In zijn boek "De renaissance van het woord", waaruit we hier enige fragmenten publiceren,
gaat de auteur in op de wijze waarop materiaal uit de archieven van de KGB en het Openbaar
Ministerie van de USSR de laatste tijd ter beschikking is gekomen. De strijd met deze
organisaties was (en is) niet gemakkelijk, maar heeft toch het een en ander opgeleverd.
Hoe is alles begonnen? Hoe was het? Ik weet het nog goed. Voor mij lag een stapel
dagboeknotities en fragmenten die ik haastig had opgeschreven zonder me te
bekommeren om uitwerking en stijl. Uitvoerig en regelmatig opschrijven was er
niet bij: de gebeurtenissen vereisten daden, geen reflectie. Ze ontwikkelden zich
met duizelingwekkende snelheid en sleepten me helemaal mee. Misschien dat ik
nu eindelijk pas echt de loop en betekenis van de gebeurtenissen waar ik toeschouwer
en deelnemer van was, kan zien en begrijpen.
Vlak voor het begin van 1988 voltooide ik mijn nieuwe gedichtenbundel
"Groene religie". Ik zette er een punt achter en keek om me heen. Het leven leek
onvoorspelbaar. Op dat moment ademde het hele land onvoorspelbaarheid- voor
het eerst sinds 1917. Het stilstaande sociale moeras, waarin we waren ondergedompeld,
kwam in beweging en begon te borrelen. Plotseling drong het tot iedereen
door dat we zo niet verder konden leven. Iedereen begreep dat. Maar hoe we
moesten leven - dat wist niemand.
Je zou denken dat vooral de intelligentsia, de schrijvers, de heersers van ziel
en verstand, een gat in de lucht zouden springen. Voor hen is deze tijd immers een
gouden eeuw! De glasnost, de vrijheid van het woord - die luxe zegeningen die
zij nooit gekend hadden, waar ze over hadden gedroomd, voor hadden gevochten,
is er eindelijk. Wees creatief!
Het woord, de literatuur heeft altijd een eigen, bijzondere plaats ingenomen
in het Russische leven. Aleksander Herzen noemde onze literatuur "de tweede regering",
de werkelijke macht. In Rusland is de literatuur altijd meer geweest dan
alleen maar kunst. Ze was ook de stem van het geweten, de waarheid en het openbaar
parlement, omdat dat in de politiek ontbrak. Bij ons werd je om een woord
vermoord - zo hoog stond het aangeschreven. En wat nu - nu de staatsdruk op de
literatuur is verdwenen?
Er ontstond iets paradoxaals. De sovjetschrijvers, die geboren en getogen waren
in onvrijheid, in geestelijke ademnood, bleken in een toestand te verkeren van
diepzeevissen, die last hebben van een teveel aan zuurstof. Immers nog tot voor
kort waren zelfs de meest elementaire algemeen menselijke opvattingen bij ons
verboden. Na vijftig jaar geestelijke castratie waren begrippen als "God", "lijden",
"ziel" bij velen niet alleen uit het schrift verdrongen, maar ook uit het bewustzijn. Er was geen officiële censor meer - maar de innerlijke bleef en die was
moeilijker te overwinnen.
Het is vreselijk maar waar: de Russische mens was niet klaar voor zijn ontmoeting
met de vrijheid. Ja, de van buiten opgelegde slavernij was ogenschijnlijk
opgeheven, maar de slavernij had zich diep geworteld in elk van ons, en een
ieder moest haar zelf de baas worden. Zelfs de grote Tsjechov bekende dat hij er
pas heel geleidelijk in was geslaagd zich geen slaaf meer te voelen. Voor de homo
sovjeticus is voor een dergelijke operatie een heel leven nog niet genoeg.
Dat was dan ook het voornaamste waar de democratie aan moest gaan werken.
Op zekere dag in januari van het reeds aangebroken jaar 1988 bracht ik een bezoek
aan het Schrijvershuis. Ik liep er een oude bekende tegen het lijf, de secretaris
van de Moskouse schrijversorganisatie.
"Dat is lang geleden, zeg!" zei hij, terwijl hij me op de schouder sloeg. "Waar
heb je al die tijd gezeten? Je hoeft je niet langer thuis gedeisd te houden, je ziet
toch wel in wat voor een tijd we leven! We houden binnenkort een algemene vergadering.
Zonder agenda, zonder presidium, voor het eerst in het openbaar, openlijk,
openhartig. We gaan praten over hoe het verder moet. Kom maar met je
ideeën!"
Ik had soms ideeën, zoals ieder mens die natuurlijk soms heeft. En één daarvan
was een lang gekoesterd geheim en een tot nu toe onuitvoerbaar idee ...
Wat hadden we nu het meest van alles nodig? dacht ik terwijl ik over de met
fijne sneeuw bedekte straat liep. Tot bewustzijn komen, bijkomen uit de communistische
bewusteloosheid, de herinnering weer tot leven roepen. Zonder het verleden
is er geen toekomst. En ons verleden, onze geschiedenis was ons afgenomen
en wanstaltig verdraaid. En dat geldt ook voor de literatuur. In de oorlog die het
Sovjetregime voerde tegen zijn eigen volk had de schrijver het zwaar te verduren
gehad.
