Ik ben een zonderling.
Een onbekende, een zwerver en vreemdeling
Van een andere planeet. Een triest wild dier.
Geloof het als je wilt, als je niet wilt,geloof het ook.
In de spiegel ontmoette ik de blik van mijn vrouw
Van de andere kant.
Het verschil tussen de bundel van Nikita Ivanov en die van Oleg Ivanov is vooral typerend voor wat er in tien jaar op het gebied van het uitgeven van poëzie is gebeurd. De bundel van Nikita is weliswaar verschenen in een oplage van vijfduizend, maar is op naar krantenpapier neigend papier gedrukt, heeft een slappe kaft en een typografie waarbij zoveel mogelijk regels op een pagina zijn gezet. Olegs bundel (Gedichten. Sint-Petersburg 2002) ziet er zeer verzorgd uit: harde kaft, fraaie drukletters en commentaar achterin. De oplage is echter slechts driehonderd. Het uitgeverswezen is behoorlijk .opgekrabbeld na de totale ineenstorting aan het begin van de jaren negentig, maar de lezers laten het afweten. Inhoudelijk lijken beide dichters nogal op elkaar. Ook Oleg haatte het leven in de sovjettijd - zijn eerste gedichten dateren uit het begin van de jaren tachtig-maar heeft het wat meer over politiek dan, zoals Nikita, over zichzelf. Van Sergej Ivanov heb ik zelfs twee bundels, een uit 1993 en een uit 1994, beide verschenen onder de titel Verenig, de poëzie, de mensen (Boek I en Boek II). In de inleiding - precies dezelfde overigens in beide bundels - staan wel grote woorden als 'poëzie van Eeuwigheid' en 'het geheim dat in deze gedichten verborgen zit en het duister van het verstand weghaalt' maar veel licht en eeuwigheid heb ik niet kunnen ontdekken. Wel prijzenswaardig veel verschillende versvormen, daarom één, zij het kort gedicht, vertaald:
DAG
Jouw zorgen zijn niet door mij gezaaid
Ik ben de maaier op jouw veld
Kies de dag en zaai slechts het beste.
Over mijn enige vrouwelijke Ivanov, Jelena Ivanova, moet ik helaas heel kort zijn. Haar bundel De ster van de redding( 1994) over ziel, liefde, vogels en bloemen is uitsluitend grafomanie. Misschien niet verwonderlijk als je (uit haar eigen inleiding) de 'beste ouders van de wereld hebt', 'op de wereld bent gekomen met je eigen gevoel voor schoonheid, harmonie en rechtvaardigheid' en je vanaf je vierde jaar al dichteres bent. Verzamelen van poëzie kent zo zijn problemen.
In een artikel uit 1928 'De arbeiders en boeren begrijpen je niet', stelde Majakovski dat ook het moeilijkste gedicht interessant en begrijpelijk wordt als je dat becommentarieert met een paar inleidende zinnen. Moeilijke poëzie wordt er in Rusland voldoende geschreven, niet door de grafomanen, maar wel door dichtersgroeperingen als bijvoorbeeld de 'metametaforisten'. De benaming suggereert ingewikkelde beeldspraak en die is bij de dichters die tot deze groepering gerekend worden dan ook in ruime mate te vinden. Tot de metametaforisten behoren de DOOS-groep van Konstantin Kedrov (zie TSL 20, 1996) en enkele dichters die tijdens hun jeugd in de sovjettijd al naam maakten met hun moeilijke, tegen de sovjettraditie in geschreven gedichten, die toen dan ook alleen in de samizdat konden verschijnen. Van die dichters, die de laatste tijd overigens niet veel van zich laten horen, was Aleksander Jerjomenko ( 1950) de populairste, Aleksej Parsjtsjikov (1954) de productiefste en Ivan Zjdanov (1946) vermoedelijk de beste. Als boerenzoon (de elfde in de rij!) afkomstig uit het berggebied van de Altaj studeerde hij aan de Universiteit van Moskou, maar werd daar om ideologische redenen van verwijderd. In de jaren negentig publiceerde hij enkele bundels, zowel in Rusland als in het buitenland (Kopenhagen, Parijs) en hij kreeg verschillende belangrijke literaire prijzen.
Zjdanovs bundel Dialoog-commentaar op vijftien gedichten van Ivan Zjdanov (1997) is daarom zo interessant omdat hijzelf als dichter in discussie gaat met een criticus die zijn gedichten leest en interpreteert. Het mooie is dat hij de criticus soms - stilzwijgend – gelijk geeft, maar soms ook niet en de interpretatie van zijn gespreksgenoot maar onzin vindt. Of de lezer anders mag interpreteren dan de schrijver zelf meent dat hij heeft bedoeld, zal wel altijd een punt van discussie blijven. In elk geval is het de moeite waard een niet gemakkelijk gedicht in een samenspraak tussen auteur en een van zijn lezers becommentarieerd te krijgen, zodat het inderdaad 'interessant en begrijpelijk' wordt (de criticus heet Mark Sjatoenovski).
