Recensies en signalementen




Wachtend de zomer. Bulgaarse gedichten in het Balkan Bulletin. Stichting Oost-Europa Projecten



Wachtend de zomer. Bulgaarse gedichten in het Balkan Bulletin. Stichting Oost-Europa Projecten, Dordrecht 2004. 56 blz.

Nederland kent nogal wat verenigingsbladen en bulletins die aan een van de Oost-Europese landen zijn gewijd. Vaak worden ze geschreven door emigranten of mensen die via familiebanden aan die emigranten zijn gelieerd. De bladen bevatten politiek en economisch nieuws over het betreffende land, mededelingen over culturele evenementen, reismogelijkheden en, soms, literatuur.

Het Balkan Bulletin richt zich specifiek op Bulgarije en heeft sinds een aantal jaren de prijzenswaardige gewoonte in elk nummer een Bulgaars gedicht inclusief de vertaling af te drukken. De gedichten die in de afgelopen jaren zijn verschenen (ruim dertig) zijn nu verzameld en in een bundel bijeengebracht. Dat is op zichzelf een uitstekend idee, maar enige selectie zou op zijn plaats zijn geweest. Aardig dat de elfjarige Joana Borisova twee korte gedichtjes in het bulletin mocht publiceren, maar om die nu ook in de verzamelbundel op te nemen is toch een wat minder geslaagd idee. Datzelfde geldt voor een gedicht van een van de vertalers, dat in het Bulgaars is vertaald. Als, zoals in het voorwoord staat, het de bedoeling van de bundeling van dit 'bonte overzicht' is dat 'de Bulgaarse poëzie in breder kring bekendheid kan verwerven', is het wat vreemd er een Nederlands gedicht bij te zetten.

Bont is de bundeling overigens zeker. Naast bekende namen als Christa Botev (1847-1876), Blaga Dimitrova (1922), Elisaveta Bagrjana (1893-1990) en Dimtsjo Debeljanov (1887-1916) zittenerook een aantal onbekende dichters en dichteressen tussen. Van de meesten is maar één gedicht opgenomen, dus een echte indruk van de Bulgaarse poëzie, zoals Ray mond Detrez die lang geleden gaf in Ik bemin u, mevrouw (Manteau, Brussel 1974) krijgen we hier helaas niet. Wel wordt in de meeste gevallen iets verteld over de biografie van de dichters, zodat ze in hun tijd geplaatst kunnen worden en enig gezichtkrijgen. Nu deze bundeling is verschenen en als het Bulletin poëzie blijft publiceren kan het streven naar een grotere representativiteit, zodat over een aantal jaren wellicht een nieuwe bundel het licht kan zien. Daarbij hoort ook een consequente Nederlandse spelling van de Bulgaarse namen: niet Yuri Loutschev, maar Joeri Loetsjev (?), niet Georgi Yankov Pashov, maar Georgi Jankov Pasjov.

Willem G. Weststeijn

Kreatief 2004, 2. Sarajevo voorbij. Recente literatuur uit Bosnië-Hercegovina en Kreatief 2004, 3. Tien dichters uit Slovenië



Het Vlaamse literaire tijdschrift Kreatief heeft een goede traditie wat betreft het bekendmaken van de literatuur van ex-Joegoslavië. Zo verscheen er in 2001 een dubbelnummer (3-4) Hedendaagse ZuidSlavische literatuur, het jaar erop Verhalen uit exJoegoslavië (2002, 5) en het meest recent Sloveense korte verhalen (2003, 2 en 2004, 1). Al deze nummers zijn totstandgekomen dankzij de activiteit van één persoon, de Balkandeskundige Robert Stallaerts, die economie heeft gestudeerd maar, een zeldzaamheid onder mensen die voor dit vak hebben gekozen, zich gaarne toelegt op de literatuur. In 2003 verscheen in zijn vertaling de poëziebundel De versteende slaper van de Bosnische dichter Mak Dizdar (zie TSL 36).

Het tweede nummer van 2004 van Kreatief is in zijn geheel gewijd aan de literatuur van Bosnië-Hercegovina, dat inmiddels alweer bijna tien jaar een zelfstandige staat is (het Dayton-akkoord kwam tot stand in november 1995). Als taal van het land geldt het Bosnisch, wat in feite Servokroatisch is, maar met de toevoeging van een aantal Turkse leenwoorden. Deze worden nu niet meer beschouwd als regionalismen, maar zijn opgenomen in de officiële standaardtaal.

