Recensies en signalementen







Alexander I. Herzen, Feiten en gedachten. Memoires, vijfde boek, 1864-1868. Vertaald en geannoteerd door Charles B. Timmer. De Arbeiderspers, Amsterdam 1988 (Privé-domein). 400 blz., f 65,-

Charles B. Timmer, Herzen in gesprek met zichzelf. Een essay. De Arbeiderspers, Amsterdam 1988. 110 blz., f 15,-

Alexander Ivanovitsj Herzen (1812-1870), Russisch revolutionair, schrijver, filosoof en publicist, onecht kind van een rijke landeigenaar, wist al vroeg dat hij zijn leven in dienst zou stellen van de revolutie, de emancipatie van de boer en de bevrijding van het Russische volk van de autocratie. In 1827 immers zwoer hij met zijn vriend Nikolaj Ogarjov op de Moskouse Mussenheuvels bereid te zijn leven hiervoor op te offeren. Zover is het uiteindelijk niet gekomen, maar Herzens leven heeft wel continu in het teken van politieke en sociale agitatie gestaan.



Alexander Herzen. Bron

Op de universiteit vormde zich rond hem en de al eerder genoemde Ogarjov een revolutionaire kring, waartoe onder anderen de in het hier te bespreken deel van Feiten en gedachten beschreven Nikolaj Sazonov behoorde. Aanvankelijk waren Herzens verwachtingen en hoop gericht op revolutionaire ideeën zoals die in West-Europa opgeld deden. De mislukte revolutie van 1848 in Frankrijk bezorgde hem echter een dusdanige desillusie, dat hij nauwelijks meer kon geloven in de mogelijkheden van het Westen om sociale hervormingen door te voeren. Vanaf dat moment richtte hij zijn hoop op Rusland, waarbij moet worden aangetekend dat Herzen zich vanaf 1847 in West-Europa, dus buiten Rusland bevond.

Herzens vader had zijn zoon een fors kapitaal nagelaten, zodat deze zich om materiële zaken weinig hoefde te bekommeren. Herzen was een voor die tijd typische 'bemiddelde revolutionair', die met het volk weinig banden had. Sinds zijn verblijf in het Westen bestond zijn leven uit talrijke omzwervingen door Europa, het schrijven en laten drukken van talrijke publikaties (onder andere de beroemde krant 'De Klok'), steeds verdergaande teleurstelling in Europa en een steeds sterkere oriëntatie op Rusland. Als een van Ruslands grootste sociaal-revolutionaire denkers hield Herzen zich niet alleen bezigmet publicistiek, maar ook met belletrie en filosofie. Zeer beroemd is zijn sociaal-psychologische roman 'Wie is schuldig' (1847), maar het hoogtepunt van zijn oeuvre wordt wellicht gevormd door de omvangrijke reeks memoires Feiten en gedachten (1852-1868), die het politieke en maatschappelijke leven in Rusland en het Westen halverwege de negentiende eeuw uitvoerig weergeven.

Feiten en gedachten is een nogal hybridisch werk. Het heeft autobiografische trekken, al worden ingrijpende gebeurtenissen uit Herzens leven slechts terloops of soms helemaal niet vermeld. Het werk bevat niet alleen memoires, maar ook portretten van tijdgenoten, filosofische en essayistische gedeelten, het heeft trekken van een kroniek, een epos, een roman, zonder overigens bijvoorbeeld een uitgesproken roman te worden. Misschien dekken Herzens eigen woorden de lading nog het best toen hij zei dat zijn werk geen historische monografie was, maar de reflectie van de geschiedenis in de mens, die toevallig op het pad van de geschiedenis was beland.

Het vijfde en laatste boek van Feiten en gedachten beslaat de jaren 1864-1868 en bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat een reeks portretten van Russen in het Westen. Onder andere geeft Herzen een beschrijving van de eerder genoemde Sazonov, die volgens de auteur 'zeldzaam begaafd' was, vol ideeën zat omtrent politiek en revolutie, maar die uiteindelijk volkomen mislukte en volkomen vergeten stierf. Uiterst treffend is de beschrijving die Herzen geeft van Vladimir Petsjorin, schrijver en hoogleraar Griekse filologie, die Rusland verliet en katholiek monnik en priester werd: 'In zijn hele manier van spreken, in al zijn gebaren lag die kunstmatige, clericale sereniteit, waarmee vooral monniken hele facetten van hun gemoedsleven en denken als met kwikzilversublimaat kunnen immuniseren. Een katholieke geestelijke doet me altijd aan een weduwe denken: hij is al net zo in de rouw en vereenzaamd, op dezelfde manier trouw aan iets dat er niet meer is en hij onderdrukt op gelijke wijze de wel degelijk bestaande hartstochten door stimulering van zijn fantasie.' In dit fragment toont zich bovendien de stilist Herzen. Zijn metaforiek en vergelijkingen spreken erg tot de verbeelding en treffen door hun originaliteit.