PORTRET VAN VADER
1. En ze beploegen de spiegel. En de vroege kindertijd
zal terugkeren naar vader, zonder hem op te merken,
over het gemaaide gras van de rechtstreekse erfenis,
over het gele veld van zijn weg.
5. En de geur van verbrandende vleugels. En de roem
boven de gele vlakte van de aangestoken kaarsen.
En aan een ieder zal het recht worden geschonken
zichzelf te kiezen, en er zullen geen nachten zijn.
9. Maar het loont de moeite de lege vlakte te betreden,
zoals die omkranst zal worden door de bewerkte lijst,
en het veld zal de rug van vader zien
en de hemel met de rechte hoeken van het raam.
13. En daar, achter het raam, een armzalig kamertje
en met maanzaaddonder speelt op de troonvloer
een klein kind, en een grijze afgrond
smacht in een hoek als dorre struiken.
17. En het maanzaad slaat als een rammelaar tegen het kozijn
en krast als een steentje en het flitst op
en zal het oppervlak van de foto met zijn vochtige lagen
als een geel veld tot de grond toe verwoesten.
21. De spiegel zal helder worden, wetend dat ergens
de diepte over het herfstwater drijft,
en de zwaarte stroomt, omspoelt de voorwerpen,
en het licht wordt niet gesmeed op de verre ster.
COMMENTAAR
1-2. M. Sj.: Ik heb twee interpretaties: de eerste is dat 'ze beploegen de hemel' betekent dat ze een andere wereld zullen openbaren, een blik op het gebied achter de spiegel, de tweede dat wat in de spiegel gedurende een lange tijd werd gereflecteerd net zo wordt omgekeerd als de onderste lagen van de grond bij het ploegen. We zien hier een parallel tussen de tijd en de bodemlagen.
I. Zj. De tweede versie past beter.
M. Sj. De tijden lopen parallel aan elkaar. Het verleden kan niet bestaan
in het heden. Daarom dus ook: 'zonder hem op te merken.'
3-4. M. Sj.: 'Het gemaaide gras' - zijn dat de vroegere generaties? De mensheid als gras en daarin bevindt zich ook de familie van je vader. 'Het gele veld', is dat het veld van het leven?
I. Zj.: Een blik op het geleefde. Hoewel men zegt: het leven is niet een veld oversteken, maar als dit veld het leven zelf is ...
M. Sj.: ... komt er een afstandelijke blik als gericht op een materieel object.
I. Zj.: Niet zomaar een 'veld', maar een 'veld' dat gerijpt is en zelfs gemaaid- een veld van resultaat. Lang geleden heb ik al opgemerkt dat van elkaar verschillende perioden op gebouwen lijken: grote gebouwen als het grootse perioden zijn (zoals Rome bijvoorbeeld niet gewoon een stad is maar een historisch geheel), of kleine. Ze zijn in verschillende mate verwoest en van nieuwe gebouwen voorzien, of helemaal opnieuw opgebouwd.
5. M. Sj.: Hier wordt Lucifer bedoeld?
I. Zj.: Hoe kom je daar nu bij? Lucifer is een gevallen engel en hier gaat het over mijn vader, over het resultaat van zijn leven. Een mens verbrandt als een vlinder zijn 'vleugels' in het vuur van het leven, zijn eigen leven.
M. Sj.: Maar de betekenis is toch behoorlijk meerduidig.
I. Zj.: Maar niet zo datje Lucifer daarin kunt zien.
M. Sj.: Het komt er dus op neer dat 'verbrandende vleugels' het niet definitief gerealiseerde leven betekent.
6. M. Sj.: 'De roem boven de vlakte van de kaarsen' is dat een beeld van de kerk?
I. Zj.: Nee, de 'vlakte' is hetzelfde als het veld van het leven, alsook het gele gemaaide 'veld', daarom ook ontstaat het beeld van de 'verbrandende vleugels.'
M. Sj.: En de 'roem' - daarmee wordt bedoeld de hemelse roem.
I. Zj.: Vanzelfsprekend.
M. Sj.: Het begrip 'het veld van het leven' is dus breder dat het begrip van gewoon het leven: het is eerder het lot, dat het leven en de dood in zich heeft, - en het leven en de dood van niet slechts één mens.