Maar de schrijver heeft zijn eigen appeltje met de tijd te schillen. Zijn leven
houdt niet op met de fysieke dood. De schrijver leeft zolang hij gelezen wordt. En
vanuit dat gezichtspunt zijn velen van de nu florerende literatoren lijken, terwijl
sommige doden meer levend zijn dan de levenden. De mensen die omgekomen
zijn door de repressie kunnen niet uit de dood herrijzen, maar schrijvers wel. Je
moet ze alleen het woord geven. En hun woord, hun manuscripten zijn misschien
nog in leven, ingemetseld ergens in geheime bergplaatsen, weggestopt in huisarchieven,
onzichtbaar gemaakt voor het boze oog van de KGB en wachten hun tijd
af, doen een beroep op ons. "Eeuwig bewaren" en "Strikt geheim" - twee van deze
opschriften staan op de dossiers van de vervolgden. Het wordt tijd om "Strikt
geheim" door te strepen en om ze werkelijk "eeuwig te bewaren" door ze te publiceren
en tot algemeen bezit te maken. Immers alleen dat wat toebehoort aan de
openbaarheid zal eeuwig worden bewaard en aan de vergetelheid ontrukt.
Het is duidelijk dat een dergelijke zaak niet door één persoon in beweging
gezet kan worden. In je eentje neem je de Loebjanka niet in.
Op weg naar huis krabbelde ik een verklaring:
Bij de krant zeiden ze dat mijn verklaring niet geplaatst zou worden - het partijcomité
blokkeerde de boel. Ondoelmatig, voorbarig.
De secretaris van het partijcomité Anatoli Nikolajevitsj Zjoekov zat op zijn
plaats - moe, afgemat.
"U heeft mijn verklaring?"
"Ja, ja. Gaat u zitten".
Hij pakte mijn verklaring, las die en zuchtte.
"Ziet u, het gaat hierom. Uw idee is goed, maar zal verkeerd begrepen worden.
Het zal worden beschouwd als een uitdaging. We zullen het natuurlijk bespreken,
niet tijdens de algemene vergadering, maar tijdens het plenum van het
bestuur voor uitgeverszaken.
"Waarom tijdens het plenum?" vroeg ik verbaasd. "Dit is niet alleen maar
een uitgeverskwestie, het is veel meer. Het gaat om de civiele en artistieke rehabilitatie
van vele honderden onderdrukte schrijvers, over het redden van manuscripten,
het openen van de geheime archieven."
"U vertrouwt het plenum niet?"
"Nee. Deze commissie moet worden opgericht door iedereen, gezamenlijk,
in het openbaar en niet in het kleine kringetje van de overheid. Wat komt daarvan
terecht? Staan de gewone schrijvers weer aan de kant? Wat heeft dat te maken
met glasnost, democratie?"
"Windt u zich niet zo op", zei Zjoekov op kalmerende toon. "Ik ben niet tegen,
ik ben voor. We moeten alles alleen anders doen. Stel, u doet uw voorstel op
de vergadering en dan? U laat alleen de lucht trillen. Ik spreek uit ervaring."
Ik begreep dat Zjoekov wellicht gelijk had. Het was een serieuze onderneming
en die moest goed voorbereid worden. Je kunt wel stampei maken en het
idee inderhaast in stemming brengen, maar wat dan? Zonder "besluit van de partij
en de regering" doe je niets.
"Als u tegen het plenum bent", zei Zjoekov tot slot, "laten we dan eens nadenken".
"En bent u van plan lang na te denken?"
De voorman van de partij hief de handen ten hemel.
En toen begon het getreuzel.
In januari denkt het partijcomité, in februari, maart het stadscomité, in april,
mei, juni het centraal comité. Hoe hoger je komt des te slechter is men in staat te
denken. Men was klaarblijkelijk van plan de boel te vertragen. De bedoeling was
duidelijk: hij wordt moe, koelt af - en geeft er vervolgens de brui aan.
Zjoekov ontloopt me al, fronst ontevreden, haalt zijn schouders op: wat wil
je toch van me, ik heb gedaan wat je vroeg, nu wordt alles daar beslist (hij wijst
naar het plafond). Tenslotte geeft hij me de telefoon - bel maar op. Ik bel, leg alles
uit- voor de zoveelste keer! Men is verbaasd: wat moeten wij hiermee? Wij
zijn de commissie van de afdeling censuur voor het niet langer geheim houden
van reeds uitgegeven literatuur en niet van manuscripten. U bent bij ons aan het
verkeerde adres.
En nog een keer draaide ik alles vanaf het begin af. En weer leidde het nergens
toe. Deze keer was het de commissie voor rehabilitaite van partijleden. Er
gaan weken, maanden voorbij en ik ben nog steeds geen stap verder.
