Cees Willemsen


De receptie van de Russische literatuur in Nederland: 1789 - 1989 (III)




HENDRIK WOLFGANG VAN DER MEY (1842-1914). ACHTSTERANGS SCHRIJVER, EERSTERANGS RUSLANDKENNER54 (1)

De Nederlandse Ruslandmode van 1885 en volgende jaren was, zoals we hiervoor zagen (TSL No. 5), een imitatie van de Franse, alleen niet zo uitbundig als deze. Het waren vooral de oudere critici, de francofielen, die hierin trendsettend waren. Dit in tegenstelling tot de jongeren, die overwegend afwijzend reageerden. Nu valt zo'n succes van de Russen natuurlijk nooit alleen te verklaren uit de bescheiden drang ons grote culturele voorbeeld, Frankrijk, in alles na te volgen. Er moet natuurlijk ook in ons land een werkelijke voedingsbodem voor zo'n ontvangst hebben bestaan. Ik heb hierover al het een en ander gezegd en kom er later nog op terug. Nu wil ik eerst de aandacht vestigen op iemand die nu totaal is vergeten, maar die de Hollandse voedingsbodem in belangrijke mate heeft voorbereid.

Voordat iemand zich in ons land serieus met de Russische literatuur ging bezighouden, had Hendrik Wolfgang van der Mey zich niet alleen de Russische taal eigen gemaakt, maar ook tal van publikaties over Russische politiek en letterkunde het licht doen zien. Geboren te Gronau in Wesûalen (net over de Nederlands-Duitse grens) op 10 augustus 1842 ging hij, in de voetsporen van zijn vader, op zeventienjarige leeftijd in dienst en verkreeg hij in 1865 de rang van officier (bij de infanterie). Lange verlofperiodes stelden hem in staat te voet door heel Europa te reizen, waardoor hij onder meer in contact kwam met de Noorse schrijver Jonas Lie. Dit leverde hem behalve een briefwisseling met deze schrijver ook een eerste boek op: Wandelingen in Noorwegen, uitgegeven in 1878. Op dezelfde wijze kwam later 'Het Servisch epos' tot stand, dat in 1885 gepubliceerd werd.

De aanleiding voor zijn studie van de Russische taal vormde een geplande reis naar Rusland. Omdat Van der Mey beroepsofficier was moest hij hiervoor toestemming vragen aan de Minister van Oorlog, die dit verzoek om onbekende redenen weigerde (misschien vanwege de Russisch-Turkse oorlog, 1877-78). Aangezien Van der Mey zijn studie Russisch toch nog te gelde wilde maken, begon hij aan een vertaling van Karazins In den kruitdamp, dat hiermee de eerste rechtstreeks uit het Russisch vertaalde roman in ons taalgebied werd. Het boek verscheen in 1880 bij A. van Duynen te Nijmegen. Een jaar daarvoor had Van der Mey al zijn Rusland en het nihilisme gepubliceerd, dat grotendeels gebaseerd was op originele Russische bronnen. Karazins roman werd gevolgd door de vertaling van Alexander II van Alisov. Deze Russische schrijver in ballingschap vergeleek Van der Meys pioniersarbeid met die van de beroemde Kennan. Op zevenendertigjarige leeftijd werd Van der Mey wegens een hartkwaal afgekeurd als officier, zodat hij zich vanaf die tijd volledig kon wijden aan zijn publicitaire werkzaamheden.

POESJKIN VINDT AANSLUITING BU DE EUROPESE LETTERKUNDE

Uit hetzelfde jaar waarin Van der Mey zich bevrijd wist van de militaire dienst stamt ook zijn eerste essay over een Russisch schrijver, namelijk Aleksander Poesjkin.55 Dit essay, gepubliceerd in De Banier, het lijfblad van onder anderen Marcellus Emants, begint met het volgende optimistische credo: 'Genieën banen zich altijd een weg. De stroom des levens moge hen voor een ogenblik meesleuren of omverwerpen, in spijt van alle hinderpalen en nederlagen, bereiken zij in het einde hun bestemming.'