In het Bosniënummer van Kreatief is een aantal verhalen, een reeks gedichten en een toneelstuk opgenomen. Fraai is het verhaal 'De brand in het duivenhok' van Josip Osti, waarin de ik-verteller een gebeurtenis uit zijn jeugd vertelt. Liefde en dood staan centraal in twee verhalen van een van Bosnië's bekendste schrijvers, Mirko Kovaé. In dit proza klinken er nauwelijks echo's door van de recente oorlog. In de poëzie is daar wat meer van te merken, onder andere in die van de ruim zestigjarige Abdulah Sidran. Soms meldt hij de oorlog rechtstreeks, soms indirect, zoals in 'Een nachtmerrie'.

Wat doe je mijn zoon?
Ik droom, moeder, ik droom, moeder, hoe ik zing
En je vraagt me, in mijn droom: wat doe je zoon?

Waarover zing je in je droom, zoon?

Ik zing, moeder, dat ik een huis had.
En nu heb ik geen huis meer. Daarover zing ik, moeder.

Hoe ik, moeder, een stem had, en een taal.
En nu geen stem, geen taal meer.

Over de stem, die ik niet meer heb, in de taal, die ik niet meer heb.
Over het huis, dat ik niet meer heb, zing ik een lied, moeder.

Het pièce de resistance van het nummer is het toneelstuk Dat van Alija Isakovié ( 1932-97), al in 1979 voor het eerst opgevoerd; een sterke tekst over bedreiging en geweld met als plaats van handeling een café.

Kreatief 2004, 3 bevat, naast 'algerneen'rnateriaal, poëzie van tien hedendaagse Sloveense dichters. Enkele uitzonderingen daargelaten zijn het veertigers en vijftigers, allemaal dichters dus met een gevestigde reputatie. Omdat van elk van hen niet meer dan twee of drie gedichten zijn opgenomen en in de vertaling wel de inhoud is weergegeven, maar veel minder is gelet op de versvorm, is het lastig de individuele aard en ook de individuele kwaliteit van de dichters te bepalen. Boris Novak, die ook uit het Nederlands vertaalt, lijkt de moeite waard.

Willem G. Weststeijn

Petra Hůlová, Mijn grootmoeder. Vertaling Edgar de Bruin. Prometheus, Amsterdam 2004




Petra Hůlová, Mijn grootmoeder. Vertaling Edgar de Bruin. Prometheus, Amsterdam 2004. 271 blz.

In 2004 verschenen er twee boeken, beide van de hand van twee jonge schrijfsters, over hun verblijf op het platteland van Mongolië. Het ene is van de Engelse Louisa Waugh (Ik hoorde vogels vliegen, Mouria, Amsterdam 2004). Waugh werd door een vriend geadviseerd om naar Mongolië te gaan: 'Als je afgelegen wilt zitten, moet je daar heen.' Ze vertrok voor een jaar en woonde er tussen de nomaden en de plattelandsbevolking.

Ook de Tsjechische Petra Hůlová trok tijdens haar studie Mongolistiek voor een jaar naar Mongolië en schreef na afloop Mijn grootmoeder. Tijdens reizen door het land nam ze op een bandje interviews op met diverse vrouwen. Ze verwerkte deze tot een familiekroniek: een roman beschreven vanuit drie generaties vrouwen van één familie: een moeder, drie dochters en een kleindochter. Het grootste deel van het boek wordt verteld door de tweede dochter van een familie, Dzajaa, die opgroeit op het Mongoolse platteland bij de Rode Rotsen, waar men leeft in de 'ger', een tent van canvas en linnen. Er heerst een extreem klimaat, in de zomer is het een woestijn en in de winter kan het er bijvoorbeeld zo bar koud zijn dat als je met je ogen knippert,je ooghaartjes meteen aan elkaar gaan vriezen. Tradities gaan vanzelfsprekend over van generatie op generatie en 'de toppen van de Rode Rotsen zetten de tijd stil.' En na je dood kom je gewoon weer terug en herhaalt zich hetzelfde bestaan. Zo zegt een van dochters na de dood van de moeder: 'In welke schoot heeft het zich geboord. Rond welke ger banjert het kind dat de grootmoeder van mijn kinderen is geweest?'

Tijdens haar huwelijk heeft de moeder een grote misstap begaan door verliefd te worden op een andere man. Haar tweede en derde kind zijn tijdens een geheime relatie met die andere man verwekt. Opmerkelijk is dat haar echtgenoot deze kinderen, twee dochters, heeft erkend als de zijne, een unicum in de Mongoolse samenleving. De twee erliz (bastaard) meisjes zelf voelen zich voor altijd getekend. Een van de meisjes, Naraa, zegt daarover: 'Bastaardbloed. Ik zou het het liefst als citroensap uit mijn aderen willen persen. Het is net zo zuur.'