Een volgende keer krijg ik Zjoekov te pakken in zijn werkkamer. Nu wordt
hij boos: "Ik kan me er niet mee bezig houden! Ik zit tot over mijn oren in het
werk. Laat de partijleiding maar beslissen."
"Er moet niet voor ons beslist worden. Wij moeten het zelf doen, Anatoli Nikolajevitsj
! Zeg eens eerlijk: wat zit ertussen, wie is er tegen?"
"Niemand, iedereen is er voor."
"Dan is het sabotage. Het is net een rubberen muur - hij lijkt wel mee te geven,
maar hoe harder je drukt hoe sterker de terugslag. Als de partijraad zich er
niet mee bemoeit dan handel ik naar eigen goeddunken."
"Dat is me schrikken! Interessant, hoe denkt u uw doel te bereiken zonder
een besluit van de macht? U woont in een s-t-a-a-t!" schreeuwde de voorman bijna
buiten zichzelf. En na een pauze: "Wel, wilt u dat ik voor u de curator van de
Schrijversbond in het Centraal Comité bel?"
"Graag."
Zjoekov draait het nummer en zegt na wat begroetingen over en weer: "Sjentalinski
is weer hier, met een bijl. Wat zeggen we tegen hem?" En geeft me de
hoorn.
"Vitali Aleksandrovitsj," hoorde ik een onverstoorbare stem, "we hebben uw
verklaring aan een van de secretarissen van het CC gegeven, aan een lid van het
Politburo. Hij is nu op zakenreis in het buitenland. Heb geduld. We zullen u wel
bellen."
Thuis bladerde ik de kranten door. Wie van de machtigen dezer wereld trok
er aan de touwtjes? Aha, juist - de secretaris van het CC, lid van het Politburo
Aleksander Jakovlev. De architect van de perestrojka. Zal dat iets opleveren?
Na een week werd ik opgebeld: "We hebben uw voorstel goed bekeken. Prima
idee! Het moet zeker uitgewerkt worden. Geeft u ons maar een lijst van vervolgde
auteurs. Een niet al te lange om mee te beginnen ...
Het begon te lopen!
Vele dagen later werd ik uitgenodigd bij de secretaris van de Schrijversbond
van de USSR Joeri Vertsjenko. Ik ging voor de eerste keer de drempel over van
het Opperste Ministerie van Literatuur.
Vertsjenko ziet er ziek uit: bleek en corpulent. Hij rookt voortdurend en wisselt van tijd tot tijd zijn sigaret af met een pilletje.
"Een goed idee", zegt Vertsjenko tegen me, "laten we een commissie instellen.
Bedenk maar een samenstelling, een werkplan en zo - dan zullen we beginnen.
Maar waarom heeft u zich tot de Moskouse organisatie gewend? Niet alleen
de Moskovieten hebben geleden onder de onderdrukking, mijn beste - het hele
land, alle republieken. De commissie moet een Al-unie commissie zijn! Mee
eens?"
Ik was het er mee eens.
Boelat Okoedzjava ondersteunde als een der eersten het idee van de commissie.
In zijn gezellige, gastvrije huis kwamen we voor beraad bijeen. Naast de dichter
Anatoli Zjigoelin, voormalig gevangene in de Kolyma, kwam ook Oleg Volkov,
de patriarch van onze literatuur die zevenentwintig jaar van zijn leven had
doorgebracht in kampen en verbanningsoorden. We belden de prozaschrijvers
Kamil Ikramov en Joeri Davydov, die ook trieste gevangeniservaringen hadden,
en tevens de bekende publicist Joeri Karjakin die, hoewel hij niet achter de tralies
had gezeten, wel geleden had onder het regime. We vormden als het ware een
initiatiefgroep. We hadden over één ding onze twijfels: zou het lukken om door
te dringen tot de geheime archieven van de Loebjanka, was er eigenlijk wel een
dialoog mogelijk tussen schrijvers en hen die tot nu toe slechts opzichters en vervolgers
waren geweest?
Er rees nog een probleem. Ga nooit op de raad van oneerlijke mensen af...
Hoe konden overtuigde democraten, die in de oppositie zaten tegen de officiële
lijn van de Schrijversbond, verenigd worden met de leiding van die bond, die bestond
uit orthodox communistische functionarissen, zonder wie, dat zal duidelijk
zijn, de zaak geen kans maakte? We lieten ons overtuigen door een dichter die
zei: "Laten we veronderstellen dat ook zondaars goede dingen doen, het is hun
kans zich van hun beste kant te laten zien."
De volgende stap was contact te zoeken met schrijvers uit Leningrad, Siberië
en de andere Unierepublieken, zodat het hele land in de commissie vertegenwoordigd
zou zijn. Dat lukte. Viktor Astafjev, Gevork Emin, Tsjaboea Amiredzjibi
en anderen sloten zich bij ons aan. Dat betekende een forse steun.
