Alexander Ivanovitsj Herzen (1812-1870), Russisch
revolutionair, schrijver, filosoof en publicist,
onecht kind van een rijke landeigenaar, wist al
vroeg dat hij zijn leven in dienst zou stellen van de
revolutie, de emancipatie van de boer en de bevrijding
van het Russische volk van de autocratie. In
1827 immers zwoer hij met zijn vriend Nikolaj Ogarjov
op de Moskouse Mussenheuvels bereid te
zijn leven hiervoor op te offeren. Zover is het
uiteindelijk niet gekomen, maar Herzens leven heeft
wel continu in het teken van politieke en sociale agitatie gestaan.
Op de universiteit vormde zich rond hem en de
al eerder genoemde Ogarjov een revolutionaire
kring, waartoe onder anderen de in het hier te bespreken
deel van Feiten en gedachten beschreven
Nikolaj Sazonov behoorde. Aanvankelijk waren
Herzens verwachtingen en hoop gericht op revolutionaire
ideeën zoals die in West-Europa opgeld deden.
De mislukte revolutie van 1848 in Frankrijk
bezorgde hem echter een dusdanige desillusie, dat
hij nauwelijks meer kon geloven in de mogelijkheden
van het Westen om sociale hervormingen door
te voeren. Vanaf dat moment richtte hij zijn hoop op
Rusland, waarbij moet worden aangetekend dat
Herzen zich vanaf 1847 in West-Europa, dus buiten
Rusland bevond.
Herzens vader had zijn zoon een fors kapitaal
nagelaten, zodat deze zich om materiële zaken weinig
hoefde te bekommeren. Herzen was een voor
die tijd typische 'bemiddelde revolutionair', die met
het volk weinig banden had. Sinds zijn verblijf in het Westen bestond zijn leven uit talrijke omzwervingen
door Europa, het schrijven en laten drukken
van talrijke publikaties (onder andere de beroemde
krant 'De Klok'), steeds verdergaande teleurstelling
in Europa en een steeds sterkere oriëntatie op Rusland.
Als een van Ruslands grootste sociaal-revolutionaire
denkers hield Herzen zich niet alleen bezigmet
publicistiek, maar ook met belletrie en filosofie.
Zeer beroemd is zijn sociaal-psychologische roman
'Wie is schuldig' (1847), maar het hoogtepunt van
zijn oeuvre wordt wellicht gevormd door de omvangrijke
reeks memoires Feiten en gedachten (1852-1868), die het politieke en maatschappelijke
leven in Rusland en het Westen halverwege de negentiende
eeuw uitvoerig weergeven.
Feiten en gedachten is een nogal hybridisch
werk. Het heeft autobiografische trekken, al worden
ingrijpende gebeurtenissen uit Herzens leven slechts
terloops of soms helemaal niet vermeld. Het werk
bevat niet alleen memoires, maar ook portretten van
tijdgenoten, filosofische en essayistische gedeelten,
het heeft trekken van een kroniek, een epos, een roman,
zonder overigens bijvoorbeeld een uitgesproken
roman te worden. Misschien dekken Herzens
eigen woorden de lading nog het best toen hij zei
dat zijn werk geen historische monografie was,
maar de reflectie van de geschiedenis in de mens,
die toevallig op het pad van de geschiedenis was beland.
Het vijfde en laatste boek van Feiten en gedachten
beslaat de jaren 1864-1868 en bestaat uit twee
delen. Het eerste deel bevat een reeks portretten van
Russen in het Westen. Onder andere geeft Herzen
een beschrijving van de eerder genoemde Sazonov,
die volgens de auteur 'zeldzaam begaafd' was, vol
ideeën zat omtrent politiek en revolutie, maar die uiteindelijk
volkomen mislukte en volkomen vergeten
stierf. Uiterst treffend is de beschrijving die Herzen
geeft van Vladimir Petsjorin, schrijver en hoogleraar
Griekse filologie, die Rusland verliet en katholiek monnik en priester werd: 'In zijn hele manier
van spreken, in al zijn gebaren lag die kunstmatige,
clericale sereniteit, waarmee vooral monniken hele
facetten van hun gemoedsleven en denken als met
kwikzilversublimaat kunnen immuniseren. Een katholieke
geestelijke doet me altijd aan een weduwe
denken: hij is al net zo in de rouw en vereenzaamd,
op dezelfde manier trouw aan iets dat er niet meer is
en hij onderdrukt op gelijke wijze de wel degelijk
bestaande hartstochten door stimulering van zijn
fantasie.' In dit fragment toont zich bovendien de
stilist Herzen. Zijn metaforiek en vergelijkingen
spreken erg tot de verbeelding en treffen door hun
originaliteit.
