Willem G. Weststeijn



Geo Milev - modernist, expressionist






Geo Milev, zelfportret 1918

Geo Milev (1895-1925) is de belangrijkste vertegenwoordiger van het Bulgaarse modernisme. Hij is geboren in 1895 in het dorpje Radnevo bij de stad Stara Zagora; zijn beide ouders waren werkzaam in het onderwijs. Milev was de oudste van zes kinderen en uitzonderlijk vroegrijp. Al op zijn zestiende ging hij naar de universiteit; kort daarop begon hij te vertalen. In zijn korte leven heeft hij de Bulgaarse literatuur verrijkt met een groot aantal vertalingen uit de wereldliteratuur: tragedies van Sofokles en Shakespeare, poëzie van tijdgenoten als Verhaeren, Verlaine en Majakovski, maar ook van Poesjkin, Byron en Omar Khayyam, proza van, onder anderen, Nietzsche.

Milev studeerde eerst in Sofia, vervolgens - van 1912 tot 1914 - in Leipzig waar hij werkte aan een dissertatie over de Duitse impressionistische dichter Richard Dehmel. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging hij naar Engeland, waar hij Emile Verhaeren ontmoette. Terug in Sofia werd hij onder de wapenen geroepen. In 1917 raakte hij zwaargewond door een granaatscherf, waarbij hij een oog en een deel van zijn schedel verloor, maar zijn hersens niet werden aangetast. In de meeste van de foto's en portretten (inclusief zelfportretten) die van hem bewaard zijn gebleven zien we hem met de karakteristieke haarlok voor zijn verdwenen oog.

Milev herstelde van zijn verwondingen in Berlijn, waar hij ook actief deelnam aan het culturele leven en bijdragen leverde aan het expressionistische tijdschrift Die Aktion. In 1919 was hij terug in Sofia en richtte daar zijn eigen tijdschrift op, Vezni (De balans). Onder Milevs bezielende leiding werd het tijdschrift al snel de spreekbuis van het Bulgaarse modernisme.

Onder invloed van de Russische revolutie en revolutionaire dichters als Majakovski ontwikkelde Milev zich in linkse richting. Hij probeerde, overigens vergeefs, lid te worden van de communistische partij, en verzette zich, net als de Russische futuristen, fel tegen al het traditionele en burgerlijke. Het zou de directe oorzaak worden van zijn vroege dood.

In september 1923 vond er in Bulgarije een opstand plaats van arbeiders en boeren tegen de coalitieregering van burgerlijke partijen die onder leiding van de fascistische Militaire Liga in juni van dat jaar de macht hadden gegrepen. Na een harde strijd werd de opstand genadeloos onderdrukt, waarbij vele duizenden slachtoffers vielen en een groot deel van de intellectuele elite van het land zich gedwongen zag te emigreren. Direct na de opstand begon Milev een nieuw tijdschrift, Plamak (De vlam), dat veel meer dan De balans (de namen spreken voor zich) duidelijk de revolutie predikte. In het maartnummer van 1924 verscheen wat zijn bekendste gedicht is geworden: Septemvri (September), gewijd aan de opstand van het jaar ervoor. Het nummer werd direct in beslag genomen door de autoriteiten en de auteur van het gedicht voor het gerecht gedaagd. Toen in april 1925 een aanslag werd gepleegd op tsaar Boris III werden in de terreurgolf die daarop volgde talloze linkse intellectuelen door de politie vermoord. Milev was er een van. Pas in 1954 werd in een massagraf dat bij graafwerkzaamheden kwam bloot te liggen zijn lichaam gevonden; het kon worden geïdentificeerd doordat in de oogholte van de schedel een glazen oog zat en een deel van het voorhoofdsbeen ontbrak.

Milevs gedicht September is in het Nederlands vertaald door Raymond Detrez en in 1984 als aparte uitgave verschenen bij uitgeverij Zuid in Gent. Kleine expressionistische kalender dateert van 1921. Het is ontstaan onder invloed van Milevs verblijf in Berlijn waar hij de Spartakistenopstand van januari 1919 meemaakte, een arbeidersopstand die, net als de Septemberopstand enkele jaren later in zijn eigen land, bloedig werd onderdrukt.