Het tweede deel van het boek bestaat uit 'Fragmenten', opstellen en essays, waarvoor de aanleiding hoofdzakelijk door het Europa van na de revoluties wordt gevormd. Herzen raakte in Europa teleurgesteld toen hij zag hoe de geest van de reactie overal om zich heen greep. Zijn teleurstelling over de Westeuropese revoluties en met name over het land dat ooit de bakermat van de revolutie was, spreekt uit het gedeelte 'La belle France'.

Herzens Feiten en gedachten vormen inspirerende, maar lang niet altijd gemakkelijk te verteren literatuur. Herzen veronderstelt bij zijn lezer een gigantische kennis van cultuur, politiek en geschiedenis, en daarom is een omvangrijk notenapparaat ronder meer onmisbaar. Dit leidt af en toe wel tot een wat vermoeiende manier van lezen, omdat sommige bladzijden vele noten bevatten, die dan soms ook nog tamelijk lang zijn, zodat je de draad van het verhaal dreigt te verliezen.

Alvorens aan de memoires zelf te beginnen is het aan te raden Timmers essay Herzen in gesprek met zichzelf te lezen. Timmer geeft hierin een beknopt, maar zeer leesbaar en toereikend beeld van de figuur Herzen, zijn plaats in de geschiedenis en literatuur, zijn ideologische positie en de ontstaansgeschiedenis van Feiten en gedachten. Interessant zijn bijvoorbeeld Timmers opmerkingen over de lijnen die men kan trekken tussen Gogol en Herzen wat hun stijl betreft. Inderdaad is de overeenkomst vaak frappant.

Feiten en gedachten grijpt de lezer door de veelomvattendheid, het veelsoortig karakter, Herzens typerende stijl en zeer scherpe, analytische blik. Timmer verdient alle lof voor de uitstekende vertaling van dit grootschalige project en het heldere begeleidende essay. Ondanks de wat hoogdravende toon spreekt Timmer ware woorden: 'In Feiten en gedachten gedenkt Alexander Herzen de feitelijkheid van het door hem doorleefde verleden en vormen zijn gedachten erover een bron van inzicht in het wezen van intelligentie, karakter en vastberadenheid vastberadenheid, een bron voor toekomstige generaties, voor de mensen die na de stormen van oorlogen, vemietigingskampen en totale dehumanisatie verder moeten leven en die dan in de te boek gestelde herinneringen van een groot man graag naar oriëntatiepunten zoeken.'

Menno Kraan


Nadezjda Teffi, Alles over liefde. Vertaling Carlien Boelhouwer. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1989. f 29,50.


Nadezjda Teffi (pseudoniem van Nadezjda Aleksandrovna Lochvitskaja) heeft een redelijk omvangrijk oeuvre nagelaten, zo'n vijftien titels, waarvan tot op heden nauwelijks iets in het Nederlands is vertaald. Heel verheugend dat nu een flinke verhalenbundel van haar is verschenen. Immers, haar werk neemt tussen dat van de schrijvers met wie zij vaak vergeleken wordt, Zosjstjenko en Tsjechov, een heel eigen plaats in. Haar vermogen om door middel van de satire de overal aanwezige menselijke zwakheden met een glimlach bloot te leggen, zonder te veroordelen, is uniek.


Teffi, in 1872 geboren, was in tsaristisch Rusland vanaf 1910 medewerkster aan het blad Satirikon en de opvolger ervan, Novy Satirikon, totdat het laatste in 1914 werd verboden. Van haar korte verhalen, die zeer populair waren, verschenen in ongeveer dezelfde periode enkele bundels en ook werden twee poëziebundels en een bundel toneelstukken gepubliceerd. Het grootste gedeelte van haar werk is echter in de emigratie tot stand gekomen: de gevolgen van de Oktoberrevolutie dreven haar in 1919 naar Parijs, waar ze in 1952 is overleden. In 1946, op vierenzeventigjarige leeftijd, haalde Teffi uit naar de eeuwige belaagster van haar gemoedsrust, de liefde. 'à verzamelde alle valstrikken die ze tijdens haar leven van deze onruststookster had opgetekend en gaf ze uit onder de titel Alles over liefde.

