Marina Palej
De geboorteplaats van de wind
De ambtenaar, gewend de tijd te doden met een kruiswoordpuzzle, begrijpt natuurlijk
meteen dat "drie- of tweewielige machine met zadel" een fiets is.
Zijn collega's merken waarschijnlijk niet hoe hij onmiddelijk verstijft, hoe ijverig
hij lacht, als hij naar een andecdote luistert. Heimelijk glipt hij weg om te roken,
en daar, bij de vensterbank en een blikje peuken, laat hij dan eindelijk zijn bretels
vieren, hij verwelkt, hij wordt een dagje ouder.
Met de driewieler was het een lang en gelukkig leven, tot zijn vijfde. Het geknars
van het grind onder de wielen, dat in mei heel anders was dan in oktober (maar de
namen van de maanden kende de berijder toen nog niet precies) maakte plaats voor het gekraak van het parket in de eindeloze elektrische avond: de bekende kale plekken
van de vloerplanken flitsten op, de blokjes hout klapperden als toetsen over de
lange in een visgraat gelegde weg, langs ski's, een telefoon, een kinderwagen, een
kapstok, een angstaanjagende hutkoffer, vistuig, een stoel, een wastobbe, en weer
terug: omgekeerd, waar links was, is nu rechts, en nog eens: van de deur naar het
berghok, en nog eens: van het berghok naar de deur, en nog eens: van de deur naar
het berghok, en nog eens, en nog eens, en nog eens en dan rukt de fiets zich weer
los de maand mei in, naar het park, naar het nog vochtige geknars van het grind ...
... De fiets was allang verloren gegaan in de benauwdheid van het donkere berghok,
weggedrukt onder een kist met een strijkijzer en spijkers, hij had steeds de
kinderen geroepen, maar ze waren er niet en zijn leven was weggevlogen naar een
andere wereld, tegelijkertijd met de zeepbellen van de samen met hen doorgebrachte
dagen, elke bel zo groot als een olifant. Bel! Schrijf!
De tweewieler liet zich niet temmen. 0, hoe boosaardig sneed zijn harde ruggegraat
hem recht in de lies, in het tedere zakje met nog onrijp zaad! Een wilde hengst,
wreed en sluw.
"Daar heb je het!" gilde de psychiater. "Lies! Hengst! Exact! Zegt u eens," en hij
richtte de lamp recht in het gezicht van de patiënt, "wat voor een relatie had u vroeger
met uw vader?" "Ik had geen vader", zei de ambtenaar. "Alleen een moeder.
Ik ben een kind van de revolutie." "Maar sorry, van leuzen alleen zal ze toch niet
zwanger zijn geworden," zei de psychiater. "Nee", stemde de ambtenaar in, "het
kwam van de wind."
... De wilde hengst, wreed en sluw, gaf de mens zelfs geen ogenblik de mogelijkheid
om in het zadel te blijven zitten. De mens kon alleen steppen met één been,
terwijl hij met het andere op de trapper stond, als een opfladderende kip. Wat een
mismaaktheid! Schandalig! En de fiets dicteerde: Jij bent geen berijder, begrepen?
Jij bent een voetganger. En als voetganger zul je kreperen. Doe maar tappetap met
je voetje. Heb je me begrepen?" Alle ramen van de binnenplaats kwamen voor zo'n
vermaak naar buiten, alle huizen van de straat sloegen hun deuren open, de standbeelden
van naakte meisjes lachten zonder geluid in het nachtelijke park ... Maar
de mens (toen nog een jong mens) wist van zichzelf absoluut zeker dat hij niet alleen
maar voetganger, abonnee of burger was. Wat een ellende,je hele leven leven
als een beleefde trampassagier. En hij ging opnieuw in het zadel zitten.
Sommige mensen veronderstellen dat de vonken uit zijn ogen gewoon een metafoor
zijn. Een kwestie van slechte informatie. Hun spectrum is trouwens afhankelijk
van vele oorzaken. In de eerste plaats natuurlijk van de omvang van de stootkracht
en het punt vanwaaruit deze concreet wordt toegepast. De hoek waaronder.
De principiële bereidheid van het object tot het ontvangen van verwondingen en
verminkingen. Het weer, enzovoort. En zo is bijvoorbeeld tanden uitspuwen helemaal
niet pijnlijk. Het doet alleen altijd denken aan een droom. Over het algemeen
is elke pijn te verdragen. En welke niet, dat weten de hersenen wel en dan schakelen
zij zichzelf uit.
"Luistert u eens", zei de psychiater. "U haalt uzelf nog eens iets ernstigs op de hals
Het zal nog eens gebeuren, dat u ... En dan mag u nog van geluk spreken als het snel
achter de rug is. Maar als u ophoudt een man te zijn? Hoe zit het trouwens met de
geslachtelijke functie? Geen problemen? Nu nog niet. Maar als u doorgaat met uw
oefeningen kunt u een ernstige blessure oplopen en de functie verstoren. Dat is, als
u het nog niet begrepen heeft, het ergste wat er is."
De ambtenaar zat zijwaarts op zijn stoel en keek professioneel uit het raam. Een
fietser met een zwart t-shirt aan en een rode muts op, de rug roofzuchtig gekromd,
snelde naar beneden vanaf de top van een met sparren begroeide heuvel. De huizen
met hun houten torentjes en veranda's sliepen nog. Een ekster vloog op naar
een blauw hek en wiegelde met zijn staart.
