Marián Milčák (1960, Revuca, Slowakije). Woont in Levoča, werkt in Prešov, waar hij doceert
aan de Faculteit der Kunsten aan de Šafárik Universiteit. Zijn terrein is de hedendaagse Slowaakse
literatuur en esthetische communicatie. Hij publiceerde enkele dichtbundels, schrijft literaire
recensies en vertaalt uit het Pools. Zijn poëzie werd vertaald in het Duits, Pools. Kroatisch, Oekraïens,
Russisch en Sloveens.
De hier gepubliceerde gedichten werden oorspronkelijk vertaald ter gelegenheid van Literair
Paspoort 2004, een international poëziefestival, georganiseerd door Stichting Dichter aan Huis.
HEER VAN DE TEKST
kom maar binnen
de deur is open
je hoeft niet te kloppen
je hoeft niet bang te zijn
dat het te laat is
je hoeft niets
te verklaren
hier heers ik
de dood heeft geen toegang
tot de tekst
na de muiterij
van de tropen de omwenteling
van de figuren
verloor de geschiedenis
de macht
evenzo worden chaos
tijd en toeval overmeesterd
door een onaanzienlijke patrouille van verzen
aan elke grens
van mijn wereld
EEN SCHRIJVEN
aan erik
in naam van wat we niet zien
maar bestaat
moeten we terugkeren naar wat we zien
maar niet bestaat
niet wachten met de armen gekruist of
de handen in de schoot
demento mori vriend ook dat is een gedicht
want kaf, vuilnis en stank
hebben zin en misschien zal jij er net als de anderen
mee instemmen dat niemand weet
wat
scribere
en poesis
betekenen
en dat wat boven ons zweeft geen engelen zijn
maar motten en wat mij betreft
wijs ik niet alles af want mijn ogen branden
de tot stof vergane hand zwaait nog tegen
het licht en een arch van cellulose is
in deze oorden niet meer dan een afspraak
van goedkope menselijke huid
zo ziet mijn werk eruit:
god schrijft alle boeken
OPUS HER(M)ETICUM
door mijn zwijgen al was ik verdacht
als de hand die de beitel de steen in drijft
of als de klei die de vingers kneden
's avonds zo weerloos
door mijn zwijgen al was ik verdacht
maar dat zwijgen was de enige mogelijkheid
de gegeven omvang van de taal te ontlopen
het misverstand in spraak
en voorts was het een instemmende knipoog
naar hem voor wie ik zelf een instrument wilde zijn
in een onafwendbare poging tot een ommekeer in de ziel
waar eens zou kunnen verrijzen
een gedicht
dat mystieke bouwwerk
een kerk vol gelach en handgeklap
van de doden
NECROPOLIS
een munt in zee ben ik
een (meevoelend) ridder in harnas
de weerspiegeling van de maan onder de klif
een onhandige bewaker
een krab
ik vreet alles
dat vergaan is
hierlangs liepen rijzige
kerels
gespierde mannen in hun beste jaren
en de beste tijden
later slechts volumineuze stinkende
ouderlingen in onweer afzichtelijke blinde
vissers met zeilen aan flarden
netten zonder vangst
hierlangs voeren ze geheugenloos
met lantaarns in hun vliezige handen
van oever naar oever in gammele scheepjes
hierlangs voeren ze en zullen ze varen
onvermoeibaar
tot aan de verre en hoge tafel
naar je heer die zijn enige
oog toevertrouwde aan de knipschaar van de nacht
maar ik ben maar een munt in zee
een ordebewaker
de weerspiegeling van de maan onder de klif
een krab
die oplettend het duister betastte
en nu terugdeinst voor
het heden
INLEIDING IN DE POëZIE
was je in vruchtwater
en blijf rein
met liefde zie je ook door het vlies
alles
helder
verlaat de wereld
begin een school
van het sterven
ruk het net stuk
en verdrijf de gevangen vis
de duisternis in
spreidt de benen
voor de fantasie
gedenk hen
die hun gebeente aflegden
voor de zakelijkheid
koester de zeldzame
kunde te lijden
een gebarsten trommelvlies
leidt je naar de muziek
maak in jezelf een vuur aan
vertrappel met je hoef de sintels
en stoot met je hoorn in de leegte
tot de regen
van vergiffenis valt
en daar je zelf minder bent
dan niets
werp voor de honden en vrouwen
jouw lever
maar offer niet je glimlach
ondersteun je met je hand van heilige
met dezelfde hand
van een schoft
schrijf je jouw bondige
inleiding in de poëzie
Vertaling Hank Geerts.