Alojz Ihan (Ljubljana, 1961) is werkzaam als docent immunologie aan het Instituut voor Microbiologie en
Immunologie in Ljubljana. Ihan heeft zes poëziebundels gepubliceerd, waarvan De zilveren munt (1985),
De Pokerspelers (1989) en Ritme (1993) de bekendste zijn. Verder is hij schrijver van twee romans en twee
essay boeken. Ihan schrijft ook regelmatig in Sloveense kranten en tijdschriften over hedendaagse culturele
onderwerpen. Voor zijn werk heeft hij enkele belangrijke prijzen ontvangen en zijn poëzie is in verschillende
talen vertaald.
NOTENLOOS
Notenbalk. C-sleutel. Kruis. Notenloos.
Klankloos als een gitaar, die je plots
niet durft aan te raken.
Als een vrouw, die zich met haar blote rug tegen je lichaam aandrukt.
En je weet niet of je haar recht in het gezicht zal kunnen kijken
als ze wakker wordt,
'Goedenmorgen' of met belangstelling
'Hoe heet je?' zal kunnen zeggen.
Zoals twee vleermuizen die in hun ongetemde vlucht
in het licht terechtkomen
- en van twee snelle, stille, edele vogels -
in onbeholpen, verblinde muizen veranderen.
Afschuw. Angst. Als je samen ineens alleen bent.
Notenbalk. C-sleutel. Kruis. Notenloos.
BEGRAFENIS
Ik weet
dat we van bovenaf gezien slechts een hoop zwarte mieren rond een
doodkist zijn.
We staren allen naar de hemel en kijken naar de vliegtuigen
die van het vliegveld opstijgen;
bewegingloos, de leegte in,
alsof ze het nog hogere zoeken,
hoewel wij weten
dat we vanaf zekere hoogte ophouden mieren te zijn
en samen nog slechts een enkel eenzaam puntje vormen
en dat we er daarna helemaal niet meer zijn.
Daarboven glimlacht God.
HET IS TIJD
Het is tijd
dat we met elkaar praten,
als we elkaar eigenlijk wat te zeggen hebben,
en dat we aan elkaar geven,
als we elkaar eigenlijk iets te geven hebben.
Het is tijd
en al gauw zullen we
die ook niet meer hebben.
Brane Mozetič (Ljubljana, 1958) is dichter, schrijver, vertaler (Arthur Rimbaud, Jean Genet, Amin Maalouf) en uitgever. Hij studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschap in Ljubljana en in Parijs. Belangrijke gedichtenbundels: Gedichten achter de gestorven dromen (Ljubljana, 1995), Vlinders (2000), Banalieën (2003). Romans: Engelen (1996) en Het verloren verhaal (2001). Verbonden aan het Centrum voor Sloveense Literatuur probeert hij de Sloveense literatuur in het buitenland te promoten. Zijn werk is in verschillende talen vertaald: Spaans, Frans, Portugees, Engels, Kroatisch.
Iztok Osojnik (Ljubljana, 1951) studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschap in Ljubljana. In Osaka (Japan) studeerde hij verder tussen 1980 en 1982. Osojnik is dichter, schrijver, essayist, vertaler, schilder, reisgids en alpinist. Tot oktober 2004 was hij directeur van het internationale literaire poëziefestival 'Vilenica' dat jaarlijks in Slovenië wordt gehouden. Hij is schrijver van negentien poëziebundels en drie romans. Zijn poëzie is onder andere in het Engels, Duits, Chinees en Hebreeuws vertaald. Zijn essays gaan voornamelijk over literatuur, antropologie en filosofie.