I. Zj.: Het gedicht is geschreven na de dood van mijn vader. In de wereld was hij door niets vermaard, maar dat wil niet zeggen dat hij de hemelse roem niet waard is.
M. Sj.: De 'aangestoken kaarsen' zijn dus de menselijke zielen.
I. Zj.: Net als de 'gemaaide grassen'.
7-8. M. Sj.: 'En aan een ieder zal het recht worden geschonken' - is de vervulling van datgene wat in het leven niet kan worden verwezenlijkt.
9-10. M. Sj.: Het is de moeite waard om in de realiteit deze 'vlakte' te zien, hoe deze direct afstand van je neemt als een schilderij of foto in een lijst, als iets dat uit het heden is buitengesloten. Een andere dimensie, die je niet kunt binnengaan. Het komt erop neer dat het transcendentale wordt verwezenlijkt in bepaalde gewone dingen, zoals in het schilderijtje dat daar aan de muur hangt.
I. Zj.: De overeenkomst betreft alleen de onmogelijkheid: het is net zo onmogelijk het transcendentale binnen te gaan als de foto.
M. Sj.: Het transcendentale in onze wereld ziet er naïef uit, maar wat ons wezenlijk voorkomt...
I. Zj.: De zuivere, veelledige duur verandert in stukken en delen die onverschillig staan ten opzichte van het geheel.
11-12. M. Sj.: Dit schilderijtje hangt aan de muur van het huis waarin je vader woonde?
I. Zj.: We hadden het zojuist over de onmogelijkheid het transcendentale binnen te gaan - dat is net zo onmogelijk als dat je je in een foto of, zoals je zegt, in een schilderijtje bevindt. In dit 'veld' binnenstappen is voor een sterveling onmogelijk. Je kunt er verstandelijk en misschien zelfs visueel in, maar lijfelijk kun je er niet in aanwezig zijn. Daarom hangt de foto in een 'lege' ruimte. Het huis speelt hierbij geen rol. Of, zoals er bij Shakespeare staat, 'in de ogen van mijn ziel'.
M. Sj.: De 'vader' blijkt daar binnenin aanwezig te zijn?
I. Zj.: En ook het 'veld' achter zijn rug.
M. Sj.: Voor mij zijn de spiegel en de foto in de lijst attributen van een kamer.
I. Zj.: Voor jou kan dat willekeurig wat zijn, maar in het gedicht zijn er helemaal geen attributen. Bedoeld wordt een 'lege' ruimte.
M. Sj. Voor mij is deze weerspiegeling in het schilderij, waar misschien
glas voor zit...
I. Zj.: Dat zou zo zijn als er in het gedicht sprake was van een gebruikelijk associatiepatroon, terwijl hier 'spiegel', 'veld', 'foto', 'vlakte van kaarsen', 'raam', een en hetzelfde zijn. Hier is geen sprake van vergelijking, wanneer het vergelekene met iets vergeleken wordt om daar iets karakteristieks in te ontdekken. Hier is er gelijkstelling. Het zijn verschillende benamingen voor een en hetzelfde.
M. S j.: Je hebt ze bijeengebracht in één archetype waarvoor de alledaagse essentie van de voorwerpen iets tweederangs is.
I. Zj.: Ik weet niet of het begrip 'boom' een archetype is in relatie tot een concrete boom, een appelboom bijvoorbeeld, een palm of een den, maar ze worden door deze benaming met elkaar verbonden. Voor 'spiegel', 'veld', 'foto', 'raam' en 'vlakte van kaarsen' bestaat zo’n samenbindende naam niet, maar die wordt wel verondersteld.
M. Sj.: Dat wil zeggen dat spiegel enzovoorts de semen zijn van een naamloos begrip. Wat is dat dan voor een begrip?
I. Zj.: Dat begrip is zelf onbenoembaar, maar de verschijningsvormen ervan hebben namen. Net zoals er bijvoorbeeld voor een vlinder, een zeppelin, een deltavlieger, een vleermuis, een vogel geen overkoepelende benaming is: wat ze verbindt is dat ze kunnen vliegen. De eskimo’s hebben naar verluid meer dan tweehonderd namen voor sneeuw, van de verschillende toestanden ervan, maar er is niet één algemeen woord dat ze alle met elkaar verbindt.
M. Sj.: In plaats van het antieke archetype, dat een naam heeft, het Oidipoes-complex bijvoorbeeld, maar waarbij geen afzonderlijke namen bestaan die een paradigma vormen - ze raken vergeten al die kleine Oidipoesjes - heb jij geen naam voor het archetype of die is sacraal, maar worden de namen genoemd die een paradigma vormen, dat is het doel waarnaar je streeft.