Weer ging ik naar Vertsjenko. Tot mijn verbazing was hij inschikkelijk en
was hij niet tegen onze samenstelling van de commissie. Hij probeerde er weliswaar
een paar opgeblazen figuren in te stoppen, maar ik sputterde tegen. Het lukte
me ze eruit te houden.
Terwijl wij dit alles bespraken, zwaaide de deur open en de massieve breedgeschouderde
Karpov1 kwam met veel poeha de werkkamer binnen.
"Volodja, precies op tijd!" begroette Vertsjenko hem. "We waren net in bespreking".
En terwijl hij Karpov de essentie van de zaak uitlegde zei hij plotseling tot
mijn verbazing: "Volodja, jij moet voorzitter van de commissie worden ... "
"Ja, ja", zei Karpov, "en dan zul je de schrijvers weer horen: moet je zien,
Karpov heeft zichzelf alweer in een commissie benoemd. Nee, zo is het wel genoeg!"
"Volodja, je kunt het niet iedereen naar de zin maken. Het is niet zomaar een
commissie!", ging Vertsjenko door hem te overreden. "Je bent zelf een voormalig
gevangene, je hebt de kaarten in handen. En verder, jij weet hoe je zo'n zaak
in beweging moet zetten, we hebben iemand van ons nodig in het bestuur van het
CC, een persoonlijkheid! We kunnen niet zonder jou!" En, zich tot mij richtend,
knipoogde hij: begrijp je mijn strategie?
Ik begreep het.
Begin december verscheen in de kranten de volgende verklaring:
Ik stuurde deze tragische lijst - de eerste dertien namen uit het martelaarsboek van onze literatuur - naar het Centraal Comité nadat mijn verzoekschrift daar was terechtgekomen. En terwijl wij de commissie oprichtten, maakte de lijst zijn rondgang door de geheime partij- en staatskanalen. In januari ontving Aleksander Jakovlev van de officier van justitie de volgende brief:
De assistent van de officier van justitie deelde me telefonisch mee: "Wij zijn klaar
met ons werk. Het is ons tot onze spijt alleen niet gelukt handschriften te vinden ... "
De procureurs en de KGB-ers hadden blijkbaar besloten het zonder ons te
doen. Zij hadden de zaak afgesloten om maar niet te hoeven beginnen. Waarom
zouden we ze moeten geloven, als ze tot nu toe niets anders gedaan hadden dan
ons bedriegen? Ik twijfelde er geen moment aan dat het alleen maar een excuus
was, een wens om zich zo snel mogelijk te ontdoen van die vervelende literatoren.
We hadden immers nog geen enkel geheim dossier ingekeken. We wisten niets
van de omstandigheden waarin de vervolgde schrijvers hun laatste jaren en dagen
hadden geleefd. Waarom ze gearresteerd waren, hoe ze het gerechtelijk onderzoek
hadden doorstaan, wat hun laatste woorden voor het gerecht waren en
hoe en wanneer ze gestorven waren. Sommigen zijn zelfs nu nog niet gerehabiliteerd
en worden tot op de dag van vandaag als staatsvijanden beschouwd. Het
kon eenvoudig niet dat de handschriften helemaal verdwenen waren - ze hadden
bij het proces toch als bewijsstuk, als corpus delicti kunnen dienen van de "misdaad".
Ik viel Karpov aan:
"Het is oplichterij, we worden gewoon bij de neus genomen. Wij moeten ons
zelf op de hoogte stellen. Anders zeggen de mensen: die commissie van u is alleen
maar een smoes om de archieven gesloten te houden, niet om ze te openen.
En dan hebben ze nog gelijk ook!"
Na wat gemopper en gezucht klom Karpov in zijn zwarte limousine en reden
we naar het Openbaar Ministerie. Daar werden we ontvangen in de werkkamer
van Andrejev, het hoofd van het bureau dat erop toeziet dat alles in de veiligheidsorganen
volgens de wet verloopt en kregen we thee aangeboden, maar zodra
we over de zaak begonnen hield hij de boot af.
"Het werk is toch al gedaan ... "
Weer kwam ik met mijn argumenten. Andrejev keek me spottend aan en
wendde zich tot Karpov: "Vladimir Vasiljevitsj, ik begrijp het niet. .. Als schrijvers een onderwerp zoeken, dan hebben ze er toch zoveel ze willen. En wat voor
onderwerpen! Wij hebben bijvoorbeeld onlangs in Brazilië een collaborateur opgespoord,
een fascistische beul, die tijdens de oorlog onze partizanen heeft doodgeschoten.
Een prachtthema toch? Wat hebben we nog meer? Er is sensationeel
materiaal over Marinesko, die opmerkelijke held van de onderzeeërs. U hebt, geloof
ik, al eens over hem geschreven, Vladimir Vasiljevitsj? Wat een fantastisch
leven!"
En ze begonnen over Marinesko te praten. Dat ging zo een hele tijd door en
Andrejev begon al op zijn horloge te kijken: alles goed en wel, maar men moet
maat weten te houden. Als je ze een vinger geeft, nemen ze de hele hand ...