GEORGE O'KEEFE
Tegen de gebroken horizon werden de bergen wit en plotseling begreep ik wat
er met je gebeurd was, George O'Keefe. Wat ik geschreven had voordat ik, moe
van al het overstappen van het ene vliegtuig in het andere, in slaap viel, leek me
op dat moment niet goed. Vandaag lijkt het beter. Ik dacht dat ik de inspiratie
verloren had die brak op het moment toen de bus van het vliegveld wegreed. En
dat het gedicht eindigde nog voordat ik mijn pen had kunnen pakken. Aards. Met
een asymmetrische volle maan aan de zwarte hemel en de gescheurde breedte
van de middag die oranje verzonk in de nacht der Indiaanse straatlampen. Onder
een gespleten wolk bonkten de wielen van de bus door de kuilen in het wegdek.
Moe vanwege het tijdsverschil, onder de indruk van de kleuren van het zand, viel
ik in slaap en werd ik wakker in een stad waarover de nacht was gedaald en die
verlicht was door honderden papieren zakjes die de brandende kaarsen tegen de wind
beschermden. Niet in een blauwe of in een paarse woestijn. Maar in een
bruine, gelijk de schedel van een rund, aangevreten door het zand, op een vlakte
waar de prairiewolven huilen. In de bruine kleur van een Indiaans tapijt.
's
Nachts liet de gedachte me niet met rust. Ik had het koud. Ik ging naakt het huis
uit. In de schaduw om de hoek glipte de geest weg van een oude man, belichaamd
in een prairiewolf. De geesten die het huis bewaakten wreven met hun beestachtige
kreten het ijzige binnenste van mijn longen. En toen ik 's ochtends, bedwelmd
door de rozige verte, naar het oosten keek, werd ik wakker in een levende
oneindigheid.
DE VERANDA OP DE WOESTIJN
's Nachts gaat het er levendig toe in het huis aan de rand van de woestijn. In het
maanlicht graast de koude. In de holtes van de stilte voeden de vogels zich met
de geesten die zich in de schaduw van de struiken verbergen. Op de rots achter
de omheining van de tuin woont de geest van de oude man met de kapotte zonnebril.
Als het maanlicht de littekens van zijn stenen voorhoofd wit maakt, wordt
hij wakker en gaat hij het huis binnen. De vloer kraakt onder zijn gewicht en de
deurknop van de slaapkamer steunt luid als een vrouw aan de arm van een man.
Als een prairiewolf door de aluminiumachtige pijp van de maan wegglipt, rammelt
de koelkast. De scherpe oren van een uil snijden de nacht in blauwe lokken.
De aarde, waarop de vrede van de oude kalender rust, raakt het universum met
haar vrouwelijk silhouet. Het huis kreunt van erotiek. De wakker geworden man
verdwijnt in de nacht, de lege tafel op de veranda buigt onder het gewicht van de
hemel.
ZEN IS HELEMAAL NIET ZENACHTIG
's Nachts beven de ledematen van de vrouwen vanwege de vochtigheid. In de
woestijn hinnikt een paard. De nacht vult zich met kreten van de totemdieren. De
ijzeren maan. De ruimte wordt door zilver overspoeld. Terza rima en de Occitanen
verschijnen, een volksstam te paard met snaarinstrumenten. De mens ademt
en onderzoekt. Het water stijgt tot boven de boomgrens. Zwart als lava en on eindigheid
boven het hoofd. De mens zaait eenzaamheid als een zaadje. De vrouw
drukt het tegen haar gezicht, de hond likt het en scherpt zijn oren. Pijn brengt
stralen van gezondheid met zich mee. De vrouw voedt de man met passie. De
nacht der totem is een oceaan van erotiek. Hier is noch kennis noch openbaring.
Het water laat een spoor achter in de mens; stenen, licht. Overdag komt er grote
kracht uit de steen. Een zwarte siroop raakt de mens. De rots raakt het en er ontspringt
een bron. Woorden barsten. Degene die zwijgt vergaart, niet alleen gelijkenis
en verstand, maar ook de zeven eeuwen gezondheid waarmee de tovenaars
de uitgesproken woorden doordrongen hebben. De man stapt de wind in
en bevrijd en verzoend met zijn onrustige begeerte, drinkt hij met volle teugen
uit de kosmische rivier. Zo zorgt hij voor zichzelf, zo zorgt hij met al zijn kracht
voor de wezens van deze ruimte.