Kleine expressionistische kalender is minder uitgesproken dan September. Milev aarzelt nog tussen expressionisme en realisme. Maar juist die combinatie maakt het ook boeiend: sterk associatief en tegelijkertijd met een duidelijke strekking.


Geo Milev



Kleine expressionistische kalender




JANUARI

Op die dag ben ik geboren.
Op die dag, tussen de ijzige tanden van de kou, verstomde plotseling het laatste gehuil van de sneeuwstorm. De Grote Beer zette zijn haren overeind en bevroor - wit van het ijs; tussen zijn glinsterende en ijzige tanden de in stukken gebroken schijf van de Poolster.
De stilte en onbeweeglijkheid van de blauwe vorst; onder het niet trillende schijnsel van het Noorderlicht.
Op de drempel van mijn lot staat de witharige grijsaard Waterman; de eindeloze stroom van mijn lot die hij uitgiet is bevroren; mijn lot.
Op die dag ben ik geboren en mijn hart, pas geboren, bevroor onmiddellijk: een enorm glanzend brok ijs.
Ik geloofde dat een doorzichtige, stralende engel mijn hart tussen zijn tere vingers droeg, ver van de gezegende grenzen. Hij kwam niet: het tere hart stierf in de ijzige klauwen van de vorst.
Op die dag ben ik geboren. Mijn hart is bevroren: een enorm glanzend brok ijs.
Ik bemin niet. Mijn hart is ijs - een steen, ijzer - wreed. Ik houd van niets, van niemand. Ik bemin niet!
0 boek van vijandelijkheden!
Ik pak mijn hart in mijn hand - een enorm brok steen van ijs - en wacht: klaar voor de strijd.
Wee de zachte voorhoofden!

FEBRUARI

Duizenden schoorsteenpijpen vernauwen de azuren cirkel van de horizon. En zwarte draken - van vonken en roet- spreiden enorme ruige vleugels uit over de grijze voorsteden.
Waar is de azuren glimlach van God? De wereld is zonder hemel. De wereld is zonder liefde ...
Boosaardigheid .. Vijandschap. Onder de zwarte vleugels van de toornige draken van vonken en roet. Genadeloze moord op het azuur.
En de avond, wanneer duizenden sirenes een verschrikkelijk gegil uitbraken tot ver over de zwarte velden - o zwarte handen van de arbeid, bevend van boosaardigheid en vijandschap ...
0 toornig lied van die zwarte handen!
Ontsluit de azuren cirkel van de horizon. Geef ons de hemel terug.
De hemel! De hemel! De hemel!

MAART

Zie de eerste purperrode morgen.
Zie de purperrode trompetten van het ochtendgloren.
De trommelslag van de ontdooide druppels.
De oorlogskreet van de zuidenwind.
En de zware kanonnade van het barstende ijs.
Zie de grijze banieren van de honger, in gebed gebogen te midden van de slagvelden van de lente.
Een begin!
Zie het zwarte schild van de zon in onze zwarte handen.
We heffen het dapper omhoog - voorwaarts - ten strijde.
De zon.
En op dat moment: zie, de eerste donder van de lente.

APRIL

Wijzen en dichters ademen de zuivere lucht in in de schemerige lentetuinen, boven hun klankvolle voorhoofden hangt het hoge geheim van de nachtelijke hemel - ultramarijn en zilver - boven de stille arabesk van ineengevlochtenjonge wijnranken en bloeiende takken van appelbomen.
Ontelbare vraagtekens aan de nachtelijke hemel - en het zilveren alarm van Tycho Brahe.
Niet lang geleden zag ik mezelf op de oever. Maar ik ving niets in de holte van mijn hand uit de stroom van de eeuwige rivier. Tevergeefs ...
Is er een God?
Boven de klankvolle voorhoofden van de wijzen en de dichters gaapt de hemel met bodemloze stilte - ultramarijn en met vraagtekens.
Ergens branden de lichten van lawaaierige restaurants. En door de schaduw van de witte lentetuinen - op dat uur in de late avond - loopt met grote passen het reusachtige silhouet van een zwarte man.