"Laten we weer even ter zake komen", zei ik terwijl ik opstond. "Wanneer
kunnen we beginnen?"
Er viel een pijnlijke stilte.
"En hoe stelt u zich dat voor?" zei Andrejev, me van opzij aankijkend.
"Ik denk, dat we een werkgroep moeten samenstellen met een medewerker
van het Openbaar Ministerie, een medewerker van de KGB en iemand van onze
commissie, van de schrijvers. En dan gaan we een voor een de dossiers van de
vervolgden bestuderen. En we zullen alles wat historische en literaire waarde heeft
publiceren. Een artistieke rehabilitatie. En als er iemand juridisch niet is gerehabiliteerd,
dan betekent dat werk voor u."
"Wat zegt u?" vroeg Andrejev. "Een groep van drie mensen? Wat is dat?
Weer een trojka?"
"Een anti-trojka!" flapte ik eruit. "De trojka's hebben zonder vorm van proces
en gerechtelijke onderzoek mensen doodgeschoten, naar willekeur gehandeld
en gewelddaden gepleegd, maar de anti-trojka zal juist het tegenovergestelde doen
- namelijk de waarheid en de rechtvaardigheid herstellen ... "
Ze fleurden allemaal op.
"Er is nog een verschil", zei Karpov. "In de trojka zat, behalve de officier van
justitie en de tsjekist, een vertegenwoordiger van de partijleiding, maar in de anti-
trojka zit in plaats van hem een schrijver."
"En zo moet het ook!" Ik voelde dat het er nu op aan kwam en benadrukte:
"Ja, een vertegenwoordiger uit het maatschappelijk leven en als het over literatuur
gaat moet het een schrijver zijn". En ik voegde er demagogisch aan toe: "Dat
is pas perestrojka!"
"En welke schrijver had u op het oog?" vroeg Andrejev weer.
"Laat Sjentalinski dat maar doen", begon Karpov te lachen, terwijl hij naar
me wees. "Voor elk initiatief moet je gestraft worden."
"Stel een officiële brief op, dan zullen wij die grondig bestuderen", rondde
Andrejev het gesprek af.
De hele terugweg plaagde Karpov mij: "Wie zaait, zal oogsten". Maar daarna
beloofde hij: "Nou vooruit, ik sta achter je. Ik zal het in de hogere regionen bespreken.
Je hoeft niet alleen te vechten, mijn jongen."
Hij begon er zo te zien zin in te krijgen.
Maar een jongen voelde ik me bepaald niet, eerder het tegenovergestelde. Ik
voelde me bezoedeld.
Wat viel er aan te tonen? vroeg ik me bij mezelf af. Waarom trok ik me dat
meer aan dan zij? Zij hadden zich er al veel langer mee bezig moeten houden, en
niet uit enthousiasme, maar uit plicht, ambtshalve! En dit is nog maar het begin
en wij zijn nog niet één keer de drempel van de Loebjanka overgestapt en hebben
nog niet één van zijn bewoners ontmoet... Nee, ik wilde helemaal geen waaghals
en koploper zijn! Waarom zou je moeten vragen, de drempel platlopen, steun zoeken in zogenaamde "hogere regionen"? Wat is dat eigenlijk vernederend!
Alles goed en wel, zei een andere stem. Maar wat had je dan gedacht? Je bent
toch in contact getreden met de regering! Zo zijn de spelregels nu eenmaal. Als
je niet wilt, doe het dan niet, verdwijn van het toneel, ga terug naar je rustige eenzaamheid,
naar je kelder ... Maar nu je eenmaal begonnen bent, mopper dan niet
en hou vol. Beschouw het ook als een deel van jouw zaak, het onaangenaamste
deel wellicht ... En bedenk verder voor wie je je inspant. Wat heb jij nou meegemaakt
in vergelijking met wat hun ten deel is gevallen?
En we krijgen bezoek.
De ene keer hielp pressie op het Openbaar Ministerie, dan weer was het Aleksander
Jakovlev, dan weer een ander lid van het Politburo, met wie Karpov, zoals
hij me in vertrouwen vertelde, ergens in een datsja of een sanatorium een onderhoud
had. Hoe het ook zij, namens de Loebjanka kwam een gedistingeerd,
vlot, vrolijk tweetal naar de Schrijvers bond: generaal Stroenin, chef van het persbureau
van de KGB en kolonel Krajoesjkin van de archiefafdeling.
Na de gebruikelijke grapjes en kwinkslagen als ouverture tot het abstracte
onderwerp kwamen we ter zake.
"Hier hebben we Anatoli Krajoesjkin - hij is de man die u nodig heeft", zei
Stroenin. "Hij zal zich met deze zaak bezig houden. U boft maar weer."
"Wij hebben al wat vooronderzoek gedaan in ons archief', begon Krajoesjkin.
"We hebben het een en ander aan de hoofdafdeling van het archief gegeven.