"U heeft alles, daarom waardeert u het niet," zei de psychiater boos. "Ik had een
patiënt, op de datsja ramde een geit tegen zijn heiligbeen, de geit deed hup met de
horens, en dat was het. Sindsdien heeft hij zijn lid alleen nog maar om te pissen."
"Maar ik ken een stel," zei de ambtenaar peinzend. "Bij hen was het nog erger".
"Wat zegt u me nu?" spoorde de psychiater hem aan. "De geslachtelijke functie van
de man schoot tekort en hij bracht steeds sperma voor een analyse". "Ziet u wel!"
zei de psychiater. "En toen hij voor de zoveelste keer met de reageerbuisjes de
spoorweg overstak werden allebei zijn benen afgesneden". "Wat zegt u me nu?"
zei de psychiater."De geslachtelijke functie, daarentegen, herstelde zich weer geheel."
"Ziet u wel!" zei de psychiater.
De herinnering aan fysieke pijn is op de een of andere manier altijd minder brandend
dan de herinnering aan vernedering. Wanneer de mens het bereik van aardse
pijnen bestudeert en in de kelder van nieuwe pijndimensies verdwijnt (naturalistische
details laten we buiten beschouwing), bergt hij in de regel de verworven ervaring
op in de alleronderste afdeling van de hersenen: niet je vinger in het stopcontact
steken! Niet met lucifers spelen! Doe een sjaal om!, maar door deze kennis
raakt de ziel niet van slag.
De herinnering aan schaamte vliegt waarschijnlijk pas samen met de ziel weg .
. .. Net als voorheen kon hij nog geen meter op de fiets rijden, maar hij kon toch zoveel!
Bijvoorbeeld twintig uur per etmaal zwoegen, gemakkelijk zijn naasten vergeven,
niet stelen, geen valse getuigenis afleggen en zelfs, wat misschien het moeilijkste
van alles was in zijn toestand, niet hen benijden die beschikten over voor
hem onbereikbare vermogens. Een allerzeldzaamste gave.
Maar hij hoefde alleen maar op het zadel te gaan zitten ... Hij wist dat hij een seconde
later zijn gehate gezicht ernstig zou verwonden. Zijn gehate armen, zijn gehate
benen. Al zou hij verdomme alles breken, hij wist dat hij daarna toch weer op de
fiets zou gaan zitten, en zich weer ernstig zou verwonden. Opstappen wordt al moeilijker.
Niet meteen kun je je tweede voet op de trapper zetten. En daarna? Hij wist
het uit zijn hoofd. Vallen, opstaan, vallen, opstaan, vallen ... Niet opstaan. 0 nee!
Die verdomde enkels. Geen deel van het skelet is zo vol leedvermaak. Speciaal bedacht:
als je daar één keer een blessure oploopt, word je vervolgens twintig keer
achter elkaar op precies dezelfde plaats getroffen.
Natuurlijk bieden blessures als levenswijze een overvloedige oogst aan empirische
kennis, een zegen dat het instrument van de kennis, de pijn, met de jaren niet
afstompt, vermindert of verroest. Hierbij overkomt je, bijvoorbeeld, beslist het fenomeen
van de pré-pijnlijke pauze.
De pijn na de klap treedt niet onmiddelijk op. Zolang het signaal de hersenen nog
niet heeft bereikt, zolang daar de omvang van de catastrofe nog niet is berekend,
zolang de overeenkomstige dosis lijden nog niet verzameld is ... In die tijd, hoe klein
het hiaat ook is, lukt het de mens altijd het lege lokaas van de hoop te slikken en
het lukt hem zelfs, nog vóór de pijn, te begrijpen dat hij bedrogen wordt. Veel vindt
een plaats in deze stilte, van een ogenblik vóór de absolute ineenstorting. (Naturalistische
details laten we buiten beschouwing).
Sta op, hou op met dat geklets. Kun je alweer omhoog komen? Dus hier is het
stuur, de trappers. Zie je het zadel? Nou? Drie, vier. Hij stapte op .... Klap, pauze ...
ontploffing!!! De geur van de klap in de neus. Een zak mest. Een stinkdier. Een
monster.
Eerlijk gezegd was hij zelfs opgehouden te geloven, nee hij had nooit geloofd, dat
de tweewieler echt bestond. Echt was de pijn, het bloed, de levenloze metalen
constructie met stuur, ketting en wielen. Maar een fiets! Het kwam hem zelfs voor
dat dit ding alleen maar was uitgevonden om de noodlottige, door niets te stillen
jeuk in zijn lompe mossige kleine hersenen aan te wakkeren. Nee, hij kon niet bevatten
hoe, op welke manier, het mogelijk was dat in de armzalige driedimensionale
ruimte, dit bijna onstoffelijke vlak zomaar op één vleugel in de lucht bleef hangen,
doorzichtig als een libel. Waar waren de draadjes? Soms liet hij zelfs de lafhartige
gedachte toe dat de fiets slechts in zijn verbeelding bestond, en niet meer tastbaar
(hoewel ook niet minder) dan een vliegend tapijt en aanverwant spul...
