Annemie Olbrechts


Dve Rossii, John Daisnes hartstochtelijke liefde




Leest de Russen en verneemt iets over hun bestaan
en vergelijkt; zooals met mij zal het ook u vergaan.
Op Poesjkin heeft Thiery zich bijna blind gekeken.
Ook hij schijnt onbezorgd en heeft dezelfde streken,
dezelfde wijze om spelend met zijn verzen om te springen
en als een wonderkind in alle gamma's over alles steeds te zingen.
(...)
Maar natuurlijk is er geen sprake van Thiery-den Evenknie;
want de toekomst moet uitwijzen het hoeveelste deel hij bezit van Poesjkins genie.'

Jan Schepens1


De in de epigraaf genoemde dichter Thiery, die zoveel bewondering schijnt te koesteren voor Poesjkin, is niemand minder dan de Vlaamse auteur die publiceerde onder het pseudoniem Johan Daisne (1912-1978). Met zijn magisch realisme heeft deze schrijver een apart plaatsje in de geschiedenis van de Nederlandse letteren weten te veroveren.



Johan Daisne in 1938. Bron

Een dichter is hij niet, naar het oordeel van de critici, hoewel hij een indrukwekkend aantal verzen op zijn naam heeft staan. Als prozaschrijver echter wordt hij geroemd. Voor de roman De man die zijn haar kort liet knippen ( 1948), die Daisne de benaming van 'de Vlaamse Dostojevski' opleverde, 'krijgt hij van mij staande applaus', meent Jeroen Brouwers.2 Ook Daisne's roman De trap van steen en wolken (1942) en de novelle De trein der traagheid (1964) genieten nog steeds veel bijval.

Minder gewaardeerd werd en wordt de poging die Daisne heeft ondernomen de Russische en Sovjetliteratuur ingang te doen vinden in Vlaanderen. Dit heeft niet zo zeer met de aard van het onderwerp te maken als wel met de manier waarop Daisne het aanpakte: zijn besprekingen straalden een al te roze gloed uit.

Toen Herman Thiery in 1931 aan de Gentse universiteit economische wetenschappen ging studeren volgde hij, naast een reeks colleges in andere talen, een cursus Russisch bij professor Josif Taitsch, bij wie ook zijn vader, Michel Thiery, Russisch had geleerd. Door zijn vader, een natuurhistoricus en overtuigd Tolstojaan, had Daisne al in zijn jeugd kennis gemaakt met de Russische literatuur en het geestelijk leven in Rusland.

Volgens Jan Schepens, zelf ook een liefhebber van de Russische literatuur, werd Johan Daisne op grond van zijn vertalingen van Tsjechische en Russische poëzie, al onmiddellijk bestempeld tot 'den eersten Vlaamschen Slavjanofiel'3, al hadden andere Vlamingen reeds over Dostojevski, Tolstoj, Gorki en anderen geschreven.

Daisnes eerste literaire werken waren vertalingen van gedichten van Poesjkin, voor wie hij een uitgesproken verering had. Volgens Schepens heeft deze verering een niet te loochenen invloed uitgeoefend op Daisnes dichterschap, 'd.w.z. dat Daisne zich in Poesjkiens wezen een helen tijd heeft ingeleefd.4 Deze invloed is bijvoorbeeld heel sterk aanwezig in het gedicht 'Mensen"5, gebaseerd op Horatius' 'Exegi monumentum' en vooral Poesjkins niet minder bekende 'Ja pamjatnik sebe vozdvig nerukotvorny' (Ik heb voor mezelf een niet met handen gemaakt standbeeld opgericht).

In artikelen in kranten en tijdschriften noemt Daisne Poesjkin 'de zon der Russische Poëzie, 'Prins der Russische poëten', 'bron der Russische letterkunde'. 'Hij is zoodanig met den dichter van "Eugeen Onjégien" ingenomen', zegt Schepens, 'dat hij hem als maatstaf neemt voor anderen, als prototype. Zoo noemt hij in een artikel over Sjeftsjenko dezen dichter "den Poésjkien van Oekraina" en Ljennontof "Rusland's tweeden Poésjkien".6

In 1937 was dr. Herman Thiery secretaris van het Vlaamse Poesjkin-Comité dat, naast een herdenkingszitting op 18 mei in de aula van de Gentse Rijksuniversiteit, een tentoonstelling organiseerde en een boekje verzorgde onder de titel Bescheiden bloem bij de mooie kroon door Vlaanderen gelegd op het hulde-altaar van een Universeel genie.7