U kunt zich op de hoogte stellen van dit materiaal." En na een korte pauze zegt
hij tot onze verrassing: "We hebben bijvoorbeeld het dagboek van Michail Boelgakov
ontdekt en een essay van Andrej Bjely ... " Hij zwijgt bescheiden.
Doodse stilte.
"Noch Boelgakov, noch Bjely hebben terecht gestaan. Hoe zijn hun papieren
in de Loebjanka terechtgekomen?"
"Nou ja ... op verschillende manieren, laten we er niet over uitweiden ... Het
is alleen van belang dat ze bewaard zijn gebleven."
"Ja, het is belangrijk dat ze bewaard zijn gebleven, dat dit materiaal is gered.
Natuurlijk zullen we het bekijken en de publicatie voorbereiden. Maar wat gebeurt
er met de lijst, met het dossier van de vervolgden?"
"Dat ligt ingewikkelder", zegt Krajoesjkin. "Op de onderzoekdossiers staat
het stempel 'Geheim' of 'Strikt Geheim'. We mogen die niet aan particulieren laten
zien - dat is nu eenmaal de wet!"
"Sinds wanneer zijn wij particulieren? Wij zijn een officiële openbare commissie
en organisatie! Wat moeten we nu doen?"
"U hoeft niets te doen, het extra werk is voor ons. Laten we nadenken. We
vinden wel een oplossing. Laten we eerst zelf kijken wat er in de dossiers zit- het
is immers al een tijdje geleden. Enkele generaties medewerkers hebben elkaar
sinds die vreselijke tijden opgevolgd. Tussen twee haakjes, wij hebben ook heel
wat offers gebracht, de repressie is ook de tsjekisten niet bespaard gebleven. Uw
lijst ligt hier voor me. Met wie beginnen we? Op alfabet- met Babel? Goed? Noteer
het telefoonnummer..."
De zaak leek nu eindelijk in beweging te komen. We kregen een kopie van
het buitengewoon interessante dagboek van Michail Boelgakov en maakten het
klaar voor publicatie. Maar de euforie over de ontmoeting met de KGB-ers nam
geleidelijk af.
Ik belde regelmatig naar de Loebjanka.
"Belt u over een maand nog maar eens ... "
"Wij bestuderen de zaak. U begrijpt toch wel dat het even duurt, we hebben
het verschrikkelijk druk ... "
"Wilt u ons alstublieft niet zo onder druk zetten ... "
"Krajoesjkin is op zakenreis "
"Krajoesjkin is op vakantie "
Er gingen maanden voorbij. De commissie was aan het werk. Sinds haar oprichting
bekend was gemaakt werden we bedolven onder brieven en pakjes. Mensen
stuurden en brachten ons gedichten, proza, herinneringen, documenten, foto's
en tekeningen. Ze kwamen uit andere steden om ons te geven wat ze geschreven
hadden en tientallen jaren verborgen hadden gehouden, huiszoekingen
en arrestaties riskerend. Er zat eigen werk bij en werk van anderen, dat in bewaring
was gegeven en toevallig nog intact was, van bekende, minder bekende
en totaal onbekende schrijvers. Een oude man kwam helemaal uit Siberië om ons
zijn gevangenisdagboek te brengen. Hij vertrouwde de post niet, had overnacht
op het station (in Moskou kende hij niemand) en 's morgens verscheen hij bij de
commissie en overhandigde zijn schriften.
"Hier, pak aan en laat het drukken! Ik geloof dat de tijd nu rijp is ... "
We werden gehoord! Ook door hen die ons beschouwden als hun vijanden
en die zelf hadden deelgenomen aan de repressie of die vergoelijkte. Anna Achmatova
zei in de tijd van de eerste dooi al: "Nu komen de arrestanten terug en
twee Ruslanden kijken elkaar in de ogen: de een die gevangen zet en de ander die
gevangen zat." En zij, deze twee Rus landen, keken elkaar misschien nog wel vastbeslotener
en onverzoenlijker in de ogen dan vroeger.
De beulen en verklikkers bewogen zich doodkalm temidden van ons, in tegenstelling
tot hun slachtoffers gezegend met een hoge ouderdom en gezondheid
(het regime had ze altijd extra gevoed) en wachtten het verloop van de perestrojka
af in hun welvarende woningen en datsja's in de hoop dat er spoedig een eind
aan zou komen.
Zulke mensen had je ook onder de schrijvers. Het was duidelijk waar ze bang
voor waren: als de archieven van de Loebjanka opengaan, zouden hun namen opduiken
en iedereen zou lezen hoeveel het verklikken hen had opgeleverd. Maar
er waren er nog meer die gewoon uit overtuiging ons initiatief niet steunden - de
bikkelharde, onverbeterlijke stalinisten.
In januari en maart hielden we commissievergaderingen, waar mensen uit het
hele land naar toe kwamen. Er werd heftig gediscussieerd. Overal, van de Baltische
landen tot de Stille Oceaan bleken er enthousiaste mensen te zijn, die de herinnering
aan de tragische periode van de geschiedenis van onze literatuur zorgvuldig
hadden bewaard.