13. M. Sj.: Het 'raam' hangt in de leegte, maar daarachter is het zicht op een 'kamertje'.
14. M. Sj.: 'Maanzaaddonder' is een duidelijke oxymoron: de korreltjes ruisen immers, maar donderen niet, bovendien is maanzaad het mythologeem van het vergeten, en hebben we hier de 'donder' die de herinnering wakker roept. Op de 'troonvloer' is het kind als de tsaar, als het centrum
van het heelal, zoals elk kind is. Het doosje met de maanzaadkorreltjes erin is een kinder'rammelaar', als de staf van de dondergod. Het kind is het concentratiepunt van de elementen.
M. Sj.: Als we ons onze vroegste kindertijd herinneren, belichten we als met de straal van een lantaarn afzonderlijke details, fragmenten; maar wat achter de belichte fragmenten ligt is inderdaad de afgrond die beweegt als struikgewas of iets anders.
M. Sj.: Het beeld dat de 'vader' ziet in het diepste van zijn geheugen verdwijnt, de 'lijst' zal verbranden.
M. Sj.: 'De spiegel zal helder worden' - wat is dat, wordt hij een gewone spiegel?
1. Zj.: Waarom?
M. Sj.: Nou, hij krijgt weer zijn gewone uiterlijk.
I. Zj.: Nee, je houdt er geen rekening mee met wat hij verderop wordt, lees maar verder.
M. Sj.: In de archetypische wereld, waar de voorwerpen nog geen rollen zijn toegewezen, bestaan de 'diepte' en de rivier net zo apart van elkaar als de 'zwaarte' en de voorwerpen, het 'licht' en de hemellichamen. Het is de wereld vóór de dagen van de schepping. Er zijn geen voorwerpen, geen objecten, alleen vage ideeën erover. De wereld van voor de schepping.
1. Zj.: Hun kenmerken en hun essenties staan los van elkaar.
M. Sj; Het 'kleine kind' met zijn speeltje roept dus juist zo'n wereld op. En het verleden van één mens groeit uit tot het verleden van het heelal.
I. Zj.; Ze worden misschien gelijk aan elkaar. Het lot van één mens en het lot van het heelal.
M. Sj.: De dood is terugkeer.
1. Zj.: In zekere zin ja, hoewel terugkeer en herhaling misschien toch verschillende dingen zijn.
Een van de boeiende verschijnselen in de postperestrojka poëzie is de grote aandacht voor het experiment: van 'gewoon' vrij vers tot extreme vormen van klankpoëzie en visuele poëzie. In de sovjettijd waren experimentele gedichten tot op zekere hoogte toegestaan - er was onder meer de erfenis van de door Stalin zelf tot grootste dichter van de Sovjetunie uitgeroepen Majakovski, die heel wat navolgers heeft gehad - maar eigenlijk toch alleen dan als het experiment ten dienste stond van de boodschap. In de samizdat werd de traditie van de futuristen, de grootste experimentatoren in de Russische poëzie, zo goed en zo kwaad als het ging levend gehouden, maar pas na de perestrojka kon men weer vrijelijk zijn gang gaan. Een bijzonder populair procédé bleek het palindroom te zijn, een zin die je, met gelijkblijvend resultaat, zowel van voor naar achter als van achter naar voor kunt lezen.
Bekende Engelse palindromen zijn 'Madam I'm Adam' en 'A man, a plan, a canal: Panama'; de bekendste Nederlandse is vermoedelijk: 'Mooie zeden in Ede, zei oom'. Vanzelfsprekend is de 'Opperlandse taal- en letterkunde' rijk aan palindromen. Als mooiste Nederlandse palindroom verkoos onze nationale taaljongleur Battus zijn eigen' Steeds in ere, heren, is de ets', 'vanwege zijn rustige natuurlijkheid'. Zijn 'Baas, neem een racecar, neem een Saab' of 'Nora bedroog, o zo goor, de baron' doen daar echter niet voor onder en de 48 variaties en uitbreidingen van 'mooie zeden' liegen er ook niet om ('Mooie zeden is: na de gein om erectiefeit, ceremoniegedans in Ede, zei oom'). In zijn Opperlandse taal- en letterkunde (1981), nu alweer bijna een kwart eeuw geleden verschenen, beloofde Battus dat hij hoopte in 1991 de vertaling van Velimir Chlebnikovs gedicht Razin klaar te hebben. Tot op heden heb ik die, helaas, nog niet gezien.