Van der Mey ontleende de gegevens voor deze eerste Nederlandse studie over een Russische dichter vooral aan het werk La société Russe, par un Russe, dat in 1878 te Parijs was verschenen. Belangrijker echter dan oorspronkelijkheid was hier de verdienste een voor ons land nieuwe visie te hebben geïntroduceerd. Terwijl de vroegere vaderlandse critici, zoals we hebben gezien, Poesjkin slechts beschouwden als een epigoon van Byron, meent Van der Mey dat de in Poesjkins werk aanwezige Byroniaanse elementen eerder toegeschreven moeten worden aan 'overeenkomst van beider karakters en beider zucht om het scheppen te zoeken in het overdrevene en het schoone in het verschrikkelijke, dan aan gemis van oorspronkelijkheid of neiging tot navolging. Poeschkin staat even hoog als Byron. (...) Moet hij voor den Brit onderdoen in oorspronkelijke opvatting, hij overtreft hem daarentegen in meesterschap over de taal.56 Van der Mey ziet in Poesjkin 'de eerste dichter wiens werken zich aansluiten bij de Europeesche letterkunde.' (curs. C.W.) Hij onderstreepte deze prille Russische deelname aan de Westeuropese beschaving nog eens door de opmerking dat hij in de romantische dichters Byron en Poesjkin de 'éclaireurs' zag van de door hem bewonderde Schopenhauer en 'den niet minder grooten Eduard von Hartmann.57

RUSLAND EN DE ASSIMILATIE VAN WOESTE HORDEN EN WILDEN

Van der Meys herwaardering van de Russische dichter blijft toch verrassend, niet alleen omdat hij als eerste vaderlandse criticus recht doet aan Poesjkins genie, maar vooral vanwege het tijdstip waarop hij dit deed. Geen van zijn tijdgenoten had er immers ooit blijk van gegeven Poesjkin te kennen, laat staan hem te waarderen.

Na de Russisch-Turkse oorlog van 1877-78 onderkende de oud-officier al snel de rentrée van de Russen als Europese mogendheid. Volgens van der Meys geschiedsfilosofie, zoals hij die uiteenzette in zijn boek Rusland en het Nihilisme (1879)58 , moeten we deze 'promotie' begrijpen als 'de overgang van de eene in de andere historische phase', een transformatie die begint met een abstract idee, maar langzamerhand overgaat in concrete politieke feiten.59 Dit betekent dat de Russen pas een Europese mogendheid konden worden nadat zij de intellectuele aansluiting bij Europa hadden gevonden. Hiermee is niet alleen de belangstelling voor, maar meer nog de herwaardering van Poesjkin als dichter van Europees formaat verklaard.

Bovendien zegt Van der Mey: 'In den litteratuur van een volk kan men de denkbeelden opsporen, die over een zeker tijdperk bij het ontwikkelde deel heerschend waren. Zij verschaft ons wel geen volledig oordeel, maar geeft ons genoegzaam licht, om het gemiddelde standpunt van de ontwikkeling en beschaving te overzien.' (curs. C. W.) Volgens Van der Mey was dit gemiddelde letterlijk onder druk komen te staan, doordat Rusland zijn grenzen in het Verre en Nabije Oosten gedurende het laatste decennium fors had verlegd. Hij karakteriseerde dit als een streven 'naar vermeerdering van "Dooden Zielen" en naar het assimileren van woeste horden en wilden met het Slavische ras.' Dit had natuurlijk in de eerste plaats consequenties voor het geciviliseerde deel van de Russische natie, dat nu 'waarschijnlijk op een constitutie zal moeten wachten tot de west-europeesche beschaving tot de Beringh-straat en de verste uithoeken van Azië is doorgedrongen.60 Maar volgens diezelfde logica doorredenerend natuurlijk tevens voor het nóg beschaafdere Westen. De culturele maar vooral ook politieke integratie van de Russen in Europa zou hierdoor wel eens problematisch kunnen verlopen, waarbij Van der Mey vooral aan het Russisch nihilisme dacht. Hiermee is meteen een tweede reden aangegeven voor zijn plotselinge belangstelling voor Poesjkin en diens literaire nazaten.