MEI

Eens was het lente en zomer en de andere seizoenen.
Eens was het mei.
Eens met de eerste warme adem van de lentezeeën kwamen de zwaluwen aanvliegen in lawaaierige bogen, kwamen de verliefde nachtegalen aanvliegen - en roodblozende rozen bloeiden voor elk raam.
Eens ...
Nooit!
Nooit was er lente en mei - en zwaluwen, en verliefde nachtegalen, en rozen voor elk raam. Nooit was er vreugde. Nooit was er geluk. Nooit was er een idylle, nooit was er Theocritus en Vergilius.
Zwaluwen en nachtegalen bestaan alleen in de dierkundeleerboeken. Rozen bloeien alleen op schilderijen. En mei is een vloed van hemelwater, dat de modderige straten overspoelt - onophoudelijk, dag en nacht - in het duister van de dikke, vochtige nacht, wanneer in het doffe licht van een verwaarloosde lantaarn in een verlaten straat met grote stappen het zwarte silhouet voorbijgaat van een arbeider met een zak op zijn rug, en achter hem aan strompelt een kind met een behuild gezicht.
Wie snelt er zo laat door regen en duister?

JUNI

Eén gek, één koning Lear, staat alleen op een leeg plein, onder de stormachtige middernachtelijke hemel, die bliksems doet kraken boven de angstige stad.
Lear declameert:
0 donderslagen en bliksems van de hemel!
Schok en beef boven zonde en ijdelheid!
Hemel, aarde en hel! Almachtige God!
0 satan!----- enzovoorts.

'Wat doe je hier vriend?' vraagt zijn nar hem met een houten glimlach.
'Ik zing een lied over liefde en waarheid!'
Tijdens een ogenblik stilte in de storm richt een thuisloze hond een langgerekt en verschrikkelijk doodsgehuil naar de hemel.

JULI

De hete woestijn van de wereld bevriest plotseling in zijn vrees: o verschrikkelijk leeuwengehuil; o verschrikkelijk gehuil van honger en gerechtvaardigde woede.
En Londen, en Parijs, en New York zoeken een grot voor de nacht en verbergen zich. 0 nacht en graven zonder prooi voor de hyena's.
De woestijn van de wereld bevriest in zijn vrees.
De hongerige koning van de woestijn heft een verschrikkelijk gehuil aan om het paradijs. Klaar voor een bloeddorstige sprong naar verovering en wraak.
0 verschrikkelijk gehuil van honger en gerechtvaardigde woede!


AUGUSTUS

Jouw hol is achter de neergelaten donkerpurperen gordijnen, o prachtig beest! 0 sappige, volrijpe maagd! Tedere heilige naaktheid onder de roze schemer van de lampenkap in het klamme bed van je loomheid ... In het hart van de onderdrukte herinnering aan die eerste druppel bloed, opgelost in de sneeuw
van voor de lente ...
Jij bent een en dezelfde onder alle hemelen - ver van de dodelijke woestijnen van de ruimte, kalm ten opzichte van de verschrikking van de tijd.
Jij bent een en dezelfde, de enige en eeuwig - en jouw naam is Maria.
Verheug je, onbevlekte Maagd! -voor jouw loomheid treedt de engel van de geest, versierd met de witte lelies van de Maria Boodschap. Hij plant in jouw hart de hemelse rank waaruit de bloem zal ontluiken van het Wereldwijde Geluk.
Verheug je, onbevlekte Maagd! - je zult de moeder zijn van de vrijheid van geest, je zult de moeder zijn van de menselijke broederschap, je zult de moeder zijn van de wereldwijde gelijkheid.