Razin is vermoedelijk de allereerste grote poëtische tekst die geheel uit palindromen bestaat. Chlebnikov (1885-1922), een onvermoeibaar experimentator met de taal en ervan overtuigd dat er in de taal allerlei geheimen verborgen zaten die hij, als dichter, moest ontraadselen, schreef de tekst in 1920. Al eerder, in 1912, had hij een korter palindromisch gedicht geschreven onder de titel 'Omdraaisel', maar dit bestond slechts uit zeventien regels, terwijl Razin er ruim vierhonderd heeft. De titel van het gedicht verwijst naar de beroemde zeventiende-eeuwse Russische roverhoofdman Stenka Razin, die in het gebied van de Wolga een boerenopstand leidde tegen de Russische regering. Chlebnikov identificeerde zich graag met de opstandelingenleider. Afkomstig uit Astrakan, de stad waar de Wolga uitmondt in de Kaspische Zee, was hij immers een 'nizar' (in de spreektaal een woord voor een bewoner van de beneden Wolga) en daarmee 'het omgekeerde van Razin'. Hij verbond de naam ook met die van de Egyptische zonnegod Ra.
Chlebnikovs tour de force heeft in Rusland veel navolging gekregen. Er zijn palindromen te vinden bij dichters in de jaren dertig van de vorige eeuw als Ilja Selvinski en Aleksander Toefanov, later bij Semjon Kirsanov en Andrej Voznesenski, maar pas na de perestrojka barstte het goed los. In het palindromische jaar 1991 was er in Moskou zelfs een palindromenfestival, gevolgd door een conferentie over de problematiek van het palindroom. Een van de grote figuren van het Russische palindroom, de dichter Nikolaj Ivanovitsj Ladygin (1903-1975) was toen al lang dood. Tijdens zijn leven heeft hij niet veel kunnen publiceren. Pas in 1993 verscheen zijn eerste bundel, Zoloto loz (Het goud van de ranken), tevens het eerste boek dat geheel uit palindromen bestaat. De uitgave, een klein boekje(7,5 x l0 x 1 cm.) van 160 blad zijden, bevat ruim vijftig gedichten, een deel natuurlyriek, een ander deel over beroemde dichters en kunstenaars. Opmerkelijk is de poëtische kracht die het bijna onmogelijke procedé van de palindroom kan hebben. Net als Chlebnikov slaagt Ladygin erin het niveau van het taalspelletje te overstijgen en echte gedichten te maken, waarin bijvoorbeeld een gedicht over de lente heel wat zachter en lieflijker klinkt dat het gedicht dat hij aan Majakovski wijdde. 'Velimir Chlebnikov', dat precies honderd regels kent, begint als volgt:
Velimir! Primi, lev,
Vostorgi. Grot sov
Zabudem. Med u baz,
Vot soty tostov.
(Velimir! Neem in ontvangst, leeuw,/ de verrukkingen.
De grot van de uilen/ zullen we vergeten.
Honing bij de voorraden/ ziehier de honderdste
van de toasten.)
Het palindroom is in Rusland zo populair dat er zelfs een woordenboek van palindromen is gemaakt. Het is samengesteld door de dichteres Jelena Katsjoeba (1999) en bevat ruim achtduizend alfabetisch gerangschikte woorden waarmee palindromen zijn gevormd. Zo levert het woord 'mrak' (duisternis) bijvoorbeeld 'a mrak karma' (en de duisternis karma) op, het woord 'dorogo' (kostbaar) 'ogorod' (moestuin). Palindromen zorgen vaak voor verrassende betekeniseffecten. In 2002 bracht Katsjoeba zelfs een tweede palindromisch woordenboek
uit, met nog eens duizenden nieuwe vormen. Dit boek is mij bijzonder dierbaar aangezien ze het heeft gesigneerd en er als palindromische 'opdracht' heeft bijgeschreven: 'Ум ел ли Виллему'. Wat zoiets betekent als 'Heeft die Willem wel verstand?' Overigens zijn alle gesigneerde en van een opdracht voorziene uitgaven natuurlijk extra de moeite waard.
De bundel van Ladygin is uitgegeven in Tambov en van een inleiding voorzien door de dichter Sergej Birjoekov. Zodra in Rusland de termen experimentele poëzie of avant-gardistische poëzie vallen, worden die in de eerste plaats met Birjoekov geassocieerd. Hij kan gezien worden als de spil van de (hedendaagse) Russische avant-garde, heeft verschillende anthologieën van Russische avant-gardistische poëzie samengesteld, is de oprichter (in Tambov) van de 'Zaoem-Akademie' (Akademie van Bovenverstandelijke Taal, bijna een contradictio in terminis), zelf een dichter en voordrachtskunstenaar en een onvermoeibaar organisator van allerlei activiteiten en bijeenkomsten die met de avant-garde te maken hebben. Ook nu Birjoekov in Duitsland (Halle) woont, zijn zijn werkzaamheden niet afgenomen. Vanuit Duitsland bestiert hij ondermeer de 'Bibliotheek van de Zaoem-Akademie', een reeks dichtbundels waarin jonge experimentele dichters worden gepresenteerd. Ook zelf heeft hij in de reeks een bundel laten verschijnen, getiteld Knigoeroe (een samentrekking van 'kniga' [boek] en goeroe of eventueel kangoeroe).