Na hun jeugd verruilen de twee erliz zusjes het platteland voor de grote stad. Allereerst vertrekt Djajaa, die aanvankelijk werk vindt in een soort gaarkeuken. Ze trekt bij een tante in, maar wordt dan verkracht door een eveneens in dat huis inwonende man, die later haar vader blijkt te zijn. Het voorval verandert Djajaa's leven radicaal. Niet alleen haar tante, ook haar moeder veroordelen haar om haar vermeende gebrek aan loyaliteit.

Naraa, het andere erliz zusje, voelt zich totaal ontgoocheld na een mislukte liefdesaffaire met daarop volgende abortus (uitgevoerd dooreen andere tante die zich als een soort heks gedraagt). Beide zusjes zoeken hun heil vervolgens in de prostitutie. Niemand bij de Rode Rotsen weet daarvan af. Ze denken daar dat ze zo chic gekleed gaan en er een dure levensstijl op na houden omdat ze baantjes in de vleesfabriek hebben, wat natuurlijk niet helemaal gelogen is.

In groot contrast met deze twee zusjes is de degelijke Ojûna, vroegerongenadig door haar twee grotere zusjes getreiterd en nu de enige die de tradities nauwlettend naleeft met alle 'romantiek' die daar bij hoort. Zo vertelt ze bijvoorbeeld over haar echtgenoot: 'Nayma heeft me later nooit meer zo veel verteld als in die maanden voor de bruiloft. Eenmaal getrouwd is niemand meer geïnteresseerd in dat soort dingen en er is ook helemaal geen tijd voor. Een man hoeft dan zijn vrouw ook niet meer het hof te maken, ze is voor altijd van hem, en dus wordt er in de ger over de kudde gesproken en worden de kinderen tot de orde geroepen. Van zijn versierpraatjes weet ik haast niets meer...'

Hůlová vertelde in een interview (Radio Praag) dat ze maar een maand op het platteland is geweest en de rest van het jaar heeft doorgebracht in de hoofdstad Ulan Bator, die ze vooral interessant vond omdat daar de politieke en sociale spanningen en veranderingen voortdurend op de spits werden gedreven en het meest voelbaar waren. Ze is er heel goed in geslaagd om het verschil weer te geven tussen het harde bestaan op het platteland, waar men alle onrechtvaardigheden, met name jegens vrouwen, moet slikken en de stad waar iedereen aan zijn/haar eigen lot wordt overgelaten. Het is moeilijk je voor te stellen dat een Tsjechische dit boek heeft geschreven, haar personages komen zeer levensecht over. Ze legt de voor ons vreemde begrippen niet uit, je reist gewoon met haar mee en komt er op een gegeven moment zelf wel achter wat ze betekenen. Ook geeft ze geen enkel commentaar, de dingen bestaan zoals ze zijn - vanuit het oogpunt van degene die aan het woord is. Door de structuur van de roman, het naast elkaar plaatsen van de verschillende personages, ontvouwt zich hun enorme tragiek. Het enige waar Djajaa op den duur eigenlijk nog voor leeft is haar dochter, maar deze breekt resoluut met haar moeder als ze een jaar of zestien oud is. Djajaa vlucht terug naar de Rode Rotsen met de wens om weer opgenomen te worden in het oude patroon, alles te kunnen vergeten en over zich heen te laten gaan en vrede met zichzelf en haar familie te kunnen vinden. Ze is er niet echt welkom.

Eveline Citron-Schlatmann



Orlando Figes, Natasja 's dans. Een culturele geschiedenis van Rusland. Vertaling Margriet Agricola. Het Spectrum, Utrecht 2003




Orlando Figes, Natasja 's dans. Een culturele geschiedenis van Rusland. Vertaling Margriet Agricola. Het Spectrum, Utrecht 2003. 564 blz.

Vraag aan een Rus wat 'Russische cultuur' voor hem betekent, en je krijgt geheid een hele serie grote namen in de maag gesplitst. Niet dit feit op zich is opmerkelijk, als wel het idee dat hierdoor gesuggereerd wordt: dat de Russische cultuur alleen maar grote namen heeft voortgebracht! Een doorsnee westerling zal wellicht wel enkele ervan kennen, maar uitleggen waarom ze nu 'typisch Russisch' zijn, kan hij beslist niet. Daarom heeft de Britse historicus Orlando Figes Natasja's dans geschreven, een indrukwekkende culturele geschiedenis van Rusland die zowel voor westerlingen als Russen hoogst relevant is.