'De toenemende materiële en geestelijke gemeenschap in Europa maakt noodzakelijk met aandacht de gebeurtenissen na te gaan welke in de vreemde voorvallen.' Van der Mey adstrueert zijn uitspraak met enkele opmerkingen over Bakoenin, 'de man die geheel Europa in onrust bracht en beginselen onder het volk verspreidde, wier nadelige werking zich nog thans doet gevoelen. Daarom vorderen onze maatschappelijke orde en rust ook de orde en rust in het groote rijk der russische autocraten. (...)De in-en uitvoer is al nauwelijks meer te controleren, die van gedachten nog minder,(...) zelfs bij een cordon van ijzer, want de gedachte dringt door dezen muur heen of springt er over.61

Naast angst voor het overwaaien van terroristische ideeën, het onderkennen van het toenemende belang van Rusland op het Europese politieke toneel en zijn mening dat Rusland een bijna onontgonnen terrein is, 'waar de toekomstige schrijvers zeker voor een halve eeuw tijdschriftartikelen zullen garen,62 bestond er nog een grond voor Van der Meys fascinatie voor de Russen, namelijk zijn onvrede met de culturele ontwikkelingen in eigen land. Deze komt onder meer tot uitdrukking in een filosofisch geschrift dat hij in 1881 publiceerde, Het aardsche Heldendom. De humor als grondbeginsel van het wereldproces. Nieuwe levensbeschouwing.63 Hierin zette hij zich af tegen de contemporaine pessimistische filosofie, zoals die bijvoorbeeld tot uiting kwam in het naturalisme. 'Geloof mij lezer, het is niet alles Gründlichkeit en Intelligenz wat wij uit Duitschland en Engeland ontvangen.64 'De natuur is niet het chemisch-mechanische proces der materialisten noch het wanproduct der fransche naturalistische school. Wie de natuur bespiedt en doorgrondt, bespeurt ook het diepe gevoel des levens, het ideaal, de transcendente wereld, het reine, hoopvol kloppend hart.65

VAN DER MEY CONTRA HET NATURALISME

Van der Mey brak een lans voor deze transcendente wereld in een geëmotioneerde en scherp afwijzende bespreking van Frans Netschers naturalistische roman Studies naar het naakt model die verscheen in zijn 'Letterkundige Kroniek' (vanaf september 1883 verzorgde Van der Mey deze bijna wekelijks voor De Nederlandsche Spectator). In niet mis te verstane termen veroordeelde hij in de persoon van Netscher het Franse naturalisme en de uitstraling daarvan in Nederland. 'Apologisten van het "insect" Zola, Holland telde er twee. Nu stond een dichter op in den persoon van Frans Netscher, en stonk het Fransch naturalisme Nederland binnen.' Hij zal 'zoo God het niet verhoedt, het Vaderland in een mestvaalt herscheppen.66

De felle kritiek van Van der Mey leverde een verbaasde reactie op van Jan ten Brink, de leermeester van Netscher en een van de critici die Z.Ola in Nederland hadden geïntroduceerd. Ten Brink ontkende dat de naturalisten slechts de 'buitenkant' van het leven zouden weergeven en beschuldigde Van der Mey van partijdigheid omdat hij beweerde dat alleen de Russische romanschrijvers wijsgerige, morele en sociale problemen beschreven.

Van der Mey stelde zich achter de Deense criticus George Brandes die betoogd had dat de beste literatuur die literatuur is die ook maatschappelijke vraagstukken behandelt, dat wil zeggen er blijk van geeft naar iets hogers te streven dan naar het alledaagse. Voor Van der Mey was de idealist belangrijker dan de practicus. In het algemeen zijn niet de practici, die uitsluitend het nut op de voorgrond stellen, maar de idealisten de mensheid ten zegen geweest. Toch ziet hij in dat hij niet tegen de stroom des tijds kan oproeien en formuleert het volgende alternatief: 'Zonder terugval in de oude romantiek, wordt van de scheppende kunstenaars meer gloed, beter afscheiding, meer relief gevorderd. Romantischen figuren mogen langer geen schimmen der verbeelding zijn, maar moeten werkelijk bestaan kunnen. Dit vordert nut en algemeen belang, zelfs humaniteit. (...) Door de schors der realiteit heen is alleen het ideale te benaderen, gelijk onze ziel door de aardsche stof moet heenwerken om in verheerlijkte stof over te gaan.67