Ondertussen had ook het derde lid van de anti-trojka, naast Krajoesjkin en mij,
officier van justitie Aleksander Valoejski zich bij het werk aangesloten. Hij kondigde
de rehabilitatie aan van de geleerde en schrijver Aleksander Tsjajanov en
van de dichter Osip Mandelstam en spoorde binnen zijn branche materiaal op over
het lot van Babel.
Maar binnen de KGB bleef alles hetzelfde. Een blinde muur. Ik raadde naar
de oorzaak: ze zullen me ongetwijfeld controleren voordat ze me tot de archieven
toelaten, maar hoe lang zal dat duren en wat voor compromitterend materiaal kunnen
ze vinden? Er was echter eerder iets anders aan de hand: de politieke situatie
in het land veranderde drastisch, het democratisch proces werd onderbroken, de
conservatieven namen revanche. Gorbatsjov zwenkte van de ene naar de andere
groep en probeerde het evenwicht te bewaren en het onverenigbare te verenigen.
De afloop was niet te voorspellen. En alle schommelingen van de politieke barometer hadden invloed op onze zaak: als de perestrojka doodbloedde, dan zouden
we de archieven van de Loebjanka nooit te zien krijgen! Maar we konden toch
niet tot in het oneindige te wachten!
Tijdens een van de telefoongesprekken met Krajoesjkin kon ik me, tot het
uiterste getergd, niet meer inhouden: "Anatoli Afanasevitsj, begrijp het dan toch
eindelijk: we vragen u ons terug te geven wat niet van u is, wat van het volk is gestolen
door uw voorgangers!"
Nu hield Krajoesjkin zich niet meer in: "Nou, als u zo begint, over welk gemeenschappelijk
werk kan er hier sprake zijn?" En hij gooide de hoorn op de haak.
Weer een mislukking. Zo'n gevoel of je een labyrint binnendringt en dan
blijft staan terwijl je niet weet of je voor- of achteruit moet...
Namens de Schrijversbond stelde ik een brief op aan de voorzitter van de
KGB, Krjoetsjkov - hij had zich in die tijd in talrijke interviews uitgesproken
voor de glasnost. In de brief stond dat om onduidelijke redenen de medewerkers
van de KGB niet tegemoet wilden komen aan de vragen en eisen van de schrijvers
en niet met ons achter één tafel wilden plaatsnemen, dat de commissie van
de Schrijvers bond een professioneel orgaan was waaraan het archiefmateriaal kon
worden overgedragen zonder enig gevaar voor verdraaiing en provocatie ... Dat
wij geen enkele overtuigende reden zagen voor verder uitstel van een zaak die zo
belangrijk is voor de literatuur en de samenleving.
Karpov weigerde de brief te ondertekenen: het is een demarche, we kunnen
beter bellen.
"Bel dan nu meteen!"
Na een lange woordenwisseling draaide hij toch het nummer van de "directe
lijn", de speciale, rechtstreekse lijn die zijn werkkamer verbindt met de opperste
macht, met inbegrip van de KGB. De plaatsvervanger van Krjoetsjkov kwam
aan de telefoon. Ze spraken met elkaar, maar uit de toon van Karpov begreep ik
dat er niets te verwachten viel.
Die zomer ging ik met een vriend naar de Solovki - een eilandengroep in de
Witte Zee, waar het eerste sovjetconcentratiekamp was ondergebracht - en op de
plek waar de GOELAG was begonnen besloten we dat we een protestbrief moesten
publiceren: het werk van de commissie wordt gesaboteerd, de KGB heeft onze
zuurstof afgesloten!
"In geen geval! Met zo'n plotselinge aanval maak je de Loebjanka niet bang,
maar zul je ze alleen maar afschrikken en alles bederven," zei Joeri Karjakin, met
wie ik de verklaring besprak. "Je moet gewoon doorgaan. Druk uitoefenen ... En
ik kan me van mijn kant aansluiten als volksvertegenwoordiger en de kwestie in
het congres aan de orde stellen."
Vlak na dit gesprek - het was al augustus - belde Krajoesjkin: "Kom maar
langs. Het materiaal is klaar."
Een klein kamertje op de tweede verdieping van de Ljoebanka. Witte rolgordijntjes
verbergen de straat. Op de tafel ligt een dikke gelige map. Krajoesjkin
glimlacht: "Volgens mij bent u de eerste schrijver die hier uit vrije wil komt."
Ik glimlachte als antwoord: ik dacht precies hetzelfde.
Hij overhandigde me een foto en enkele getikte velletjes papier. "Een foto
van Babel uit het onderzoekrapport en de essentie van zijn zaak."
Ik bladerde het door. Een mager uittreksel uit het dossier, in hoofdzaak algemeen
bekende feiten, biografische gegevens.
"Ik mag deze documenten toch wel even houden? Al was het maar een paar "Nee."
"Zijn ze soms staatsgeheim?"