In een artikel uit 1940 over Lermontov merkt Daisne op: 'Na de Poesjkien-herdenking van 1937 weet het Westen dat de klassieke Russische literatuur begint met Alexander Sergéjévietsj Poesjkien.8 Schepens corrigeert: Het Westen wist dit reeds lang voor Daisne was geboren, dank zij o.a. de vertalingen van Iwan Toergenjef en Louis Viardot (1862). Het jaar 1937 beteekende een groote, algemeene herhaling, de zoveelste bevestiging, een opfrissching van aller geheugen.'9

Johan Daisne droeg de Russische en de Sovjetliteratuur een warm hart toe. Er was echter meer. Zijn geestdrift voor de Russische volksaard en de 'Slavische ziel' ging gepaard met een groot enthousiasme voor de nieuwe samenleving- in-opbouw. In 1935 en 1939 bracht hij, net zoals vele andere fellow-travellers voor en na hem, een bezoek aan de Sovjetunie.

In 1935 publiceerde Daisne een reisverslag, Stof op het Kremlin, dat objectief wil zijn en een schat aan interessante informatie bevat, maar dat, als geheel, een erg rooskleurige indruk geeft Daisnes geloof in de nieuwe samenleving is na zijn bezoek niet in het minst verminderd, eerder versterkt. Een uniek tijdsdocument dat kort daarop, in mei 1936, in de Vlaamse Gids verscheen, is Daisnes officiële liefdesverklaring aan Rusland en de Sovjetunie, getiteld 'Dve Rossii' ('De twee Ruslanden').

Rusland van de Witte Tsaars,
Rusland van de kloosters en de tàjga's,
Van de schoone wreede adelaars,
Van d'iezbà's en van de balalàjka's;

Ruslandvan d'autocratie,
Rusland van den knoet en van d'ikona's,
Van de glanzend' aristocratie,
Van paleizen, vodka en madonna's; -

Rusland van de Roode Tsaars,
Rusland van de volksche dictatoren,
Van de goede wreed' omwentelaars,
Van beton enjuichende motoren;

Rusland der Bolsjewikié,
Rusland van de tweed' of derde schepping,
Met uwheilige bjezbozjnikié,
Uw kolchozen, uw bestofte Kremlin: -

0 twee Ruslanden, ik heb u lief,
Smartelijk, hartstochtelijk- 'k kan niet kiezen!
Beiden dient gij met een ander lied
D'eeuwgen God in zijn meervoudig wezen:

Gij, hetWitte, met uw romantiek,
Gij, het Roode, met uw stout' erectie,
't Eene door zijn adel, zijn tragiek,
't Ander door zijn massa, zijn perfectie.

'k Lief u, Rusland der Romànofs
'k Liefu, Rusland der Oeljànof's Schoon-
wreed' incarnaties van God's strijd'ge Waarden Schoon en Goed!
Dve Rossii! ja vas stràstno, boljno vas ljoebljoe!

Met andere fellow-travellers deelde Daisne de sympathie voor de socialistische staat, die zich in de jaren dertig leek te consolideren. In de Sovjetstaat zag hij zijn idealen van broederschap en harmonie gerealiseerd. In een interview in 1972 verklaarde hij dat hij uit idealisme het communisme goed gezind was, 'de leer was me welgevallig: goeddoen voor elkaar, je broeder als broeder behandelen.10 Verwijzing naar en verbinding met het Christendom lag bij Daisne dan ook voor de hand. In de Sovjetmensen zag hij 'Christenen-met-de-daad'. Dit leidde bij hem tot de volgende merkwaardige uitspraak:



De waarachtige communist vecht tegen niets of niemand, maar is voor het Communisme. Want zijn wapenen zijn niet stofaanbidding, afgunst en haat, maar Liefde, Optimisme en Idealisme. Zijn levenshouding en wereldbeschouwing, zijn Godsdienst door Mensendienst. De wezenlijke stichter der K.P. is Jezus Christus; Marx, haar penningmeester en econoom; Lenin, haar politiek secretaris.11


Hoewel Daisne kritiek had op de 'ijzeren' wetmatigheid en de onfeilbaarheid die de communistische dialectiek volgens hem voor zich opeist, schijnt hij toch een zwak te hebben gehad voor het dialectisch denkschema van these-antithese- synthese. Ook in Daisnes eigen werk zien we dat twee, ogenschijnlijk tegengestelde, polen in een hogere synthese worden verzoend. De 'polariteit tussen Droom en Werkelijkheid', zoals hij dat zelf noemt, is een grondgegeven van zijn magisch realisme.