"U droomt het allemaal" zei de psychiater. "U leeft in een droom. Nou vooruit. Wat
voor kleur heeft uw fiets? Meestal?" "Roze", bekende de ambtenaar. "Zie je!" wreef
de psychiater zich in de handen. "Maar zegt u eens, heeft u vaak natte dromen?"
Van tijd tot tijd gebeurden er ongelukken. Niet dat hij werd aangereden door
vrachtwagens, ook verminkte hij zelf niet de buurtkatten. Tot zulke staaltjes van
stuurmanskunst kwam het eenvoudig niet. Omdat hij, dat wil zeggen de ambtenaar
(die steeds hopelozer verstarde in de contouren van een ambtenaar) als vanouds
niet in staat was ook maar een meter te rijden. De ongelukken waren alle eenvoudig,
alledaags.
Zoals bijvoorbeeld: hij en een meisje, een groots en gecompliceerd gevoel, dromen,
wat wanneer, voor altijd. (En de fiets hangt vanaf het eerste bedrijf aan de
muur, maar schiet tot dusver niet.) Hij vliegt op en het doek valt. Vliegt opnieuw ...
En dan de culminatie: nacht, voorstad, migraine, apotheek (laten we aannemen dat
het zo is) in de zin van dat die apotheek al gesloten is en dat je je moet haasten.
Waar is je fiets? Maar hij kan het niet, kan het niet, kan het niet! Schandaal en tranen.
Tussen hen is alles voorbij. In feite is het altijd zo. Een scheermes en aderen ...
Het bebaarde gezicht van de psychiater, neergebogen uit gereanimeerde hemelen.
Snot en brieven. En uiteindelijk de blijvende bijnaam "niet-helemaal-doorgesneden",
een elegante toevoeging aan iets veel expressievers.
Natuurlijk moesten er ongetwijfeld bepaalde materialistische verklaringen bestaan
voor zijn vreemde gebrek. Dat wil zeggen, ter verduidelijking, de gebruikelijke
gevolgen in de aaneenschakeling van gevolgen, die zich met een kinderlijke
helderheid uitgeven voor oorzaak. Maar moeten wij ons dan inderdaad zo ver losrukken
van het stoffelijk-zintuiglijke substraat van het leven! Waarom heeft u, jongeman,
bijvoorbeeld, tot nu toe voor ons verborgen gehouden dat uw ene been iets
korter is dan uw andere? Immers, dat is wat de artsen ontdekten toen u nog kind
was. Dat wil zeggen dat uw andere been, zoals andere artsen ontdekten, iets langer
bleek te zijn. Waarom?
Waarom ik het verborgen hield of waarom mijn benen ongelijk zijn?
Die benen.
Nou, dat is simpel. In het te overziene verleden hielden al mijn voorouders zich
bezig met de revolutie. Op foto's zijn hun gezichten peinzend, erg ongelukkig. Mijn
moedertje liep op alle dagen, rende met proclamaties rond en haar buik koelde af.
Daar komt, neem ik aan, mijn romantische kreupelheid vandaan. Wind, wind op
heel Gods wereld En daarom rende ze rond met proclamaties. Overigens is dat
niet zo belangrijk U ziet echter, dat zult u me moeten nageven, dat ik zelfs niet
hink. Ik heb een volledig lichaam, het heeft zich op de een of andere manier aangepast,
ik ben zelfs geen slecht danser (ik doe het zelden, maar soms doet de gelegenheid zich voor). Met andere woorden: daar waar ik moet lopen, springen of rennen,
doe ik dat allemaal. En dan weer boksen, de klassieke vechtsport...
Hij zit te liegen, hij liegt. In die zin dat hij halve waarheden spreekt. Bijvoorbeeld
dat verdomde boksen. Het is waar dat zijn lichamelijke gebrek piepklein was, een
paar centimeter, op zichzelf verhinderde het hem niet recht te lopen, (hij had een
tamelijk normaal, weinig pretentieus uiterlijk) en het veranderde ook niets aan de
rechten en plichten die hij had als passagier in het openbaar vervoer. Maar hij over
wie het gaat zou er de voorkeur aan geven tot het einde van zijn dagen een regen
van slagen, links-rechts-links, op zich neer te laten komen, zolang hij maar niet het
gezicht van iemand (altijd met ogen) af hoefde te tuigen, waarbij rood bloed zo
gemakkelijk en eenvoudig lippen, kin en als onder een foltering steigerende adamsappel
overspoelt.
Ze hadden hem tamelijk snel weggejaagd bij de sectie klassieke vechtsporten,
omdat de trainer niet rustig kon aanzien (ja en natuurlijk ook nooit eerder had gezien)
dat een leerling tijdens de arbeid debiel begon te lachen. Maar wat moet je
dan ook doen wanneer de leerling het komisch vindt om, efficiënt zuchtend, purper
aanlopend en luid bedorven lucht vrijlatend, zijn karkas op dat van de tegenstander
te gooien, opdat hij daarna, met zijn voeten uit elkaar, een domme kampioenspose
kan aannemen.
En wat betreft basketbal ... Daarover hield hij niet zomaar zijn mond. Deze episode
uit zijn leven bleek, op zijn zachtst gezegd, nogal pijnlijik. Hij verafgoodde
deze sport der tweemeterlange goden, die hielden van een minimaal contact met de
aarde - de vlucht achter de bal, met de bal, in plaats van de bal- en ook al klemt de
aarde zich als een vrouw aan je benen vast - lopen, lopen, wij schudden haar stof
af, een sprong ... De ring van de basket, de schitterende stralenkrans van de overwmnaar.