Het merendeel van de verhalen speelt zich af in het Parijse emigrantenmilieu. Geld, aanzien, al dan niet vergane glorie en de Russische ziel spelen hun rol in het bestaan; de essentie van het leven is echter de liefde - van het moment, of van het verleden. Liefde, flirt, verliefdheid: buiten deze, en vooral buiten geregelde afwisseling hierin, valt niet te leven. De mens zoekt de liefde, de liefde overvalt de mens en begint ogenblikkelijk met het creëren van situaties, het graven van valkuilen, het plaatsen van netten. Bijna geen enkele speler van het spel is zo gelukkig zich geheel te kunnen wijden aan de nieuwste vlam, nee, de meeste minnaars en minnaressen hebben thuis (of misschien niet?) nog een oude echtgenoot of echtgenote zitten, met wie ook rekening gehouden dient te worden. Teffi laat een van haar personages dan ook zeggen: 'Wat is er op te hemelen aan een monogaam mens? Een monogaam mens, dat is toch een allerellendigst type?

Hem komt het natuurlijk heel mooi uit. Hij raakt eenmaal op drift, wordt verliefd en geen ellende verder, terwijl jij maar lijdzaam zit te zitten. Wat een gezicht voor de omstanders! En wat vervelend! Hij volgt niemand met zijn ogen, bromt binnensmonds en gaat om tien uur naar bed. Een vrouwenjager daarentegen drinkt een glaasje cognac en geeft zijn ogen de kost. Een complimentje hier, een complimentje daar, degene die vis-à-vis tegenover hem zit kijkt hij zwoel aan, wat betekent: ik zwijg, maar ik lijd. En iedereen vrolijk, en iedereen plezier. (... ) Ontrouw vergeeft hij je graag, hij merkt het zelfs niet eens altijd op.'

Aldus is in de wereld die Teffi creërt iedereen druk doende de een te veroveren en de ander te laten geloven dat de liefde voor eeuwig is, raad te geven aan een vriend in problemen en het hart uit te storten over de eigen moeilijkheden bij een meevoelende vriendin. Teffi laat de lezer zien hoe de zelfingenomen maar eenzame schrijver van ingezonden brieven besluit verliefd te worden en zijn prille liefde onmiddellijk eigenhandig de nek omdraait. hoe de vrouw van middelbare leeftijd om een atmosfeer van liefde te scheppen vier cavaliers tegelijkertijd uitnodigt en uiteindelijk alleen overblijft, hoe je als getrouwde vrouw nog het beste af bent met een echtgenoot die een betoverende minnares heeft en hoe, doordat iedereen zich voor de ander steeds weer mooier voor wil doen dan hij in werkelijkheid is, het misverstand telkens weer triomfeert. De liefdesrelaties in de Russische gemeenschap worden haarscherp geanalyseerd.

In het verhaal 'De kat van meneer Furtenau' brengt het misverstand in verschillende relaties veranderingen teweeg. In het kleine stadje Sonnebach komt op een dag een nieuwe huurder aan, een oude man die in zijn bagage een grote, met een lap omwikkelde kooi meevoert. De buren vermoeden dat er een kat in zit en worden hierin bevestigd door de dialoog die meneer Furtenau, zoals de oude man blijkt te heten, iedere avond met het beest voert. De mensen in de gehorige huizen raken al snel gewend aan het gesprekje tussen de man en zijn kat en hoewel de kat eerst vals beschuldigd wordt van het stelen van vlees uit de keuken van een van de buren, gaan de mensen door de wederzijdse trouw van man en kat nadenken over de diepere dingen des levens. In het geval van de boekhouder en het linnenmeisje breekt een gesprek over de kat het al lang bestaande ijs en vraagt de boekhouder het meisje ten huwelijk. Bij de oude mensen aan de overkant is de kat van meneer Furtenau de aanleiding om een weeskind in huis te nemen en de jonggetrouwde kunstschilders in de kelder nemen toch maar hun oude moeder bij zich. Pas als meneer Furtenau een paar dagen niet op straat is verschenen en bezorgde buren besluiten de sleutelmaker erbij te halen, blijkt toch dat niet alles zo is als iedereen altijd gedacht had.