De literair-historische visie die hieruit voortvloeide met betrekking tot de Russische en de Sovjetliteratuur is op zijn minst intrigerend te noemen. In 1948 verscheen het hoog geroemde en fel omstreden Van Nitsjevo tot Chorosjo! Tien eeuwen Russische literatuur12, dat we kunnen beschouwen als een samenvatting van Daisnes in de loop der jaren in artikelen en voordrachten bijeengebrachte gegevens en denkbeelden over de literatuur van Rusland en de Sovjetunie. De auteur ontkent allerminst zijn eigen subjectiviteit. De titel van het boek is de vrucht van een veralgemening die Daisne 'voor zichzelf en ten bate van de eenheid van zijn werk heeft doorgetrokken' (blz. 205). "Nitsjevo!" is de wanhopige, geëxaspereerde uitroep die bestendig in de Russische letteren voor de revolutie echoot tegen de achtergrond van het tsaristische regime met zijn misstanden, waartegen die literatuur uit naam van zijn idealistischrealistische (ogenschijnlijke tegenstelling? - A. 0.) strekking opkwam. (...) De nieuwe literatuur is positief gericht, opbouwend, als de letterkunde van een volk dat een begin heeft gemaakt met de verwezenlijking van zijn ideaal, in een Staat tot welke, bij het eerste jubileum ( 1927), de dichter Majakovski de jubelzang kon richten: "Chorosjo!" ('t Is goed!)'.

Daisne is van mening dat de Russische en de Sovjetliteratuur, meer nog, het Russisch realisme en het socialistisch realisme 'zonder hiaat' in elkaar overgaan. De band tussen beide is 'het gemeenschappelike (sic) idealisme, dat er borg voor staat dat de Soviëtliteratuur niet altijd louter "sociaal-economies" zal blijven maar dat in haar, t.g.t. (te gepasten tijde - O. A.), na volbrachte taak, het metafysiese moment zal terug-keren'.13 De (schijnbare) tegenstelling Nitsjevo- Chorosjo zal dus in hogere literatuur resulteren. Veelbelovend, en op zichzelf zo gek nog niet bedacht, hoewel anno 1948 wel wat voorbarig te noemen.

Meer moeite heb ik met Daisnes vraag: 'En zijn in de grond de Soviëts inderdaad niet de sociaal-economische mystici van het ware en eeuwige Christendom? Als eenmaal hun huis is opgebouwd zullen zij kunnen uitgroeien tot wijsgeer en dan aanknopen aan de hoogste zielsspeculatiën van het verleden' (blz. 23). Dit vertrouwenwekkend toekomstbeeld is gebaseerd op Daisnes geloof in het Russische volk. 'Rusland is een volk van extremen, gespannen tussen twee polen, die ten slotte neerkomen op de gespletenheid van de oorspronkelijke en eeuwig jeugdige mens: Droom en Werkelijkheid. Die jeugd gelijkt een boog, waarmee, door de spankracht van zijn twee uiteinden: droom en werkelijkheid, de Russische ziel zichzelf als een vlammende pijl de Toekomst inschiet' (blz.23-24).

Dergelijke geestdriftige en politiek-literair opvallende uitspraken, die elders toch weer genuanceerd worden, overschaduwen de nauwgezetheid van zijn studie en de moeite die hij zich getroost heeft een schat aan gegevens en wetenswaardigheden te verzamelen. Het boek is, net als 'Dve Rossii', uniek als tijdsdocument en had in 1948 slechts het nobele doel het Vlaams publiek een vlotte anthologie met bio-bibliografische achtergronden te verschaffen.

De Nederlandse slavist Charles B. Timmer toonde zich in elk geval niet erg ingenomen met Daisnes opvattingen en voorstelling van zaken. Hen 'die aesthetisch geschokt of intellectueel misleid wensen te worden kunnen wij het boek dan ook warm aanbevelen.'14

Even oprecht en fundamenteel als zijn sympathie voor de Sovjetunie was Daisnes teleurstelling na het 'Wereldcongres der Intellectuelen voor de Vrede' te Wrocław in augustus 1948. Er is een hemelsbreed verschil tussen het uitgebreide verslag dat hij hiervan publiceerde, De Vrede van Wrocław15, en Van Nitsjewo tot Chorosjo!