Maar overal waar het de vlucht betrof, leek het wel of de ambtenaar werd gestraft.
Eerst wilden ze hem graag hebben bij de sectie basketbal, ze gaven hem zelfs overijld
overdreven verwachtingen als voorschot (en dan hebben we het over toen hij
nog geen ambtenaar was, maar wel het langste jongetje van de klas). Maar al gauw
daarna begonnen de verraderlijke klieren der volwassenen onstuimig te rijpen, de
groei omhoog hield opeens op, terwijl zijn klasgenoten, die de zo stormachtige aanslagen
van het volwassen ontweken hadden, nog lang gratis centimeters verzamelden,
waarbij ze onwillekeurig hun kindertijd over de gehele lengte van hun lichamen
uitstrekten.
En hij, verraderlijk bedrogen door zijn eigen vlees, bleef nog net geen hummeltje.
"Ziet u het nu, het zijn de klieren", zei de psychiater. "Zonder klieren ben je nergens.
En het is ook weer het vlees. Droomt u vaak over seks?" Hij sprak het uit als
zeks. "Ik droom over een fiets, dat heb ik u toch gezegd." "Ach ja, een roze ... " "Ik
heb er vannacht de hele nacht op gereden ... Toen ik wakker werd was zelfs het laken
vochtig ... " "Maar ziet u dan echt niet de gelijkenis tussen een fiets en het vrouwelijk
geslachtsorgaan? Mijn beste, dat weet toch iedere schooljongen: alles wat
rond is, met een gaatje, dat is vrouwelijk. Bijvoorbeeld een wiel. En in uw geval",
de psychiater knikte goedkeurend, "zijn het er zelfs twee". "Ik droom over die uit
mijn jeugd, een driewieler. .. " zei de ambtenaar zachtjes."Ziet u nu!" schreeuwde
de psychiater.
Ja, de aarde hield hem stevig vast, stond hem slechts af aan het element water, omdat
dat familie was. Hij kon uren in de zee liggen, slapen, niet slapen, weer slapen.
Het water, dat zijn fysieke verplichtingen nakwam, hield het zwaarlijvige vlees aan
de oppervlakte, maar dit luie liggen kruiste nergens met zijn vurige droom over de
fiets, die, ietwat opgeschrikt, als een libel, nee als een vogel, juist als een vogel, geruisloos
opflitste aan de horizon van zijn volwassen brein.
Van de zee woei een bries, uit de heuvels de föhn, die speelde met de nefrieten
blaadjes van de cypressen. Deze winden waren van niemand, nog niet bevuild door
de mens die gewend is de ogen dicht te knijpen en eeuwig alles economisch nuttig
wil maken. En zij waren ook van niemand in die zin dat ze zichzelf schonken aan
iedereen, zonder onderscheid te maken, maar niet iedereen had ze ook nodig.
En daarna, op de terugweg, als je je hoofd uit het raampje van de wagon steektdie
wind is ook niet van jou -zo'n mooi je haren in de war makend windje, als uit
een film (alsof het hoort bij een arrangement van de spoorwegen, waarbij alles inclusief
is, zowel het lepeltje, dat rammelt in het glas, de smerige matras, het stapeltje
beddegoed).
Iedere druiloor die een kaartje koopt garandeert men, overeenkomstig de prijslijst,
exact zo'n wind ... Achter het raam rekken zich de bekoorlijkheden van de
herfst uit, dammen, bosjes, de psychiater-faun zal hier en daar opflitsen, terwijl hij
behendig vallen uitzet in het labyrinth van het eeuwige gesprek ... "Komen we niet
te laat? Volgen we de dienstregeling nog?" kakelen vlak bij de stad de in hun ledigheid
eensgezinde passagiers en hoe de trein ook voortsukkelde, of hoe hij ook
voortsnelde, allen keren terug bij hun eigen uitgangspunten, alsof ze helemaal niet
vertrokken waren.
Maar de wind zelf! In het wild groeiende tocht! De geweldige geboorteplaatsen
van de wind: nog niet benoemd, nog niet aangeduid op de kaart, nog door niemands
lippen aangeraakt. Ik, ik alleen, zal, ééngeworden met mijn fiets, over de landweg
naar de verte rijden, mijn wind zal machtig de open bedding geselen, - stroom,
stroom, door de lucht gedragen stroom! - zou ik daar werkelijk niet van proeven,
uiteindelijk? Is dit het dan werkelijk al? Heer, is dit echt een couchette, een vertrapt
krantje, thee? Toen hij langs de stad Kiev reed, waaide de wind zijn zonnehoed
weg. Mmm! ...
De jaren verstreken, er verschenen nieuwe tijdschriften. De fiets werd op de puzzelpagina
omschreven als "mechanisch transportmiddel, in beweging te brengen door
de benen". De ambtenaar herkende het onmiddellijk en schreef het woord van 5
letters op. De rest van de tijd keek hij weemoedig naar het getraliede kantoorraam,
dat bovendien vol gezet was met papierrollen, een geranium, als oude mannen vertakte
aloë's en een soort blikjes met gelig water...