Een van de euvels van de Russische geschiedschrijving is ongetwijfeld het enorme aantal grote figuren. De opeenvolging van belangrijke namen doet immers vergeten dat er nog iets anders bestaat dan grote leiders en veldheren, of geniale uitvinders en kunstenaars. Deze rijkdom aan historische protagonisten heeft echter didactische en vooral ideologische voordelen: ze spreekt meer tot de verbeelding dan de geschiedenis van de kleine man (zie het succes van celebrity-bladen) en creëert bovendien een nationaal bewustzijn. Vooral in dat laatste zijn de Russen de absolute wereldtop. De zegswijze 'never change a winning team' indachtig doet ook Figes uitdrukkelijk een beroep op deze voordelen, al past hij ze aan zijn eigen behoeften aan: ook hij bespreekt de groten, maar door uitvoerig hun achtergrond te belichten ondermijnt hij tegelijkertijd de 'uniciteit' van de Russische cultuur.

Natasja 's dans is opgebouwd uit acht hoofdstukken die chronologisch én thematisch de evolutie van de Russische cultuur weergeven. Het achttiende- eeuwse verlangen om van Russen Europeanen te maken (symbool: Sint-Petersburg) (hoofdstuk 1) valt in 1812 in duigen: op dat ogenblik staat de verafgode Napoleon op het punt om Moskou te veroveren (2). Napoleons debacle vestigt echter de aandacht op een (vermeend) stukje vergeten Rusland: Moskou! (3) Moskou vertegenwoordigt voortaan alles wat 'authentiek' is, van het boerenbestaan, de peredvizjniki en het 'Machtig Hoopje' tot de Ballets Russes (4-5). Wellicht schuilt achter die 'echtheid' zelfs Azië, en niet Europa (6), een overtuiging die in de twintigste eeuw zowel in de Sovjetunie (7) als in de emigratie (8) werd gekoesterd.

Figes' sterkste punt is wellicht dat hij het idee van het zuiver Russische ontmythologiseert. Op basis van de recentste Angelsaksische en Russische literatuur ( de rest ontbreekt, helaas) zet hij vraagtekens bij de 'echtheid' van die vermeende authenticiteit. Voortdurend geeft hij aan dat wat in de ogen van de Russische intelligentsia 'typisch Russisch' is, vaak niet meer is dan wishful thinking. Het is fascinerend om te zien hoe Figes in het hoofdstuk 'Afstammelingen van Djingiz Chan' (6) probeert te bewijzen dat de impact van de Mongoolse overheersing (pakweg van de dertiende tot de vijftiende eeuw) veel diepere sporen heeft nagelaten dan Russische (cultuur)historici doorgaans willen toegeven.

Figes' 'deconstructie' of 'demystificatie' is weliswaar hoogst indrukwekkend, maar legt ook de (enige) zwakte van het boek bloot: de aanpak getuigt immers van een cultural turn in de historiografie, die bijna uitsluitend gebaseerd is op uitingen van 'hogere cultuur', niet zelden literatuur. Iemand die op zoek is naar het gedrag van de modale Rus voor zover dat géén imitatie is van de hogere kringen, komt hier niet aan zijn trekken. Door de beperking tot hogere cultuurvallen de Oud-Russische periode en het post-communistische tijdperk buiten het bestek van het boek, een bewuste keuze van de auteur, die in zijn overige werk wel degelijk naar de lage(re) Russische cultuur heeft gepeild, onder andere ten tijde van Stalin.

Samenvattend: Figes heeft een standaardwerk geschreven dat niet alleen door de aanpak (grote namen) toegankelijk is, maar bovendien door zijn taal, stijl en vertellend vermogen doet vergeten dat we hier met een pil van ruim zevenhonderd bladzijden te maken hebben. Er is echter een ernstige smet op dit prachtige werk door de achteloosheid van de Nederlandse redactie: al te vaak worden termen verkeerd vertaald of namen slecht gespeld; proza of poëzie waarvoor men geen bestaande Nederlandse vertaling vond, is gewoon in het Engels blijven staan; met Nederlandse vertalingen van secundaire literatuur waren de redacteuren al helemaal niet vertrouwd. Het feit dat er talloze typefouten opduiken ( onder andere in jaartallen) en dat de index onbetrouwbaar is, doet vermoeden dat commerciële haast het hier ruimschoots van de academische acribie heeft gewonnen. En dat is jammer voor zo'n mooie (en dure) uitgave.

Wim Coudenys




<   

TSL 40