Alles over liefde is opnieuw een bewijs dat Russische literatuur niet per definitie zwaarmoedig en moeilijk is. De verhalenbundel biedt een uiterst amusante blik op het leven van de Russische emigranten in de eerste helft van deze eeuw. Een leven met zorgen en problemen, maar ook met een prachtige toekomstverwachting, tenminste als we een van de personages uit het verhaal 'Over eeuwige liefde' moeten geloven, die een toekomst voor zich ziet waarin '...geen liefdesverdriet meer (zal) zijn, er zullen geen stervende zwanen en geen waanzinnige duiven meer zijn. Iedereen zal als Rockefeller doen, zestig keer kauwen, niet spreken en honderd worden. Schitterend, nietwaar?'

Waarvan acte.

Jacqueline Mulders




Anna Achmatova, Vlucht van de tijd. Gedichten en herinneringen. Samenstelling en vertaling Hans Boland. Meulenhoff, Amsterdam 1989. 247 blz. f42,50.


Verantwoordelijkheidsbesef en zeker ook enige moed kunnen de Nederlandse uitgeverijen beslist niet worden ontzegd. Er mag dan tegenwoordig een tendens bestaan om door middel van verhoogde reclameactiviteiten doelbewust te mikken op een zeer groot lezerspubliek, naast de met veel tamtam gelanceerde bestsellers verschijnen er gelukkig nog regelmatig boeken waarvan bij voorbaat al vaststaat dat ze - overigens, ten onrechte - slechts een beperkte schare kopers zullen trekken. De intrinsieke literaire waarde van dit soort boeken weegt kennelijk voor de uitgevers nog steeds zwaarder dan een te verwachten verliespost. Hoe lang deze afweging voor de literaire fijnproevers positief zal blijven uitvallen durf ik niet te voorspellen, maar vooralsnog vaart de Russische literatuur er wel bij. Zo tastte onlangs De Bezige Bij diep in de beurs voor een dikke (249 blz.), luxueus uitgevoerde bloemlezing uit de poëzie van de Amerikaans-Russische Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky (Iosif Brodski), getiteld De herfstkreet van de havik. Meulenhoff deed daar echter nauwelijks voor onder met Vlucht van de tijd, 247 blz. poëzie en proza van Anna Achmatova, een van de grootste Russische dichters, van wie op 11 juni van dit jaar de honderdste geboortedag werd gevierd.

Haar populariteit en faam als vernieuwende dichteres vestigde Achmatova in de periode 1910-1920, toen ze debuteerde met een voor die tijd sensationeel soort lyriek, die zich door zijn bondigheid, fragmentarische karakter en intens persoonlijke, gevoelige toon laat lezen als dagboeknotities. Achmatova maakte deel uit van het acmeisme, een stroming in de Russische poëzie die het beste kan worden begrepen als een reactie op het ineenstortende symbolisme. Het zweverige en mystieke suggereren van hogere werelden door middel van diepzinnige, dikwijls moeilijk toegankelijke symbolen en de daaruit voortvloeiende vervaging van het taalgebruik werden door de acmeisten als storend ervaren. Zij keerden terug naar de aarde en gebruikten de woorden weer in hun gewone, vaste betekenis. In hun gedichten sneden ze alledaagse onderwerpen aan, die met behulp van scherp omlijnde beeldspraak en tastbare details exact en bondig werden verwoord. Het onderstaande gedicht, dat een sfeervol rendez-vous beschrijft, is vanwege de plastische, trefzekere beschrijving van een herkenbare situatie - de haarscherpe beelden komen als het ware los van het papier -, het ingetogen taalgebruik en de eenvoudige zinsbouw typerend voor zowel het acmeisme als het vroege werk van Achmatova. Erg mooi vind ik hier het ironische contrast tussen de nadrukkelijk romantische entourage en het ontnuchterende, bittere commentaar vanuit de denk- en gevoelswereld van de spreekster:


IN DE AVOND

Een tuinorkest, muziek zo droef,
Zo vol van onuitspreeklijk treuren.
Lucht die de zilte frisse geuren
Van ijsgekoelde oesters droeg.

Hij zei: 'In vriendschap ben ik trouw!'
En raakte mijn rok met een vinger
Zo, dat niets met een kus geringer
Gelijkenis vertonen zou.