Het tweede deel van het boek bestaat uit 'Fragmenten',
opstellen en essays, waarvoor de aanleiding
hoofdzakelijk door het Europa van na de revoluties
wordt gevormd. Herzen raakte in Europa teleurgesteld
toen hij zag hoe de geest van de reactie
overal om zich heen greep. Zijn teleurstelling over
de Westeuropese revoluties en met name over het
land dat ooit de bakermat van de revolutie was,
spreekt uit het gedeelte 'La belle France'.
Herzens Feiten en gedachten vormen inspirerende,
maar lang niet altijd gemakkelijk te verteren
literatuur. Herzen veronderstelt bij zijn lezer een gigantische
kennis van cultuur, politiek en geschiedenis,
en daarom is een omvangrijk notenapparaat
ronder meer onmisbaar. Dit leidt af en toe wel tot
een wat vermoeiende manier van lezen, omdat sommige
bladzijden vele noten bevatten, die dan soms
ook nog tamelijk lang zijn, zodat je de draad van het
verhaal dreigt te verliezen.
Alvorens aan de memoires zelf te beginnen is het
aan te raden Timmers essay Herzen in gesprek met
zichzelf te lezen. Timmer geeft hierin een beknopt,
maar zeer leesbaar en toereikend beeld van de figuur
Herzen, zijn plaats in de geschiedenis en literatuur,
zijn ideologische positie en de ontstaansgeschiedenis
van Feiten en gedachten. Interessant zijn bijvoorbeeld
Timmers opmerkingen over de lijnen die
men kan trekken tussen Gogol en Herzen wat hun
stijl betreft. Inderdaad is de overeenkomst vaak
frappant.
Feiten en gedachten grijpt de lezer door de veelomvattendheid,
het veelsoortig karakter, Herzens typerende
stijl en zeer scherpe, analytische blik. Timmer
verdient alle lof voor de uitstekende vertaling
van dit grootschalige project en het heldere begeleidende
essay. Ondanks de wat hoogdravende toon
spreekt Timmer ware woorden: 'In Feiten en gedachten
gedenkt Alexander Herzen de feitelijkheid
van het door hem doorleefde verleden en vormen
zijn gedachten erover een bron van inzicht in het
wezen van intelligentie, karakter en vastberadenheid vastberadenheid,
een bron voor toekomstige generaties, voor de
mensen die na de stormen van oorlogen, vemietigingskampen
en totale dehumanisatie verder moeten
leven en die dan in de te boek gestelde herinneringen
van een groot man graag naar oriëntatiepunten
zoeken.'
Menno Kraan
Nadezjda Teffi (pseudoniem van Nadezjda Aleksandrovna
Lochvitskaja) heeft een redelijk omvangrijk
oeuvre nagelaten, zo'n vijftien titels, waarvan
tot op heden nauwelijks iets in het Nederlands is
vertaald. Heel verheugend dat nu een flinke verhalenbundel
van haar is verschenen. Immers, haar
werk neemt tussen dat van de schrijvers met wie zij
vaak vergeleken wordt, Zosjstjenko en Tsjechov,
een heel eigen plaats in. Haar vermogen om door
middel van de satire de overal aanwezige menselijke
zwakheden met een glimlach bloot te leggen, zonder
te veroordelen, is uniek.
Teffi, in 1872 geboren, was in tsaristisch Rusland
vanaf 1910 medewerkster aan het blad Satirikon
en de opvolger ervan, Novy Satirikon, totdat
het laatste in 1914 werd verboden. Van haar korte
verhalen, die zeer populair waren, verschenen in
ongeveer dezelfde periode enkele bundels en ook werden twee poëziebundels en een bundel toneelstukken
gepubliceerd. Het grootste gedeelte van
haar werk is echter in de emigratie tot stand gekomen:
de gevolgen van de Oktoberrevolutie dreven
haar in 1919 naar Parijs, waar ze in 1952 is overleden.
In 1946, op vierenzeventigjarige leeftijd, haalde
Teffi uit naar de eeuwige belaagster van haar gemoedsrust,
de liefde. 'à verzamelde alle valstrikken
die ze tijdens haar leven van deze onruststookster
had opgetekend en gaf ze uit onder de titel Alles
over liefde.