Birjoekov schuwt het palindroom niet, maar zijn experimenten met de poëtische taal gaan veel verder dan dit procédé. Klankeffecten zijn heel belangrijk voor hem, belangrijker dan de visuele vorm of zelfs de woordbetekenis. Maar je vindt in zijn werk ook allerlei andere experimenten, zoals de volgende twee 'gesprekken'.
GESPREK 1
(Toneelstuk zonder woorden)
ZIJ (begrijpt en zwijgt)
HIJ (begrijpt en zwijgt)
ZIJ (spreekt over een ander, een ander)
HIJ (luistert en spreekt niet)
ZIJ (antwoord)
HIJ (antwoord)
ZIJ (spreekt bijna over datgene waarover gesproken zou moeten worden)
HIJ (spreekt bijna over hetzelfde, maar met andere woorden en niet over dat)
ZIJ (is van haar apropos en gaat weg, terwijl ze haar sporen in de war
maakt)
HIJ (blijft, maar hij is er niet).
GESPREK 2
HIJ Als ook u begrijpt, waarover ik niet spreek, zeg dan 'ja'.
ZIJ Ja.
HIJ Maar u zegt me ook niet wat ik zeg?
ZIJ Ja.
HIJ Einde van het eerste bedrijf.
ZIJ U spreekt niet tegen mij, en ik spreek niet tegen u.
HIJ Wij spreken niet tegen elkaar. Wij zwijgen.
ZIJ Einde van het tweede bedrijf.
HIJ Ik zeg dus niet tegen u wat ik zou willen zeggen. Deze woorden
scheuren mij in stukken.
ZIJ Ik verzamel u in stukjes.
HIJ De wrede ironie van het lot. Zeg wat we moeten doen. Ik kan zelfs
geen vraagteken zetten.
ZIJ Ja.
HIJ Ja.
Samen JAJA.
Door zijn verhuizing naar Duitsland heeft ook het Duits ingang gevonden in Birjoekovs poëzie.
Wanneer betoverend de nachtigall
zingt als Hugo Bali
en zachtjes deint de luft
zwaai met de hand ren met de voet
dichter bij het zuiden een beetje naar het noorden
in de niet te verontschuldigen stilte.
Het kleine boekje van Filip Tsjernets dat eigenlijk geen titel heeft (de titelpagina is meer een aankondiging: 'zeventwintig gedichten die de laatste tijd zijn opgetekend door Filip Tsjernets') is een typisch product van de hedendaagse samizdat huisvlijt van dichters die zelf hun uitgaven verzorgen en op de markt brengen. Het boekje heeft een geheel blanco omslag van dun karton en is niet groter dan een kwart A4. Het is gedrukt bij een drukkerij in de stad Pavlovo in een oplage van honderd exemplaren. De gedichten zijn kort, maximaal acht regels, die meestal uit niet meer dan twee of drie woorden bestaan.
's Nachts niet zichtbaar
Voor de bomen.
Zij staan
of wilden dat.
De maan heeft weer
het licht vergeten
in vreemde streken
waar te gast.
Niet allen
lezers van het water
in de hand
voor sommigen beter de rook
en naar de bladeren
gaat soms
iemand gelukkig
om dit op te schrijven.
Niet echt briljante poëzie misschien, maar het boekje is een toonbeeld van de volledige vrijheid waarmee de dichters tegenwoordig te werk kunnen gaan: de exemplaren zijn door de auteur met de hand van glagolitische lettertekens voorzien.