"Ah!" zei de psychiater. "Lang niet gezien. Kringen onder de ogen, zo, zo. Waar
zullen we beginnen?". "Met de fiets". "Ach ja, maar natuurlijk ... Tekent u hem eens
voor mij, weet u ... Hier is papier, en een pen ... Zo, zo ... Is uw stoelgang regelmatig?
Uitstekend. Wat is dat? Het stuur. Uitstekend. Waar doet een stuur u aan denken?
Snel, snel!" "Horens ... " zei de ambtenaar niet overtuigd. "Juist!" zei de psychiater,
"een ander antwoord had ik van u ook niet verwacht. Gaat uw vrouw
vreemd?" "Ik weet het niet..." zei de ambtenaar. "Hoe bedoelt u, ik weet het niet?"
de psychiater was verontwaardigd. "U bent toch een volwassen vent?" "Ja dat ben
ik!" kreet de ambtenaar wanhopig. "Dat is juist het schofterige!"
De zoon groeide. Je kon al tegen hem zeggen: houd me vast. .. ik probeer... hier in
het park ... De zoon hield de fiets stevig vast, gaf adviezen, schreeuwde, bezwoer,
maakte hem te schande, maar toen hij wat ouder geworden was, zat hij gewoon alleen
maar te hinniken. En toch was hij nog een kind, een tiener en in zijn nabijheid
(de zoveelste keer dat hij op de grond viel) was het mogelijk zichzelf een tiener te
voelen, met enkele weinigzeggende jaren verschil. Zij zonderden zich af op afgelegen
weggetjes, in het landschap van een lieflijke zomerdag, en de onhandige papa
droomde dat hij, misschien, door die hulpeloosheid van hem de liefdevolle
herinnering van zijn zoon stevig zou vasthaken ...
"Waarom toch die fiets? De kindertjes in Afrika krijgen niet de proteïnen die voor
hun ontwikkeling noodzakelijk zijn! Leest u weleens een krant? Weinig problemen
soms? Mijn koelkast doet het al drie dagen niet, een bijna nieuwe nog wel. In
de delta van de Amazone crepeert een ondersoort van de blauwe krokodil.. Nou
en? Wat zou het ook!
De ambtenaar keek uit het raam. De ramen stonden open. Hij sloot zijn ogen om
niet te hoven zien. Het begon te kloppen in zijn slapen: gevleugelde kippen, nietvliegende
... de jeugd als een vogeltje ... de ouderdom als een schildpadje ...
"En dan nog!" vervolgde de psychiater woedend. "Honderdduizenden mensen
ter wereld kunnen niet fietsen en maken daar geen problem van. Tientallen miljoenen,"
voegde hij er driftig aan toe. "Dat vind ik juist zo verschrikkelijk", zei de
ambtenaar zachtjes, terwijl hij zijn ogen gesloten hield.
Op een keer zei zijn zoon dat hij keelpijn had en vroeg hem naar zijn keel te kijken.
Vader gebood hem naar het raam te lopen en daar, bij het heldere daglicht, ontdekte
hij, nadat hij zijn bril op had gezet, dat zijn zoon een baard begon te krijgen.
(Weliswaar zat er ook angina. De hartelijke groeten uit zijn jeugd).
Toen de zoon weer genezen was gingen ze, zoals gewoonlijk, naar het park. Deze
zomer hield de zoon de fiets enigszins verstrooid vast, antwoordde zijn vader
over een boomstronk heen en dreef zelfs niet zo heel erg de spot met hem. Deze zomer
kreeg de vader binnen het uur een hersenschudding en meervoudige beenbreuken
- gesloten, open, met verschuivingen. (Nadat hij zich had losgerukt sprong
de fiets van het heuveltje, en voorzag de stam van een naburige eik in een oogwenk
van een merkteken van medeplichtigheid. Geen meter verder voortsnellend remde
hij krampachtig- wie heeft er nou zin om zichzelf te verminken - maar slaagde erin
de mens af te werpen, en daarbij te laten duikelen, duikelen! Tevreden met zichzelf
liet hij nog lang het achterwiel draaien, kon niet ophouden met lachen ... Voordat
de mens zijn bewustzijn verloor, zwoer hij dat hij het, als hij het overleeft, eigenhandig
zal vernietigen ... dat vuile ... ijzer...)
"Het leven is een keten van compromissen", zei de psychiater, hij snotterde, er
klapperde iets en hij ving behendig zijn kunstgebit op. "Het is noodzakelijk dat u
minder hoge eisen aan het leven gaat stellen".
"Keten ... aaneensluitende reeks" schoot door het hoofd van de ambtenaar.
De schaterende fietser - zijn overhemd stond bol door de wind - draaide zich om
en stak zijn hand op.
De volgende zomer, nee een paar jaar later geloof ik, was er een driewieler nodig
voor de kleinzoon. Opa, merkbaar trekkend met zijn been, ging hem samen met
zijn zoon uitzoeken; en hij koos een exacte kopie van het exemplaar waarop hij in
zijn jeugd rondfietste. Wat een mazzel!
Hij kon zelf ook niet uitleggen hoe zoiets mogelijk bleek in een van top tot teen
omgekeerde wereld, die hem allang had weggejaagd uit de hemelen der kindertijd
en naar buiten had geduwd, de mensen in, naar het vreemde land der ambtenaren,
naar lonen van tranen en ziekten, naar de massa der volwassen, vermoeide mensen,
naar deze emigratie voor het gehele leven, waar je nooit zult wennen en die je steeds terug trekt. Hoe kan in een wereld, die hem in feite beroofde van zijn huis,
dit kinderattribuut bewaard zijn gebleven, met alle trekjes van dat huis?