Het merendeel van de verhalen speelt zich af in
het Parijse emigrantenmilieu. Geld, aanzien, al dan
niet vergane glorie en de Russische ziel spelen hun
rol in het bestaan; de essentie van het leven is echter
de liefde - van het moment, of van het verleden.
Liefde, flirt, verliefdheid: buiten deze, en vooral
buiten geregelde afwisseling hierin, valt niet te leven.
De mens zoekt de liefde, de liefde overvalt de
mens en begint ogenblikkelijk met het creëren van
situaties, het graven van valkuilen, het plaatsen van
netten. Bijna geen enkele speler van het spel is zo
gelukkig zich geheel te kunnen wijden aan de
nieuwste vlam, nee, de meeste minnaars en minnaressen
hebben thuis (of misschien niet?) nog een
oude echtgenoot of echtgenote zitten, met wie ook
rekening gehouden dient te worden. Teffi laat een
van haar personages dan ook zeggen: 'Wat is er op
te hemelen aan een monogaam mens? Een monogaam
mens, dat is toch een allerellendigst type?
Hem komt het natuurlijk heel mooi uit. Hij raakt
eenmaal op drift, wordt verliefd en geen ellende
verder, terwijl jij maar lijdzaam zit te zitten. Wat een
gezicht voor de omstanders! En wat vervelend! Hij
volgt niemand met zijn ogen, bromt binnensmonds
en gaat om tien uur naar bed. Een vrouwenjager
daarentegen drinkt een glaasje cognac en geeft zijn
ogen de kost. Een complimentje hier, een complimentje
daar, degene die vis-à-vis tegenover hem zit
kijkt hij zwoel aan, wat betekent: ik zwijg, maar ik
lijd. En iedereen vrolijk, en iedereen plezier. (... )
Ontrouw vergeeft hij je graag, hij merkt het zelfs
niet eens altijd op.'
Aldus is in de wereld die Teffi creërt iedereen
druk doende de een te veroveren en de ander te laten
geloven dat de liefde voor eeuwig is, raad te geven
aan een vriend in problemen en het hart uit te
storten over de eigen moeilijkheden bij een meevoelende
vriendin. Teffi laat de lezer zien hoe de zelfingenomen maar eenzame schrijver van ingezonden
brieven besluit verliefd te worden en zijn prille liefde onmiddellijk eigenhandig de nek omdraait. hoe
de vrouw van middelbare leeftijd om een atmosfeer
van liefde te scheppen vier cavaliers tegelijkertijd uitnodigt
en uiteindelijk alleen overblijft, hoe je als
getrouwde vrouw nog het beste af bent met een
echtgenoot die een betoverende minnares heeft en
hoe, doordat iedereen zich voor de ander steeds
weer mooier voor wil doen dan hij in werkelijkheid
is, het misverstand telkens weer triomfeert. De liefdesrelaties
in de Russische gemeenschap worden
haarscherp geanalyseerd.
In het verhaal 'De kat van meneer Furtenau'
brengt het misverstand in verschillende relaties veranderingen
teweeg. In het kleine stadje Sonnebach
komt op een dag een nieuwe huurder aan, een oude
man die in zijn bagage een grote, met een lap omwikkelde
kooi meevoert. De buren vermoeden dat
er een kat in zit en worden hierin bevestigd door de
dialoog die meneer Furtenau, zoals de oude man
blijkt te heten, iedere avond met het beest voert. De
mensen in de gehorige huizen raken al snel gewend
aan het gesprekje tussen de man en zijn kat en hoewel
de kat eerst vals beschuldigd wordt van het stelen
van vlees uit de keuken van een van de buren,
gaan de mensen door de wederzijdse trouw van
man en kat nadenken over de diepere dingen des
levens. In het geval van de boekhouder en het linnenmeisje
breekt een gesprek over de kat het al lang
bestaande ijs en vraagt de boekhouder het meisje
ten huwelijk. Bij de oude mensen aan de overkant
is de kat van meneer Furtenau de aanleiding om een
weeskind in huis te nemen en de jonggetrouwde
kunstschilders in de kelder nemen toch maar hun
oude moeder bij zich. Pas als meneer Furtenau een
paar dagen niet op straat is verschenen en bezorgde
buren besluiten de sleutelmaker erbij te halen, blijkt
toch dat niet alles zo is als iedereen altijd gedacht
had.