Uros Zupan (Trbovlje, 1963) studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschap in Ljubljana. Hij heeft zeven poëziebundels gepubliceerd, waarvan de laatste, Locomotieven, in 2004 is verschenen. Hij is auteur van drie essayboeken. Tevens is hij vertaler van Amerikaanse poëzie: Charles Wright, John Ashberry en W.C. Williams. Zupans werk is onder andere vertaald in het Duits, Kroatisch en het Pools. Hij woont en werkt in Ljubljana.
HET GEBED
In de grot, in de grot werden
de muren vochtig door de adem.
Maar het was niet jouw adem,
jij was het niet die ademde,
de hemel ademde voor jou
en de rivieren en de zee en de sterren
ademden voor jou.
Buiten baarden de takken bloemen,
de wind kalmeerde de zee onder
de Palestijnse hemel
en ons wantrouwen nam
toe zoals de bloemen,
ons verlangen om de wond te
betasten met onze droge ogen
groeide als de bloemen.
Het water stroomde je dromen binnen.
Je zonk weg in het water
toen je je naam voor de tweede keer kreeg.
Droomde je, wist je dat je
ging dromen?
Je zult wegzinken in de lucht
als je je naam voor de derde keer krijgt.
Je vader haalde de wolken naar beneden.
Je vader vulde de uren
met wachten.
We wachtten allemaal. Ook jij.
Allemaal, gevormd door het Woord,
hebben we gewacht.
Het water dreef je weg.
Het water als de lucht.
Je kleedde je in een witte wolk.
De mensen geloofden in die ene morgen,
geloofden
toen het lam in je hart in slaap viel.
Jij ging weg. Wij zijn gebleven.
We kijken naar de hemel en naar de afgrond
hoe het spoor van je offer verdwijnt.
We luisteren naar de hemel en de afgrond
waar met vreselijke knallen
het licht breekt.
* * *
Rust uit. De poëzie heeft je niet verlaten. Natasa houdt van je.
Alles is op zijn plaats. De hemel past zich aan de aarde aan.
De aarde past zich aan de hemel aan. Als je door het raam kijkt,
zie je de bomen die in de plechtige stilte van de ochtend
volharden, in een voor jou onbegrijpelijke orde, in een voor jou
onbegrijpelijke wereld. Het is niet nodig dat je hem begrijpt. Het is voldoende
je weet dat hij bestaat. Het is pas tien uur. Je hebt de hele dag nog voor je.
Je bent gelukkig. Wees daar tevreden mee. Het is tijd.
De afgrond en de stilte zullen nog lang op zich laten wachten.
Svetlana Makarovič (Maribor, 1939) studeerde aan de Filmacademie (theater, radio, film en televisie) en vanaf 1968 werkte zij mee aan het Nationaal Theater van Slovenië. Vanaf 1970 is zij freelance schrijfster. Svetlana Makarovič heeft een indrukwekkend oeuvre (theater, poëzie, proza, kinderverhaal) op haar naam staan. Haar werk is onder andere verschenen in het Engels, Duits, Spaans, Catalaans en IJslands.
DE SLANG
Twee is niet twee keer één.
Twee zijn er niet meer. Het zijn er twee keer minder.
De menigte die lacht,
de menigte die stenigt,
de menigte van twee aan twee, in de ketels der verwantschap met de duivel,
in de broeinesten van de haatzuchtige wijfjes,
in de opgezwollen eierstokken van de vrouwen.
En je kijkt naar de aarde en naar de hemel,
en wellicht is niet alles zoals het lijkt,
maar je ziet met slangenogen
hoe deze meute kruipt en loert,
zich schuurt, zich verdringt en dreigt,
kijk naar de slang, grijp haar, verdelg haar, dood haar -
en ze veinst weer, ze bijt in de aarde
en bedelt om de kruimels van de tafel
en bidt en dankt
de menigte, deze menigte
die schreeuwde: Kruisig hem!