Van der Mey verlangde dus naar een literatuur vol passie en romantiek, zonder dat zij het contact met de werkelijkheid verloor. Met de constatering dat de grote hartstochten hier in het Westen tot het verleden behoorden en een nieuwe zakelijkheid regeerde, was het logisch dat hij zich tot het nog niet gemoderniseerde Oosten wendde: de wereld van de Slaven. In zijn artikel 'Het Servische epos', had hij zich al de vraag gesteld waarom de beschaafde westerling zich uitsluitend voedt met 'de producten der Germaansche en Romaansche letteren, terwijl de voortbrengselen van den Slavischen geest onbekend zijn of apriori niet geacht worden.68 Van der Mey betreurt dit, want ondanks dat hij geneigd is te erkennen dat de westerse beschaving de aarde wellicht in materiële zin bewoonbaar heeft gemaakt en het leven draaglijker, signaleert hij tegelijkertijd dat er nergens tevredenheid en geluk heerst. Het mag dan ook niet verbazen dat 'het publiek bij voorkeur romans ter hand neemt, die een volmaakt verleden schetsen. Zal een boek, 't welk voorgeeft een modem onderwerp te behandelen, aftrek vinden, dan moet het doordrongen zijn van een onwaar, sentimenteel idealisme.69

Na het genoemde 'Servisch epos' vindt Van der Mey de door hem gewenste synthese in de strijd tussen idealisme (dat is de ouderwetse romantische literatuur) en realisme, zoals het in die jaren woedende debat genoemd werd, bij Gogol.

GOGOLS 'ARABESKEN': EEN KLEIN-RUSSISCHE ILIAS

Lyrisch schrijft Van der Mey over de Oekraine, die 'grootsche bloemengaarde'. Daar 'waant men zich in Ar adie en ziet uit naar Homerus.70 Vervolgens ontdekt hij daar inderdaad een 'Klein-Russische Ilias, die niet behoeft onder te doen voor den Servischen of dien van oud-Griekenland.' Een van de vertolkers van die Kleinrussische zangen, zoals verwoord in zijn 'Arabesken', is Gogol, zoon van een volk, 'misschien het zangerigste van de geheele wereld; zij zingen dag en nacht, als zij werken en als zij niet werken.71

Gogols uniciteit onderstrepend vervolgt Van der Mey: 'Als realistischen schrijver - een toen nog onbekend genus - had hij veel meer noodig te weten dan de romantischen schrijversbent, omdat als hem ook maar een kleinigheid ontging, hij die niet uit zijn verbeelding kon aanvullen, welk talent hem ten eenemale ontbrak.72 Hij nam zijn helden 'uit zijn eigen ziel; hij had hun zijn slechte hoedanigheden gegeven welke hij wel verachtte en overwonnen, maar toch in zijn ziel gevonden had.' Bovendien 'kon hij voor zijne helden geen deugdzame menschen uitkiezen, zoolang de Russen er niet enigszins op geleken.73

'Met hem begint de "Gogolsche periode". Hij is de schepper der positivistische zielkunde, welke de feiten betrapt en een beroep doet op God om orde in den chaos te brengen. In de werken van Dostojewsky en Tolstoi zult gij die school herkennen. Gogol is de geestelijke vader van beiden, ook van Toergenjew, maar de werken der discipelen zijn leesbaarder voor Europa dan de meer ruwe werken des meesters. (...) Doch als voorwerp van studie oefent Gogol door zijn oorspronkelijkheid meer aantrekking uit. De Rus met zijn diep gemoedsleven, vol vertrouwen dat er buiten de 19-eeuwschen cynicus nog menschen zijn, die belangstellen in hetgeen onder bepaalde levensomstandigheden is omgegaan in zijne ziel (w doeschi) heeft een nieuw bestanddeel gebracht in onze zoogenaamde realistische letterkunde.74

Van der Mey behandelt achtereenvolgens de belangrijkste werken van Gogol, waarvan ik hier de opmerkelijkste passages samenvat. De mantel acht hij daarom van belang omdat deze novelle 'de kiem bevat van Dostojewsky's eerste en meest karakteristieke werk De arme lieden (Bednie loedi) ja, er een gevleugeld woord is, volgens welke de schrijvers na Gogol "uit dezen Mantel" zouden zijn voortgekomen, voor zover zij de ellende der ambtenaarswereld in beeld brachten.75 Een verrassend materialistische verklaring voor de stijlverwantschap van Gogol met zijn literaire erfgenamen.