De koude oorlog laaide in Wrocław in alle hevigheid op, Daisne hoorde hoe Aleksander Fadejev te keer ging tegen het 'imperialistische kamp' en aanschouwde de 'grote man' Ilja Ehrenburg, die met 'gloeiende uitdrukking, kwellend gebaar en gierende stem' een 'driftige uiteenzetting' ten beste gaf. 'Het hele Congres is neergekomen op een eenzijdige campagne tegen het Amerikaans kapitalistisch imperialisme, zonder te onderzoeken of daar geen Russisch communistisch imperialisme tegenover staat', luidt zijn oordeel over het Congres.

Daisnes verslag van de tijdens het Congres gehouden redevoeringen bevatten een aantal verrassend rake opmerkingen. Was er vroeger sprake van enige naïveteit en 'vrijwillige blindheid', deze hebben nu plaats gemaakt voor nuancering en kritisch commentaar. Zijn vertrouwen is geschokt en wat meer is: Daisne voelt zich geraakt in iets wat hem het meest dierbaar is: zijn schrijverschap.

Hij voelt niet veel voor de dwang van 'sociale' literatuur, die voor de Sovjets de enige aanvaardbare is. 'Ik eis voor de kunstenaar het volstrekte recht op, vrij de werkelijkheid te mogen kiezen welke hij wenst te bezingen of te bewenen: de sociale of de individuele, de zakelijke of die van de droom.16 Daisnes eigen literaire werk liep immers het risico in termen van Sovjetcritici als 'formalistisch' te worden bestempeld.

Na dit Congres nam Daisne afstand van het 'Nieuwe Regime, geboren uit het aloude verzet en de Revolutie. In het gedicht 'De Rode Trui' dat hij kort hierna schreef (uit de bundel Het kruid- aan-de-balk) staan de volgende woorden:



Ik heb mijn lidmaatkaart gescheurd - barbaar! bandiet! -
en de twee helften allebei omhooggestoken.
Ik wil van oude noch van nieuwe dwingelanden,
Ik wil van héél de wereld en één Heiland zijn!
Ik weiger het geluk, geschonken op commando,
dat met granaten waakt achter een rookgordijn!





1 Fragment uit: Jan Schepens, 'Daisne, gezien door een Russischen bril'. Arsenaal, november 1945, blz. 475-477. Jan Schepens (geb. 1909) is vooral bekend als dichter en literator en was van 1945 tot 1960 secretaris van De Vlaamse Gids.
2 Jeroen Brouwers, 'De Vlaamse Dostojevski en de vergetelheid. Bij de dood van Johan Daisne'. Vrij Nederland 19 augustus 1978.
3 Jan Schepens, Johan Daisne (Hedendaagsche dichters). Antwerpen 1946, blz. 6.
4 Ibidem, blz. 7.
5 Ibidem, blz. 93. De laatste regels van 'Mensen' luiden:

En 'k sta alleen. Je leert ook vriendschap af,
en slechts in Moeder nog vertrouwen,
in God, jezelf. Het wordt een eenzaam graf,
maar 'k zal er zelfmijn zuil uit bouwen.
De droom, het Boek toch laat niet af
.
6 Jan Schepens, op.cit., blz. 7.
7 F. V. Toussaint van Boelaere, Achilles Mussche, Herman Thiery, Poesjkien 1837-1937. Bescheiden bloem bij de mooie kroon door Vlaanderen gelegd op het hulde-altaar van een Universeel genie. Brugge 1937. 62 blz.
8 Dr. Johan Daisne, 'Bij de honderdste verjaring van Ljermontof, "Een held van onzen tijd"'. Vooruit 17 maart 1940.
9 Schepens, op.cit., blz. 7.
10 Het interview, met Joos Florquin, werd uitgezonden op 30 augustus 1972.
11 Johan Daisne, 'Diogenesen, 10. Diogenes lid der K.P.'. Nieuw Vlaams Tijdschrift, aug-sept, 1946, blz. 701.
12 Johan Daisne, Van Nitsjewo tot Chorosjo! Tien eeuwen Russische literatuur. Brussel 1948. 471 blz.
13 Johan Daisne, De Russiese Literatuur. Een gei11ustreerde gids. Gent 1945, blz. 10.
14 Ch. B. Timmer in Litterair Paspoort 4e Jrg. No. 28, juni-juli 1949.
15 Johan Daisne, De Vrede van Wrocław of Een Proeve van Spijkerschrift op het IJzeren Gordijn. Brussel 1949.
16 Ibidem, blz. 12.




<

TSL 6

>