HET BRAAMBOS
Ga niet naar de berg om te kweesten,
je zult noch mijn man noch mijn broer zijn,
niemand kent iemand
nergens op deze wereld.
Ga niet naar de berg om te kweesten
en roep me niet van de overkant van het ravijn,
de stem die je hoort, is niet mijn stem
het is de echo, dat ben ik niet.
Als je komt, zal ik je doden
en ik zal je opnieuw maken
gelijk een braambos
onder een stortbui in mei.
Als de knoppen van de takken openbarsten
druk ik je aan mijn hart,
en als je me tot bloedens toe zou verwonden
zou ik pas weten wie jij bent.
DE VERJAARDAG
Vervloekt zij het uur toen het zaad viel,
vervloekt zijn het uur, de aarde en de hemel.
Vervloekt zij de wind die het gebracht heeft,
vervloekt zij de regen die de aarde week maakte.
Vervloekt zij de bijlslag van weleer
en het bed gemaakt van hout.
Vervloekt zijn de lauwe voorjaarsbriezen,
vervloekt zijn de eerste man en de eerste vrouw.
Vervloekt zij de hand die het linnen weefde
vervloekt zij degene die de bedden opmaakte,
vervloekt zijn het raam, de takken van de appelboom,
vervloekt zijn de bloemen op de dekens,
vervloekt zijn de nagels in de schouders, het mes in het vlees,
de tanden in de vervloekte borst, de leugen in het oor,
vervloekt zijn de volle maan en het zweet en het kleverige bloed
en het uur waarin de zure vrucht rijpt.
Vervloekt zijn het bloed van het bloed, het hart van het hart,
vervloekt zijn de eerste ademtocht en het levenslicht.
Peter Semolič (Ljubljana, 1967) studeerde Algemene Taalwetenschap en Culturele Sociologie in Ljubljana. Hij schrijft poëzie, proza, hoorspelen, essays en vertaalt uit het Kroatisch, Servisch en het Engels.
DE VERWARDE NARCISSUS
Amper ben ik gewend geraakt aan de foto, komt
de televisie al. Ik kijk ernaar. Een cultureel programma.
Een jonge man glimlacht een beetje onnozel en
spreekt. Hij spreekt over zichzelf, hij spreekt over poëzie.
Hij spreekt. Voor zover ik het kan beoordelen, is hij niet erg
slim, maar ook niet al te dom. Hij spreekt
zoals gewone mensen voor een camera spreken.
Haperend. Met hinderlijke stiltes. Wellicht
zou hij sympathiek overkomen als de presentatrice
hem met haar kritische beschouwingen geen onbereikbare
norm had opgelegd. Maar zo vormt hij een hindernis
voor het ruisende beekje, een steen die
een auto doet opspringen, een kapotte ritssluiting.
Ze zeggen dat ik die man ben. Ze zeggen tegen
me dat ik in werkelijkheid net zo ben als op tv.
Ik geloof ze niet. Nee, ik kan dat niet geloven.
QUANTUMFYSICA
Voor de zoveelste keer probeer ik mijn positie te bepalen.
In de ruimte en in de tijd. Maar hier is alles in de war.
Het kompas wijst de uren aan en de koekoek laat zich elke keer horen
als ik de meridiaan passeer. Het is warm. Ik heb het koud.
Als ik beweeg, sta ik stil. Als ik stil sta, beweeg ik.
Ik heb het over plaatsen waar ik langs gevaren ben.
En plots bevind ik me tussen koraalriffen,
scherp als scheermesjes, die ik nog nooit gezien heb.
De zon gaat onder met de sterren, De sterren met de maan.
Het is net alsof de nacht hier assoneert met het niets.
Hoe kan ik dan eigenlijk nog bestaan?
Soms hoor ik mijn stem vanaf het dek.
Soms vanaf de achtersteven. Ik weet niet waar ik ben. Ik weet niet
waar ik heen ga. Ik weet niet wat mijn laatste woord zal zijn.
Vertaling Santiago Martín en Baukje Ojdanić-van Popering