"Nou nee, er is hier geen sprake van geheim, net zomin als bij de meeste andere
van dergelijke gevallen. Maar er zijn wel zuiver ambtelijke geheimen, die
onze regering niet graag aan de grote klok wil hangen."
"Zoals?"
"Nou, het nummer van die onderzoekzaken bij voorbeeld, de namen van de
rechters van instructie, rapporten van informanten ... "
"Waarom moet dat nu verzwegen worden?"
"Ziet u dit stempel?", begon K.rajoesjkin op gang te komen.": Strikt geheim'.
Laat de Opperste Sovjet en de regering de regels maar herzien en onze boeien losmaken.
U wilt ons toch niet de wet laten overtreden of ons tot een misdrijf aanzetten?"
"Dus ik mag niet eens zeggen, dat ik het dossier van Babel in handen heb gehad!"
Weer glimlacht hij en reikt me de map aan.
"Houdt u het maar even vast..."
Bij het Openbaar Ministerie had ik meer geluk. Valoejski had "Uitvoering
toezicht nr. 3904-39" op Babel opgespoord - zulke dossiers kwamen terecht bij
de uitvoerende organen van het Openbaar Ministerie. Voordat hij het dossier liet
zien - ook hier prijkte het stempel "Geheim" op - vroeg Valoejski: "En hebben
ze je bij de Loebjanka binnengelaten?"
"Ja", antwoordde ik en dacht bij mezelf: wel binnengelaten, maar niet toegelaten.
"En u heeft de zaak Babel gezien?"
"Jazeker", antwoordde ik stellig zonder met mijn ogen te knipperen.
Ik ging geheel op in de inhoud van de map. Hij bleek onvergelijkelijk veel
interessanter dan de lijstjes die ik bij de KGB had gekregen: in de eerste plaats
zaten er kopieën in van enkele dokumenten uit de onderzoekzaak nr. 419 van Babel,
maar het interessantste waren zijn met de hand geschreven verklaringen voor
het Openbaar Ministerie vlak voor zijn ondergang.
Kort hierna verscheen dit materiaal in de Ogonjok, er werd een nieuwe vaste
rubriek voor geopend, "Eeuwig bewaren". En ik gaf ze alles: het nummer van
de zaak, de namen van de rechters van instructie en de rapporten van de verklikkers.
Ik wachtte gespannen de reactie van de Loebjanka op deze eerste publicatie
af: wat zouden ze zeggen als ze in de krant lazen wat ze verborgen hadden gehouden?
De reactie liet niet lang op zich wachten.
Krajoesjkin was somber: "Waar heeft u dat materiaal vandaan? Het Openbaar
Ministerie? Dat dacht ik al. Ze willen met u praten in onze persgroep. Kom
daarna even bij mij langs."
In de kamer van Stroenin zaten enkele mij onbekende mensen.
"We hebben er niets op tegen om de archieven te openen", zei een van hen,
"maar laten we één ding afspreken: er zijn dingen die niets te maken hebben met
literatuur, maar alleen onze competentie betreffen. Nu bent u begonnen zich op
de hoogte te stellen van de rechtszaken. U krijgt rapporten van de informanten
onder ogen - het is nergens goed voor die te publiceren, maar als u citeert, zeg
dan gewoon 'De NKVD kwam te weten', hoe - dat doet er niet toe ... Wat moet u
met die informanten?"
"Het volk moet zijn verklikkers kennen", schoot me een zin te binnen, maar ik zei hardop: "Wat kan het u schelen? Die geschiedenis is toch al vijftig jaar oud?
Krijgen we weer censuur en halve waarheden?"
Mijn gesprekspartners zwegen.
"We rekenen allemaal op uw correctheid en discretie", zeiden ze tegen mij
ten afscheid. "Laat u ons zien wat u schrijft?"
"Waarom? Als het gedrukt wordt, geef ik het met genoegen, zo niet dan ... ",
en ik hief mijn handen ten hemel.
Ik begreep dat ze mijn publicatie slikten, zich erbij neerlegden, maar toch besloten
hadden profilactisch te werk te gaan.
De wetten verouderden, werden anachronistisch, maar bleven het leven in
hun boeien gekluisterd houden. De verstandige mensen in de KGB begrijpen dat,
en als mensen met epauletten moeten ze zich onderwerpen, kunnen ze de wet niet
ontduiken. Als andere handen dat doen kunnen zij hun eigen handen wassen.
De zaak Babel lag weer op tafel. Eindelijk maakte ik hem open.
"Waar moet ik u opsluiten?" vroeg Krajoesjkin.
We wisselden een blik en barstten in lachen uit...
Toen ik op de laatste bladzijde was gekomen, zag ik op de achterkaft een opgeplakte
envelop met het opschrift: "Eigenhandige getuigenverklaring van Babel".
De envelop was leeg.
Er ging geruime tijd voorbij voor de papieren op weer hun plaats waren. En
nu kan ik de waarheid vertellen over de laatste dagen van het leven van Isaak Babel.
Vertaling Saskia de Ruijter.