Van Gogols blijspelen heeft volgens onze essayist alleen De revisor voor Europa enige betekenis. 'De Revisor is een product geheel van Russischen bodem, de typen er in zijn Russischen typen; het belacht niet het algemeene maar het bijzondere en is voor Rusland nog altijd nationaal en actueel. Enkele overdreven meningen die in het Westen omtrent het stuk leven wil Van der Mey wel recht zetten. De belangrijkste misvatting was dat Gogol 'den administratieven Minotaurus' aanviel, terwijl Gogol volgens hem allereerst als kunstenaar en niet als 'partijman' te werk was gegaan, bovendien zelf niet een bepaalde overtuiging had. Het misverstand was mede veroorzaakt door de verkeerde vertaling van het Russische woord 'tsjinovnik' (uit Dode zielen) als 'ambtenaar', waardoor de foute conclusie werd getrokken dat Gogol de hele bureaucratie aanviel. In werkelijkheid echter slaat het woord 'tsjinovnik' alleen op de 'kleine' ambtenaar en werd het dikwijls gebruikt als onschuldig scheldwoord in de trant van 'popezoon'.76

Met Dode zielen, waarvoor, net als bij De revisor, het grondidee door Poesjkin was gesuggereerd, wilde Gogol volgens Van der Mey 'dieper tasten.' 'Bij het doorlezen van het werk moest de gehele Russische mensch oprijzen met al zijne groote en rijke gaven, maar ook met die talrijke hem eigene gebreken, welke hem mede van andere volken onderscheiden. De lyrische kracht, die in hem was, moest hem helpen de deugden zo te schilderen, dat de Rus er in liefde voor zou ontbranden, maar ook moest de komische kracht, die in hem was, hem helpen zoo helder de gebreken te schilderen, dat de lezer ze zou gaan haten, indien hij deze gebreken in zich vond.77 Dit alles moest de Hollandse lezer steeds voor ogen houden.

Uiteindelijk werd Gogol een mysticus, die getroffen werd door het fatum 'dat alle Russische genieën ter neder werpt op een leeftijd, waarin anderen beginnen. De satirisch-komische schrijver vormde zich om in een catechiseermeester en viel bij zijn volk in ongenade. (Hier te lande zou hij misschien juist daardoor populair zijn geworden.)78 Als bron voor zijn hier gedebiteerde wijsheden vermeldt Van der Mey de Russische uitgave van Gogols werken, het door hem zeer geprezen boek van De Vogüé en het werk van de herhaaldelijk genoemde Orestes Miller, een literatuurprofessor uit die tijd aan de Universiteit van St. Petersburg.

(Het tweede deel over Van der Mey verschijnt in TSL No. 7)

Wolfgang van der Mey zelf geschreven korte levensschets die zich (ongepubliceerd) bevindt in de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Verder ook aan het 'Levensbericht' dat F. Smit Kleine aan hem wijdde in Levensberichten der afgestorven medeleden van de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Leiden 1915, blz. 199-220. Bij de Nijmeegse uitgeverij Cadans verschijnt in de 'Spectator-reeks' een studie van de hand van Rob van der Schoor over Van der Mey als criticus in De Spectator.






55 H. Wolfgang van der Mey, 'Russische dichters. Poeschkin', De Banier, 1879, deel 2, blz. 137- 167.
56 Idem, blz. 152.
57 Idem, blz. 153.
58 H. Wolfgang van der Mey, Rusland en het Nihilisme. Haarlem 1879.
59 Idem, blz. 115.
60 Idem, blz. 135.
61 H. Wolfgang van der Mey, Karakozof. Een bladzijde uit de geschiedenis van Rusland. 's Gravenhage 1882, blz. X-XV.
62 H. Wolfgang van der Mey, 'Twee daden van Peter de Grote', in: Nederland, 1885, blz. 35.
63 Nijmegen z.j. (1881).
64 Idem, blz. 129.
65 Idem, blz. 109.
66 Wolfgang, 'Letterkundige Kroniek', in: De Nederlandsche Spectator, 17-7-1886, blz. 241 e.v.
67 H. Wolfgang van der Mey, 'Russische Silhouetten', in: Nederlandsch Magazijn, 1883, blz. 52.e.v.
68 H. Wolfgang van der Mey, 'Het Servische epos', in: Nederland, 1885, blz. 1.
69 H. Wolfgang van der Mey, 'De leugen een tweede natuur', in: De Dageraad, 1884-1885, blz. 197.
70 H. Wolfgang van der Mey, 'De Russische schrijver Gogol en zijne werken', in: Nederland, 1887, blz. 32.
71 Idem, blz. 33.
72 Idem, blz. 138.
73 Idem, blz. 130-131.
74 Idem, blz. 4-5.
75 Idem, blz. 41-42.
76 Idem, blz. 125-126.
77 Idem, blz. 128.
78 Idem, blz. 3.
 




<

TSL 6

>