Alles over liefde is opnieuw een bewijs dat Russische
literatuur niet per definitie zwaarmoedig en
moeilijk is. De verhalenbundel biedt een uiterst amusante
blik op het leven van de Russische emigranten
in de eerste helft van deze eeuw. Een leven
met zorgen en problemen, maar ook met een
prachtige toekomstverwachting, tenminste als we
een van de personages uit het verhaal 'Over eeuwige
liefde' moeten geloven, die een toekomst voor
zich ziet waarin '...geen liefdesverdriet meer (zal)
zijn, er zullen geen stervende zwanen en geen
waanzinnige duiven meer zijn. Iedereen zal als
Rockefeller doen, zestig keer kauwen, niet spreken
en honderd worden. Schitterend, nietwaar?'
Waarvan acte.
Jacqueline Mulders
Verantwoordelijkheidsbesef en zeker ook enige
moed kunnen de Nederlandse uitgeverijen beslist
niet worden ontzegd. Er mag dan tegenwoordig een
tendens bestaan om door middel van verhoogde reclameactiviteiten
doelbewust te mikken op een zeer
groot lezerspubliek, naast de met veel tamtam gelanceerde
bestsellers verschijnen er gelukkig nog
regelmatig boeken waarvan bij voorbaat al vaststaat
dat ze - overigens, ten onrechte - slechts een beperkte
schare kopers zullen trekken. De intrinsieke
literaire waarde van dit soort boeken weegt kennelijk
voor de uitgevers nog steeds zwaarder dan
een te verwachten verliespost. Hoe lang deze afweging
voor de literaire fijnproevers positief zal blijven
uitvallen durf ik niet te voorspellen, maar vooralsnog
vaart de Russische literatuur er wel bij. Zo
tastte onlangs De Bezige Bij diep in de beurs voor
een dikke (249 blz.), luxueus uitgevoerde bloemlezing
uit de poëzie van de Amerikaans-Russische
Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky (Iosif Brodski),
getiteld De herfstkreet van de havik. Meulenhoff
deed daar echter nauwelijks voor onder met
Vlucht van de tijd, 247 blz. poëzie en proza van
Anna Achmatova, een van de grootste Russische
dichters, van wie op 11 juni van dit jaar de honderdste
geboortedag werd gevierd.
Haar populariteit en faam als vernieuwende dichteres
vestigde Achmatova in de periode 1910-1920,
toen ze debuteerde met een voor die tijd sensationeel
soort lyriek, die zich door zijn bondigheid,
fragmentarische karakter en intens persoonlijke, gevoelige
toon laat lezen als dagboeknotities. Achmatova
maakte deel uit van het acmeisme, een stroming
in de Russische poëzie die het beste kan worden
begrepen als een reactie op het ineenstortende
symbolisme. Het zweverige en mystieke suggereren
van hogere werelden door middel van diepzinnige,
dikwijls moeilijk toegankelijke symbolen en
de daaruit voortvloeiende vervaging van het taalgebruik
werden door de acmeisten als storend ervaren.
Zij keerden terug naar de aarde en gebruikten
de woorden weer in hun gewone, vaste betekenis.