En samen met zijn zoon bracht hij voor het nieuwe kindje deze roze, cararnelkleurige
glinsterende fiets mee, met een stuur, wielen met dikke banden en een knarsende
bel...
's Avonds zaten ze lang op de veranda. De psychiater dronk thee met xylitol, hij
werd boos, als hij iets niet goed kon horen, vergat woorden ...
De tweewieler, de onheilspellend droefgeestige, wachtte intussen zijn vijand op
in het schuurtje bij de datsja. Hij verdroeg koppig de vochtigheid van de herfst,
overwinterde met de tanden op elkaar en in het voorjaar, toen de schoppen, harken,
karretjes, draagbaren - al deze verachtelijke inventaris van het dagelijks leven, niet
veel beter dan mest - al losgelaten waren in de tuin, toen deze gedresseerde kudde
- tam, niet pretentieus en geen dromen kennend - 's avonds terugkeerde van het
werk, in een gelukzalige vermoeidheid de bedwelmende lucht van de aarde verspreidend,
in het voorjaar beet de fiets des te krachtiger in het bit, uit alle macht
zijn haat, verachting en woede verbergend. Overigens, in de hoek waar hij stond
rook het heerlijk naar zaagsel, lijm en het wilde leven van katten ...
... De vijand kwam, zette de deur open en bracht de fiets aan de teugels naar buiten.
"Nu is het afgelopen," besloot de fiets. Naast de vijand liep iemand die iets jonger
was. "Het hoeft niet papa, waarom nou papa," teemde de zoon.
Ze kwamen bij het park. Het was een mooie mei-morgen, onherstelbaar triest in
de omgedraaide binocle van de van tevoren opgekomen herinnering. Er was niemand.
Papaatje, opa, de eeuwige ambtenaar (overigens een erg jonge opa en een zelfs
nog niet in de buurt van een pensionering komende werknemer) zette met het normale
fatalisme zijn voet op de trapper, gooide zijn andere been over het frame en knikte
naar zijn zoon: houd me vast.
En zij zeulden langzaam, moeizaam voort over het bekende weggetje (de laan
van het verlorene: tanden, soepele gewrichten, hoop). Het lichaam was zoals altijd
gespannen en deed pijn, de handen grepen zich krampachtig vast aan het stuur, het
voorwiel slingerde schaamteloos, het achterwiel bokte en gooide boosaardig grote
grindsteentjes op - naast de lijkwagen schreed, gedoemd, de zoon, terwijl hij
vasthield, waar hem dat was opgedragen.
In eerdere jaren, uit kinderlijke wreedheid, maar misschien ook wel - en wat
maakt het uit - uit nieuwsgierigheid hield de zoon ervan plotseling de fiets los te
laten: het scheen hem toe dat hij hier net zo moest handelen als met zwemmen, dat
wil zeggen het over laten aan het lot. Natuurlijk vloog vader direct, als een dikke
zwaluw, die door iemand is neergeschoten, in een omhelzing met de daartoe altijd
bereide aarde. En misschien omdat hij voortdurend, als een wachtpost, dit verraad
verwachtte, kon hij geen ogenblik verslappen of zich voorbereiden, dat wil zeggen
op de juiste manier hart en lichaam correleren. Al tijdens de tocht naar het park (in
vroegere jaren) was hij, nadat hij inderhaast formele berekeningen met zijn zelfrespect
had uitgevoerd, gedwongen iedere keer die vreselijke woorden te zeggen, die
bestemd waren voor de oren van zijn zoon: "Laat me niet los". Zonder iets te zien
bromde hij, terwijl hij over de kuilen stuiterde, deze schandelijke formule van zwakheid
- om eerlijk te zijn, hij dreinde, dreinde, dreinde tijdens de gehele foltering,
dat wil zeggen de hele tijd dat zijn zoon, zijn ogen minachtend halfdicht geknepen,
demonstratief gehoorzaam het stuur vasthield. Maar hoe vaak zij zich zo ook voortsleepten,
het lukte de zoon steeds weer onder een of ander voorwendsel zijn welpepoten
weg te nemen van het stuur en ze te verplaatsen naar het frame en daar onvernaderlijk
een meedogenloos verraad te bewerkstelligen. Soms haalde de zoon deze truuk uit zonder zich zelfs te verbergen achter zijn vaders rug, hij haalde gewoon
zijn handen van het stuur en deed tegelijkertijd abrupt een grote pas opzij.
En zo ging het keer op keer, jaar in jaar uit, maar om de een of andere reden altijd
onverwacht. Misschien (hoe wreed is niet het vermoeden,) was het ook een geheim
contract of een vast tarief voor zijn escorte diensten.
Met de jaren werd de zoon dit vermaak zat. Zijn lust om te ruzieën doofde geleidelijk
uit. Het leek erop alsofhij een grens was overgestoken, waarna men ophoudt
iets te verwachten, niet alleen van zijn vader, maar ook van zichzelf.
Zij zeulden voort tot een wijde open plek, in het midden waarvan berken prijkten.