Nu Joseph Brodsky dood is kan er over worden getwist wie de belangrijkste Russische dichter van dit moment is. De grote coryfeeën van de jaren vijftig en zestig, Jevgeni Jevtoesjenko en Andrej Voznesenski, leven nog steeds en brengen allebei hun verzameld werk uit (dat van veelschrijver Jevtoesjenko moet acht delen gaan tellen van zo'n vijf- tot zeshonderd bladzijden elk). Toch geef ik liever de erepalm aan een ander. Jelena Sjvarts (1948), een Petersburgse dichteres, publiceerde vóór de perestrojka uitsluitend in de samizdat, maar werd door die publicaties ook in het Westen bekend. Emigrantentijdschriften brachten regelmatig haar werk uit en haar eerste bundel, Dansende David, verscheen in 1985 in New York. Na de omwenteling is ze herhaaldelijk in Rusland uitgegeven, nieuwe bundels, maar ook omvangrijke keuzes uit haar werk, zoals Gedichten en poëmen uit 1999 en het tweedelige Werken uit 2002; het laatste is het meest volledig en bevat nagenoeg alle poëzie die ze tot aan deze uitgave heeft geschreven.
In tegenstelling tot een dichter als Jevtoesjenko, die in zijn werk onmiddellijk reageert op alles wat er in zijn land gebeurt, is Sjvarts geheel apolitiek. Haar poëzie is eerder religieus, sterk betrokken bij het probleem van goed en kwaad in de wereld en vaak uitdrukking gevend aan existentiële angst en het zoeken naar een min of meer beschermende plaats in het leven. Ze is minder breed dan Brodsky en minder direct aansprekend, maar veel van haar gedichten hebben een zeldzame diepgang.
Het lot vlecht fijnmazig netten,
Zodat de kinderen daarin blijven steken
Maar ik ... ik scheur me eruit los.
Ik ben geboren met een gladde hand,
Met de gladde hand van een mannequin, -
De zigeunerin voorspelt me geen gemeentewoning,
Geen overspel.
Geen liefde, en geen scheiding, -
In de hoge opslagplaatsen van het blauw
Was er onvoldoende touw
Om er mijn handen mee in te prenten.
Ze sneden niet in mijn handen,
Schetsten er geen sterren in,
Tekenden er geen lijnen in,
Nee, voor mij geen liefde en dood,
Geen onverwachte, noodlottige ontmoetingen.
's Nachts vliegt mijn fatum naar mij toe
met een zware zak vol ongebruikt lot,
krabt krachteloos in mijn handen
En gaat jammerend onder in het blauwe licht-
Mijn onzichtbare noodlot, hongerig, van een ander.
(1981)
BLINDHEID
Ze willen niet langer kijken,
Ze hebben zich uitgekeken, de ogen.
Door de doorzichtige oogappels
Stralen de oogholtes zelf,
Niet leeg en benig,
Maar vreselijke witte sterren
Waarmee het verstand is verzegeld.
Het gezichtsvermogen neemt niet op, maar straalt uit
Alles wat het grondig heeft geïnspecteerd, -
Gezichten, huizen,
En brengt vanuit zichzelf sterren voort.
Lichtgevende spinnen,
Die op de bodem van de oogholtes liggen,
Reeds tot andere werelden, andere ogen
Behoren.
***
Lui stroomt de regen.
En even lui
Loop ik rond, als
Een horizontale regen,
Langs de donkere tuinen,
In de pokken van de appelbomen
Probeer ik alles
Te vergeten wat ik niet in staat ben te vergeten,
En mijn gedachte, samenkomend
Met de regen, laat een kruis ontstaan.
(2001)
Ik heb in mijn verzameling onooglijke bundels, bundels met waardeloze poëzie, bundels met goede poëzie en fraai vormgegeven bundels. Het zou handig zijn als goede poëzie mooi en slechte poëzie lelijk werd uitgegeven, maar zo is het natuurlijk niet. Wie flink wat geld wil besteden aan zijn pennenvruchten kan de uitgave ervan zo luxueus maken als hij zelf wil. Zo heb ik een prachtig verzorgde uitgave van de dichter Oleg Gegelski: meer dan zeshonderd bladzijden, zwarte linnen band en elk gedicht begint op een nieuwe pagina. In de inleiding meldt de auteur onder meer dat hij in 1964 is geboren, zijn militaire diensttijd als sluipschutter heeft doorgebracht in Afghanistan en Joegoslavië, leraar is van beroep, als hobby parachutespringen heeft en ongehuwd is. De gedichten die hij in zijn boek heeft bijeengebracht vormen slechts een klein deel van zijn werk. Sluipschutter en parachutespringer, dat mag natuurlijk allemaal best, als hij maar goede gedichten schrijft. Helaas, daar schort het aan, meer dan rijmelarij is het niet wat Gegelski in dit 'fraaie' boek heeft geproduceerd.
Het kan ook anders. Uitgeverijen als het Poesjkinfonds in Sint-Petersburg en OGI in Moskou geven uitstekende poëziereeksen uit, waarbij vorm en inhoud harmoniëren; sommige dichters van naam, zoals Drnitri Aleksandrovitsj Prigov, zorgen er persoonlijk voor dat al hun uitgaven iets bijzonders worden.