In hun gedichten sneden ze alledaagse onderwerpen
aan, die met behulp van scherp omlijnde beeldspraak
en tastbare details exact en bondig werden
verwoord. Het onderstaande gedicht, dat een sfeervol
rendez-vous beschrijft, is vanwege de plastische,
trefzekere beschrijving van een herkenbare
situatie - de haarscherpe beelden komen als het ware
los van het papier -, het ingetogen taalgebruik en de eenvoudige zinsbouw typerend voor zowel het
acmeisme als het vroege werk van Achmatova. Erg
mooi vind ik hier het ironische contrast tussen de
nadrukkelijk romantische entourage en het ontnuchterende,
bittere commentaar vanuit de denk- en gevoelswereld
van de spreekster:
Het werk van grote dichters reflecteert, sterker nog, overwint de tijd. Zo ook bij Achmatova. Is haar vroegere werk vooral te begrijpen in het licht van de ontwikkeling van de Russische dichtkunst, het latere werk kan niet los worden gezien van het tijdvak waarin ze leefde en werkte. Kunnen haar eerste bundels opgevat worden als stemverheffing tegen wat Brodski in een essay over Achmatova het 'onophoudelijke en volkomen zinloze gemompel van de Symbolisten' noemt, in haar latere poëzie verheft de dichteres uit naam van miljoenen anonieme slachtoffers haar stem tegen het onheilspellende, monotone gedreun van Stalins schrikbewind. Het belangrijkste en verreweg bekendste klandestiene werk uit die periode is ongetwijfeld Requiem, een aangrijpende gedichtencyclus naar aanleiding van de arrestatie en het vonnis van haar enig kind, de zoon uit haar huwelijk met de al in 1921 terechtgestelde dichter Goemiljov. Uit deze reeks, die in de Sovjetunie pas onder Gorbatsjov officieel kon verschijnen en vanzelfsprekend is opgenomen in Vlucht van de tijd, citeer ik het eerste deel van de epiloog, waarin Achmatova een beschrijving geeft van de beproevingen van haar en haar lotgenoten, die net als zijzelf dagelijks bij de gevangenissen stonden te wachten in de hoop een pakje te kunnen afgeven of iets te weten te komen over hun zoon of man:
Het is denk ik vooral dit soort gedichten dat Brodski
- wiens carrière onder Achmatova's vleugels op
gang kwam - met de volgende uitspraak op het oog
had: 'In sommige perioden van de geschiedenis is
slechts de poëzie tegen de werkelijkheid opgewassen,
omdat ze haar kan samenballen tot iets tastbaars,
iets dat anders onvatbaar zou zijn voor de
geest In die zin nam het hele volk de schuilnaam
Achmatova aan - vandaar haar populariteit en, wat
belangrijker is, haar vermogen om voor het gehele
volk te spreken en het tegelijkertijd iets te vertellen
wat het niet wist'.
Behalve Requiem bevat de bloemlezing onder
andere ook het monumentale en intrigerende Epos
zonder held en een rijke keuze uit Het zevende
boek, de laatste bundel poëzie die Achmatova zelf
redigeerde. Tellen we daar dan ook nog eens de
boeiende herinneringen aan Blok, Modigliani en
Mandelstam bij op, plus autobiografische schetsen
en een thrillerachtig essay over de omstandigheden
van Poesjkins dood, dan zal het duidelijk zijn dat de
lezer bij aankoop van deze uitgave een boek in
handen heeft dat een uitstekend overzicht biedt van
het werk van een van de belangrijkste vertegenwoordigers
van de moderne Russische poëzie.
Peter Zeeman
'Zoals zij zich, zoals zovelen, heeft ingezet voor de vrijlating van Andrej Sacharov, zo hebben velen zich voor haar ingezet toen zij hierdoor zelf in gevangenschap gekomen was. Irina Ratoesjinskaja werd op 17 september 1982 gearresteerd, ze was toen net 28 jaar. Zij werd op grond van artikel 70, 'antisovjet agitatie en propaganda' in maart 1983 veroordeeld tot zevenjaar werkkamp met verzwaard regime en vijf jaar binnenlandse verbanning.' (uit een rapport van Amnesty International, 1984).
Irina Ratoesjinskaja is in 1954 in Odessa geboren;
ze stamde uit een Poolse adellijke familie.
School en ouders slaagden er niet in haar op te voeden
tot een overtuigd 'bouwer van het communisme'.
Tegen het verbod in leerde ze wat Pools van
haar grootouders, nam kennis van het katholieke geloof
en zocht naar andere literatuur dan de gelijkgeschakelde
Sovjetliteratuur waarin op school werd
onderwezen. Op vierentwintigjarige leeftijd kreeg ze
kort inzage in samizdat-uitgaven van Mandelstam,
Tsvetajeva en Pasternak. Dit betekende een keerpunt
in haar leven; ze realiseerde zich dat ze al vele
kostbare jaren aan een 'Sovjet-pseudo-educatie' had
verdaan: dit was èchte geschiedenis en èchte literatuur.
Het zette haar aan tot zelf schrijven.
In 1977 werd een toneelstuk dat gedeeltelijk van
haar hand was na de première onmiddellijk verboden
en iedereen die er aan had meegewerkt werd antisovjet
gangmakerij verweten. Al in 1972 had Ratoesjinskaja
geweigerd informante van de KGB te
worden; in 1977 weigerde ze zitting te nemen in de
examencommissie van het pedagogisch instituut
waar ze scheikunde gaf. Men had haar uitgelegd dat
er bij toelatingsexamens van joodse studenten wat
andere normen werden gehanteerd...