Het grind hield op en de fiets matte zich af op een hobbelig paadje, dat geheel
begroeid was met bundeltjes weegbree.
De open plek werd vanaf de kant van het park helder omlijst door sparren. Rechtuit,
in de richting waarin je keek, weken zij uiteen en legden een landweg bloot.
Vader en zoon reden gewoonlijk niet zo ver, maar kwamen er nu ongemerkt aan.
"Laat los", zei vader. Zijn zoon vroeg het hem te herhalen. "Laat los!" riep vader
krachtig.
De zoon schrok en liet los. Het stuur draaide rond, het wiel kronkelde en botste
op een boomstronk en de mens werd in een vloeiende parabool weggeslingerd en
vastgezet in de aarde onder een boom. Toen de zoon was toegesneld, was het vader
alweer gelukt te gaan zitten, achteroverleunend op zijn ellebogen en (misschien
met onnodige ijver) relaxed de knieën uit elkaar. Opzijkijkend, rukte hij een jong
grassprietje uit en begon er verstrooid op te bijten ... Over zijn lippen, kin en hals
stroomde bloed, dat achter in zijn kraag druppelde. De zoon reikte zwijgend een
zakdoek aan, vader veegde zwijgend het bloed van zijn gezicht, sprong op en ging
op de fiets zitten, maar klaarblijkelijk had hij zich misrekend, of misschien zette
hij opzettelijk zijn tweede been eerder op de trapper dan zijn zoon het frame vast
kon grijpen en hij stortte meteen neer, zoals altijd zonder ook maar een meter te
hebben gereden. Dit keer kon hij niet uit zichzelf opstaan. De klap was op precies
dezelfde plek gekomen, bovendien was de geblesseerde knie recht op een steen
terechtgekomen, de enige op heel het lange paadje. "En zo gaat het nou altijd," zei
vader schuldig lachend. Zijn zoon hielp hem met opstaan, de fiets rolde voort, brutaal
plette hij het jonge gras."Laten we teruggaan," zei de zoon, "daar is het vlakker."
"Nee, het bevalt me hier", zei vader. "Wat bevalt je?" vroeg de zoon. "Ik weet
het niet."
Het was windstil, helder. In een spar zat een ekster. In de verte was een trein te
horen, het geluid verstomde. "Ik zal je vasthouden" zei de zoon. "Houd je me vast?"
herhaalde vader automatisch.
Hij liep naar de fiets en zag daar vlakbij, in het oude gras, iets groots en donkers
liggen. Deze plek was nog niet bedekt met groen, hier lagen twijgjes opgestapeld
en dat, wat er onder lag werd door de dikke schaduw van de spar verborgen. Heimelijk
voor zijn zoon, en hij begreep zelf niet waarom hij het heimelijk deed, veegde
hij, met trillende handen zijn bril af. Daarna deed hij een voorzichtige stap en
terwijl hij merkbaar probeerde zich niet te buigen wierp hij er een blik op.
Op de grond lag een mens. Het zwarte kostuum was zo goed als nieuw. Hij lag
met het hoofd recht en de handen langs zijn lichaam. Zijn uiterlijk was onbekend,
maar getraind door zijn droomervaringen wist de ambtenaar vanaf het eerste moment
dat hij zichzelf zag.
Gegrepen door een hevig medelijden ging hij er naast zitten.
Zijn zoon had, naar alles te oordelen niet opgemerkt wie daar lag. Hij zag alleen
dat zijn vader enigszins opzij ging en ging zitten. In de mening dat dit een rookpauze
was zocht de zoon automatisch naar zijn sigaretten. Om een zuiver geweten
te hebben zei hij toch tegen de rug van zijn vader: "Ben je in orde?" en begon, zonder
op het verstrooide knikje te letten, met lucifers te rommelen.
Intussen strekte hij die geknikt had zijn hand uit naar de zak van het zwarte jasje,
waarbij hij een bovenmatige krachtsinspanning moest verrichten. Hierbij zag
hij, terwijl hij zich onwillekeurig naar het gezicht toeboog, dat dit geheel bestond
uit aarde. Van aarde waren ook de handpalmen. Het zwarte kostuum verborg de
rest. Hij haalde uit de borstzak van het jasje een paspoort en een lidmaatschapskaart.
De ekster op het twijgje wierp een snelle blik op de van goud glinsterende
letters. Ook volgens de documenten was hij het. Hij lag op de grond in zijn beste
pak en bestond helemaal uit aarde.
Benauwd geworden door hartkloppingen en een of ander vreemd leedvermaak
begon hij in de andere zakken te scharrelen. In zijn portefeuille ontdekte hij het
maandsalaris - de grootte wist hij en hij verwachtte van zichzelf niet meer. Bovendien
bevonden zich in de linkerbinnenzak van het jasje: een kopie van zijn geboortebewijs,
een formulier met de beschrijven van zijn breuken (op grond van röntgenfoto's),
enkele foto's van drie bij vier, met een wit hoekje of zonder (uit verschillende
jaren), een kopie van een diploma, een trouwboekje (het origineel), een kwitantie
van een wasserij voor de ontvangst van wasgoed, twee aanbevelingsbrieven
en een kopie van het geboortebewijs van zijn zoon.