Dat soort uitgaven zie ik dan ook het liefst in mijn verzameling. Eenzaam aan de top daarbij staan de uitgaven die niet alleen schitterend zijn vormgegeven, maar die bovendien 'uniek' zijn, dat wil zeggen dat er maar één exemplaar van bestaat. Ik heb een paar van zulke 'kostbare' dichtbundels, die je eigenlijk geen dichtbundels kunt noemen maar kunstwerken in de vorm van een boek. Het zijn handgemaakte boeken waarbij in veel gevallen het visuele domineert boven het verbale of, om het zowel letterlijk als figuurlijk te zegen, het boek een gedicht is. Ry Nikonova en Sergej Sigej (zie TSL 38) zijn meesters in het maken van zulke boekgedichten. Het verzamelen van Russische poëzie heeft ook zo zijn aangename kanten.
Genoemde literatuur:
Antologija poèzii zakrytych gorodov (Anthologie van poëzie van gesloten steden). Železnogorsk 1999. 368 blz. Oplage 10.500.
Birjukov, Sergej, Kniguru (Boekagoeroe). Tambov 2000. 16 blz.
Černec, Filipp, Dvadcat' sem' stichotvorenij (Zevenentwintig gedichten). Pavlovo 1992. 32 blz. Oplage 100.
Gegel'skij, Oleg, Korni ( Wortels). Moskva 1999. 608 blz.
Ivanov, Aleksandr, Neožidannyj podarok ( Onverwacht geschenk). Sankt-Peterburg 2002. 96 blz.
Ivanov, Gennadij, Proščenie s oäinočestvom (Afscheid van de eenzaamheid). Moskva 2000. 192 blz. Oplage 300.
Ivanov, Konstantin, Izbrannye stichotvorenija (Keuze uit de gedichten). Novosibirsk 1998. 350 blz. Oplage 500.
Ivanov, Nikita, Belye i čettiye stichi. Samozvannaja knižica (Witte en zwarte gedichten. Ongevraagd boekje). Moskva 1993. 160 blz. Oplage 5000.
Ivanov, O.E., Stichotvorenija (Gedichten). Sankt-Peterburg 2002. 285 blz. Oplage 300.
Ivanov, Sergej, Soedini, poèzija, ljudej. Kniga I, II ( Verenig, poëzie, de mensen. Boek I, Il). I. Moskva 1993. 63 blz.; II. Moskva 1994. 76 blz.
Ivanova, Elena, Zvezda spasenija (De ster van de redding). Moskva 1994. 132 blz. Oplage 1000.
Irtenjev, Igor', Dlja pol'zy dela ( Voor het nut van de zaak). Èlektrostal' 1999. 14 blz. Oplage 50.
Irtenjev, Igor', Tri Petra i dva Ivana (Drie Pjotts en twee !vans). Moskva 1995. 48 blz. Oplage 15.000.
Kacjuba, Elena, Petvyj peiindromičeskij slovar' sovremennogo russkogo jazyka (Eerste palindromisch woordenboek van de hedendaagse Russische taal). Moskva 1999. 311 blz.
Kacjuba, Elena, Novyj pslindromičeskij slovar' (Nieuw palindromisch woordenboek). Moskva 2002. 270 blz.
Ladygin, Nikolaj, Zoloto 1oz (Het goud van de ranken). Tambov 1993. 160 blz. Oplage 3000.
Nikonova, Ry, Serpentarium. Poèzija dlja zmej (Serpentarium. Poëzie voor slangen). Ejsk 1991. 18 blz. Oplage!.
Nikonova, Ry, Žest v kletke (Het gebaar in een kooi). Ejsk 1990. 12 blz. Oplage 1.
Sigej, Sergej, Sticbi dlja matrosov vledejuëčich bukvenno-flažkovoj signalizaciej (Gedichten voor matrozen die met vlaggen kunnen seinen). Ejsk 1985. 12 blz. Oplage 1.
Švarc, Elena, Dikopis' poslednego vremeni (wikischrijverij van de laatste tijd). Sankt-Peterburg 2001. 88 blz.
Švarc, Elena, Socinenija (Werken). 2 delen. Sankt-Peterburg 2002. 464 en 256 blz. Oplage 1000.
Švarc, Elena, Tančujusčij David (Dansende David). New York 1985. 128 blz.
Zdanov, I. / M. Satunovskij, Dialog-kommentarij pjatnadcati stichotvorenij Ivana Ždanova (Dialoog-commentaar op vijftien gedichten van Ivan Zjdanov). Moskva 1997. 88 blz.