Noch Irina, noch haar echtgenoot Igor Gerasjenko
bleken zich te kunnen neerleggen bij het bestaan
van dergelijke onwettige praktijken in de Sovjetunie.
Hun eerste protest in het kader van een actie
voor de rechten van de mens was een brief aan de
regering naar aanleiding van de onwettige verbanning
van Andrej Sacharov. Daarnaast schreef Ratoesjinskaja
een aantal artikelen voor de SMOT
('Vrije Interprofessionele Unie van Arbeiders') en
ze vroeg samen met haar man in 1980 toestemming
om te emigreren. Beiden verloren als gevolg hiervan
hun werk en verdienden een tijd lang de kost met
het opknappen van woningen. De KGB verbood Irina
bovendien gedichten te schrijven, tenminste, ze
in de openbaarheid te brengen. Dit alles paste in de
grimmige sfeer die aan het begin van de jaren tachtig
op cultureel gebied was ontstaan. De sovjetautoriteiten
wilden nu voor eens en altijd afrekenen met
de zogenaamde 'tweede cultuur', de niet-officiële
kunst en literatuur. Ratoesjinskaja weigerde een
'waarschuwing' van de KGB te ondertekenen,
waarmee ze te kennen gaf dat ze trouw bleef aan
haar eigen idealen. Bij een demonstratie voor de
mensenrechten op het Poesjkinplein in Moskou
werden Irina en haar echtgenoot opgepakt en veroordeeld tot tien etmalen 'administratief arrest (een
veroordeling tot opsluiting na een snelle juridische
procedure zonder dat er een rechtszaak is geweest).
Uiteindelijk werd Ratoesjinskaja in september 1982
gearresteerd en na eenjuridisch aanvechtbaar proces
overgebracht naar een vrouwenkamp in Mordovië.
Het boek Grijs is de kleur van de hoop gaat over
het leven in de Kleine Zone, de afdeling in het
kamp voor 'bijzonder staatsgevaarlijke politieke
misdadigers'. De titel, die zo tegenstrijdig lijkt, is
zeer typerend voor het karakter van Ratoesjinskaja:
het leven in het kamp is zo ontstellend zwaar, hard,
deprimerend, mensonterend en uitzichtsloos dat
slechts een mens met een bijna bovennatuurlijke innerlijke
kracht en een onschokbaar geloof en vertrouwen
in de eigenwaarde in staat is zijn hoop niet
te verliezen. Ondanks de verschrikkingen van het
kampleven houdt zij hoop, hoop dat uiteindelijk het
Goede zal overwinnen. Ze blijft actief, strijdbaar en
vol geloof in haar idealen, al moet ze er binnen anderhalfjaar
tien hongerstakingen voor doorstaan.
In haar boek vertelt Ratoesjinskaja hoe ze gedichten
schrijft en die voorleest aan haar medegevangenen,
terwijl ze ze verborgen moet houden
voor de bewaaksters. Op wonderbaarlijke wijze
weet ze ze toch uit het kamp te krijgen. In het Westen
zijn hier, nog tijdens haar gevangenschap, een
paar bundels uit samengesteld. Ook in haar 'kampdagboek'
zijn een aantal gedichten opgenomen. Juist
vanwege het schrille contrast tussen het destructieve
kampleven en de innerlijke onkreukbaarheid van de
dichteres is haar boek zo schokkend en aangrijpend.
Het schokkendst is misschien nog wel dat je je
gaandeweg realiseert dat je niet een verhaal over de
kampen zit te lezen als Solzjenitsyns Een dag van
Ivan Denisovitsj. We zijn gewend aan beschrijvingen
van het kampleven uit de jaren vijftig en zestig,
maar nu stuit je op namen als Andropov en Tsjernenko,
en dan dringt opeens tot je door dat dit heel
recent leed is, dat de personages uit het boek echte
mensen zijn, die op dit moment nog bezig zijn hun
trauma's te verwerken, die nog herstellende zijn van
alle ontberingen die ze leden, terwijl jij hier een rustig
leven leidde.
Irina Ratoesjinskaja kreeg gratie aan de vooravond
van de topontmoeting tussen Reagan en Gorbatsjov
in Reykjavik. Terwijl wij op de televisie de
verslaggeving volgden van deze historische gebeurtenis,
werd Ratoesjinskaja door KGB-ers naar huis
gereden. Pas toen dezen een kopje koffie hadden
afgeslagen en werkelijk waren verdwenen, begon
Irina beetje bij beetje te geloven dat het waar was,
dat ze werkelijk kon gaan proberen een nieuw leven
op te bouwen...