Hij stortte zich op de broekzak. Daar, ingepakt in plastic lagen op een stapeltje:
een halfvergaan personeelsinschrijvingsformulier, een bericht voor een postwissel,
een kwitantie van de lommerd, een jeugdfoto van mama, samen met de proclamaties
van haar partij uit verkiezingstijd (de woorden wij, wij flitsten op), analyses
van bloed en urine van vijf jaar geleden, een vergaan recept met een scheve
signatuur: "Innemen bij hevige migraine", een pasje voor de wetenschappelijke
leeszaal, een verwijzing voor een maagsaponderzoek, een dagvaarding (in de hoedanigheid
van getuige), de resultaten van een complex hartonderzoek, een negatieve
reactie van Wasserman, een blauw kaartje van bioscoop Saturnus, rij 29, stoel
16, een elektro-encefalogram (voorlopige conclusie), een onderzoek van de vitale
longinhoud, een verwijzing, een analyse, een conclusie, een analyse, een gebruiksaanwijzing
van een elektrofoon van het merk Junost, een analyse, een verwijzing
voor medische keuring, een analyse, een huurovereenkomst, een verklaring
van de stedelijke woningdienst, een gal-onderzoek, een verwijzing, een analyse,
een analyse, een garantiebewijs van een horlogereparatie, een verwijzing, een
analyse, een analyse, een analyse, een verschrikkelijke telefoonrekening en een in
zijn handen uit elkaar vallend briefje met zijn kinderhanepoten: "MAM DOE HET
LIGT NIET IUT. IK BEN BAN IN HET DONKUR."
Hij keek nog eens gespannen naar de liggende man.
De keel werd opgeschoffeld en er kroop een mol uit. Het gezicht verdween onrniddelijk,
het voorhoofd viel om, de neus en mond vermengden zich in de grijsbruine
molshoop. Alleen de ogen bleven heel.
De starende aarden ogen keken hem strak aan.
Hij veegde zijn bril af. Keek nog een keer.
De ogen die naar hem keken waren van een ander. Het waren absoluut niet zijn
ogen! Het gezicht (dat wat er van over was), was eigenlik ook niet van hem. Hij
ging door de documenten: hij was het niet. Controleerde nog een keer. Paspoort en
lidmaatschapskaart waren niet van hem. Hij bladerde koortsachtig de verklaringen
door. Het diploma was van een vreemde. Andermans trouwboekje. Andermans fysionomie
op de officiële foto's. De analyses waren ook van een ander. En mama,
mama? Niet zijn mama! Hoe had hij in godsnaam kunnen denken dat hij het was!
Hoe was zoiets in zijn hoofd opgekomen, hoe had hij erin kunnen geloven.
Hij sprong op en rende naar de fiets. "Een beetje vlugger", brulde hij onder het
lopen naar zijn zoon .
... Net als vroeger reden ze tot het midden van de open plek en hier werd duidelijk
dat de berken een snelle rondedans deden. Aan het einde van de landweg was
niets, behalve de hemel en de stem van mei -jongensachtig, zonnig, zoals die van
Robertino Loretti -zong enkele keren krachtig en zuiver: "Kijk omhoog! Kijk omhoog!"
Hij keek omhoog, naar de nog lichte voorjaarslucht met de kleur van zijn
ogen, van zijn mooiste dromen, van zijn wolkenloze, goedhartige fantasie en bang
om het te geloven voelde hij, stukje bij beetje, een ongewoon evenwicht in heel zijn
geraamte. Het leek alsof opeens de kostbare sleutelformule: armen en benen, de
kleine deeltjes en de grote, alles werd opgenomen in de enige juiste melodieuze
harmonie. De ruggegraat bemerkte het gelukzalig gevoel van balans. Het lichaam
zat op zijn plaats, het hart op zijn plaats, de aarde op zijn plaats en op zijn plaats
was datgene wat straalde in de hemel. En zodra hij dat voelde begon de kinderachtige
wind te rukken aan zijn flaporen, op zijn lippen te brommen, zijn tanden af
te koelen met een ijzig beekje, de wind rukte het overhemd af om het naar de vogels
te sturen, de wind maakte haarlokken in de war. Ja! Daar was nog iets om in
de war te maken en daar gutste een blauwe stroom met kracht in de uitgedroogde
keel."Papa" schreeuwt de zoon in de verte, "Papa".
De weg striemt me recht in het hart, de bonte schoonheden van de wereld flitsen
op, de wind gaat dwars door mijn wankele aardse contour - mijn god, ik ben als de
tsaar uit het sprookje, verdoofd door de zich op mij neerstortende rijkdom, niet bij
machte de grootheid, noch betekenis, noch oorzaken te begrijpen van deze onmenselijke
vrijgevigheid, maar het belangrijkst is: voor deze aldoor toenemende stroom
hoef ik nergens aan te voldoen (moet ik soms "bedankt" piepen?)-vrijheid, ik kus
jouw genadeloze lippen, de stroom geeft zich gratis aan mij, ik geef me helemaal
aan de stroom, - misschien is het in tegenspraak met bepaalde wetten uit de fysica,
chemie of geometrie, - en uiteraard heeft het niets meer te maken met mijn
persoonlijke mogelijkheden - naar de hel met al die verklaringen - ik spreid mijn
armen uit, de fiets dendert met de snelheid van het geluk, - een wonder, hij valt
niet, echt waar, hij valt niet, ik rijd, ik rijd - en, mogelijk, ik vlieg.
Vertaling Marielle Beers