SEPTEMBER

Wanneer ik op het middernachtelijke uur op de zevende verdieping het benauwende raam open hoog boven de stad - in de oneindigheid van de schemerige horizonnen trillen talloze verspreide lichten - ramen, etalages, straatlantaarns, - de stad ligt als een reusachtige duizendkoppige, duizendogige hydra, die zich op een dag plotseling zal verheffen, verschrikkelijk en meedogenloos: voor verlichte ramen met zijden gordijnen, boven zorgeloze daken, waaronder accoorden op de piano klinken, orkesten, grammofoons, waar dikke dijen in glad gestreken broeken liggen uitgestrekt in zachte pluchen leunstoelen, op sofa's -op met papieren bloemen versierde podia dansen vrouwenbenen, half bedekt door doorzichtige tulen jurkjes, te midden van de champagne zwaaien blote borsten heen en weer voor grove blikken, daas van de lust.
0 meedogenloze hydra van de vergelding, duizendkoppig, duizendogig, met de talloze lichten van de nachtelijke stad, wachtend op het middernachtelijke uur.
Ver weg, uit de schoot van de zwarte wolken wordt een bloederige maan geboren.

OKTOBER

De brede boulevard schiet in de verte de oneindigheid van de voorsteden in. De drukke boulevard sterft in één ogenblik - verlaten - in de verte meegesleurd naar de mistige oneindigheid van de voorsteden. Langs beide kanten van de verre boulevard lopen langzaam achter elkaar zwarte mannen met geweren.
In de steek gelaten trams en auto's staan angstig midden op de verlaten boulevards en staren met grote, lege ogen. En snel ratelen voor de deuren van de grote winkels zware rolluiken naar beneden. Uit de ramen van de hogere etages kijken verlegen de nieuwsgierige gezichten van zoete dienstmeisjes.

In de verte stroomt uit de mistige oneindigheid van de brede boulevard een zwarte golf van zwarte mensen - verlicht door het gouden schijnsel van de herfstbomen.

Ergens klinkt het vreselijke tandengeklapper van een machinegeweer.
Ergens zijn monocles en verrekijkers gericht op het racen van kleurige jockeys; bittere nieuwsgierigheid: is het Bucephalus of Adler? De hemel barst uit in tranen. Voor de ingang van de renbaan verkopen arme vrouwen en blinden lucifers, sigaretten, potloden en kastanjes. Onder hen is een blinde man in een verschoten militair uiform die een strohoed naar voren houdt met zijn bevroren, gebroken hand.
Ergens klinken er schoten.
De brede boulevard gaat verloren in de mistige oneindigheid van de voorsteden, die hun zwarte mensen uitsturen. De herfst verguldt ze.

NOVEMBER

Als de grote menselijke golf gigantisch en dreigend gebouwen, daken, torens overspoelt - o het gekraak en geraas van de balken en dakpannen onder de zware druk ervan - en het machtige dreunen van de laatste hoge golf - en het wanhopige, angstige geschreeuw. Opstand!

Wij bouwen barricades: kisten, vaten, balen papier: o het trillen van krachtige spieren - barricaden, met rode banieren erboven.
Hoog boven de daken het geratel van brutale machinegeweren: duizelig makende werveling - menigtes, eskadrons, kanonnen, pantserwagens - de straten, pleinen, binnenplaatsen ...
Plotseling voor de kazerne van de garde: twee verschrikkelijke rijen soldaten met rode banden om hun armen.
Wij bouwen barricades, wij werpen een dam op: tussen Gisteren en Morgen.
Spartacus!

DECEMBER

Door regen, en sneeuw, en duisternis, en wind, en bloed- gaan wij naar de heldere kribbe van God.
Door de eindeloze wereld - werk en lijden - leidt onze ster ons langs de witte weg van de verre winter. Ons leidt het geloof in de ster.
Laat een zachte glans onze zwarte gebroken handen verwarmen. Laat de geopende hemelen onze harten verheugen met een lied van gouden snaren en zilveren klokgelui en de heldere stemmen van hemelse engelen:
Hosanna! Hosanna! Vrede op aarde - in de mensen een welbehagen!
De hemelen gaan open en wij treden binnen door hun diamanten poorten.
En met vreugde buigen wij onze gefronste voorhoofden voor de heldere kribbe van de nieuwe God.
Onbevlekte Maagd, uitjouw hart ontluikt een witte roos - o witte krans boven het zwarte kruis van ons lijden. Wij buigen onze zwarte voorhoofden.
En het stralende kind in jouw schoot strekt met een glimlach een gezegende hand over ons uit en zegt:
Vrede zij u!



Vertaling Willem G. Weststeijn.




<   

TSL 40

   >