Mathilde Dekker
Joseph Brodsky is in ons land als dichter verrassend
geliefd. Hoewel slechts een beperkte groep
zijn gedichten in het origineel kan lezen en het grote
publiek is aangewezen op vertalingen - bij poëzie altijd
een forse barrière - is Brodsky's stem tot dit
grote publiek doorgedrongen. Op velen blijkt zijn
werk een bijzondere aantrekkingskracht te hebben,
alsofmen een warmte, een uitstraling voelt die in de
poëzie van eigen bodem vaak node wordt gemist.
Dat juist de Nederlandse lezer een sterke band
met Brodsky voelt is niet verwonderlijk. De dichter
zelf voelt een bijzondere band met Nederland. In
zijn nawoord bij De herfstkreet van de havik wijst
Kees Verheul erop dat Brodsky tijdens zijn jeugd in
Leningrad een voorkeur had voor de meest 'Nederlandse'
plaats in die stad, het deel van Leningrad dat
'Nieuw Holland' heet. (Na zijn emigratie is Amsterdam
een van Brodsky's meest geliefde steden geworden,
te klein om in te wonen - daarvoor is New
York geschikter - maar plezierig om geregeld te bezoeken).
In de Hermitage bekeek hij vaak de - zeer
uitgebreide - collectie van zeventiende-eeuwse Nederlandse
meesters. Later raakte hij sterk onder de
indruk van het werk van de magisch realist Willink,
die met zijn combinatie van noordelijke natuur
en mediterrane architectuur, van een sfeer van chaos
en dreiging, uitgedrukt door een zeer strakke vonn,
iets soortgelijks deed als hijzelf. Ook de Nederlandse
dichter Nijhoff behoort tot Brodsky's favorieten.
Verheul vermeldt Brodsky's bewondering voor 'Awater'
en ziet duidelijke parallellen tussen 'Het lied
der dwaze bijen' en het gedicht 'De herfstkreet van
de havik': in beide gevallen gaat het om een steeds
hoger en hoger stijgen, zo hoog dat de insecten/ de
vogel bevriezen en als sneeuw terugdwarrelen naar
de aarde. Het slot van Brodsky's gedicht luidt als
volgt:
Terwijl de bovengenoemde feiten misschien een verklaring vormen voor de meerwaarde van Brodsky's poëzie in Nederland, zeggen ze nog niets over Brodsky's kwaliteiten als dichter. Maar de Nobelprijs (in 1987, Brodsky was toen zevenenveertig, voor een Nobelprijswinnaar voor literatuur bijzonder jong) is hem natuurlijk niet voor niets toegekend. Overal ter wereld wordt hij erkend als een dichter die het moderne levensgevoel op een perfecte manier tot uitdrukking brengt. Dat gevoel kan worden omschreven als een besef van leegte, van verlies van menselijk contact en primaire waarden, een besef waar je je echter niet bij wilt neerleggen, maar wat je op allerlei manieren probeert tegen te gaan, ook al voel je dat je de strijd niet kunt winnen. Toch moet de strijd gestreden worden, een andere mogelijkheid om te leven is er niet. Brodsky's wapen is de poëtische taal en in het bijzonder de strakke vormen en ingewikkelde structuren die met die poëtische taal gepaard kunnen gaan. De mens in de twintigste eeuw heeft, ondanks de enorme technische vooruitgang, niet bepaald redenen om trots te zijn op wat hij tot stand heeft gebracht en nog minder om te geloven in een 'lichtende toekomst'. Brodsky's gedichten met hun beslist niet optimistische thematiek bieden toch een zekere hoop, en niet alleen voor de dichter zelf, die met zijn poëzie de chaos het hoofd biedt, maar ook voor de lezer. Ondanks de leegte, de eenzaamheid, het niets, is er een mogelijkheid om te bestaan.
Aan de vertalingen voor De herfstkreet van de havik
hebben veel slavisten meegewerkt. Het is een
omvangrijke, buitengewoon sterke bundel geworden,
zonder meer een van de poëtische hoogtepunten
van dit jaar, die ongetwijfeld zijn sporen zal nalaten
in onze eigen poëzie.
Willem G. Weststeijn