Als wie een poes, een vogel streelt
Of ranke amazones toeschouwt...
Zijn wimpers zijn een toefje goud
Waar niets dan een kalm lachje speelt

En rook verspreidt zich, daar doorheen
Het strijkorkestmet smarteklanken:
'Zou je de hemel nu niet danken -
Voor't eerst jouw lief voor jou alleen!'

maart 1913


Het werk van grote dichters reflecteert, sterker nog, overwint de tijd. Zo ook bij Achmatova. Is haar vroegere werk vooral te begrijpen in het licht van de ontwikkeling van de Russische dichtkunst, het latere werk kan niet los worden gezien van het tijdvak waarin ze leefde en werkte. Kunnen haar eerste bundels opgevat worden als stemverheffing tegen wat Brodski in een essay over Achmatova het 'onophoudelijke en volkomen zinloze gemompel van de Symbolisten' noemt, in haar latere poëzie verheft de dichteres uit naam van miljoenen anonieme slachtoffers haar stem tegen het onheilspellende, monotone gedreun van Stalins schrikbewind. Het belangrijkste en verreweg bekendste klandestiene werk uit die periode is ongetwijfeld Requiem, een aangrijpende gedichtencyclus naar aanleiding van de arrestatie en het vonnis van haar enig kind, de zoon uit haar huwelijk met de al in 1921 terechtgestelde dichter Goemiljov. Uit deze reeks, die in de Sovjetunie pas onder Gorbatsjov officieel kon verschijnen en vanzelfsprekend is opgenomen in Vlucht van de tijd, citeer ik het eerste deel van de epiloog, waarin Achmatova een beschrijving geeft van de beproevingen van haar en haar lotgenoten, die net als zijzelf dagelijks bij de gevangenissen stonden te wachten in de hoop een pakje te kunnen afgeven of iets te weten te komen over hun zoon of man:


Ik heb gezichten in zien vallen, schuwe
Ogen gezien waar vrees verscholen lag,
Wangen waarop met spijkerschrift in ruwe
Bladzijden leed geschreven was, op slag
Zilver geworden lokken, kort tevoren
Nog zwart of asblond, een gelaten mond
Met een verwelkte glimlach, ik kan horen
Hoe angst beeft in een droge lach - maar stond
Daar nooit alleen, en bid voor al degenen
Die in grimmige kou en als het vuur
Van juli schroeide steeds opnieuw verschenen
Naast mij, onder de rode, blinde muur.

Het is denk ik vooral dit soort gedichten dat Brodski - wiens carrière onder Achmatova's vleugels op gang kwam - met de volgende uitspraak op het oog had: 'In sommige perioden van de geschiedenis is slechts de poëzie tegen de werkelijkheid opgewassen, omdat ze haar kan samenballen tot iets tastbaars, iets dat anders onvatbaar zou zijn voor de geest In die zin nam het hele volk de schuilnaam Achmatova aan - vandaar haar populariteit en, wat belangrijker is, haar vermogen om voor het gehele volk te spreken en het tegelijkertijd iets te vertellen wat het niet wist'.

Behalve Requiem bevat de bloemlezing onder andere ook het monumentale en intrigerende Epos zonder held en een rijke keuze uit Het zevende boek, de laatste bundel poëzie die Achmatova zelf redigeerde. Tellen we daar dan ook nog eens de boeiende herinneringen aan Blok, Modigliani en Mandelstam bij op, plus autobiografische schetsen en een thrillerachtig essay over de omstandigheden van Poesjkins dood, dan zal het duidelijk zijn dat de lezer bij aankoop van deze uitgave een boek in handen heeft dat een uitstekend overzicht biedt van het werk van een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de moderne Russische poëzie.

Peter Zeeman


Irina Ratoesjinskaja, Grijs is de kleur van de hoop. Vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes. De Arbeiderspers, Amsterdam 1989. 321 blz. f 49,90

'Zoals zij zich, zoals zovelen, heeft ingezet voor de vrijlating van Andrej Sacharov, zo hebben velen zich voor haar ingezet toen zij hierdoor zelf in gevangenschap gekomen was. Irina Ratoesjinskaja werd op 17 september 1982 gearresteerd, ze was toen net 28 jaar. Zij werd op grond van artikel 70, 'antisovjet agitatie en propaganda' in maart 1983 veroordeeld tot zevenjaar werkkamp met verzwaard regime en vijf jaar binnenlandse verbanning.' (uit een rapport van Amnesty International, 1984).



Irina Ratoesjinskaja. Bron

Irina Ratoesjinskaja is in 1954 in Odessa geboren; ze stamde uit een Poolse adellijke familie. School en ouders slaagden er niet in haar op te voeden tot een overtuigd 'bouwer van het communisme'. Tegen het verbod in leerde ze wat Pools van haar grootouders, nam kennis van het katholieke geloof en zocht naar andere literatuur dan de gelijkgeschakelde Sovjetliteratuur waarin op school werd onderwezen. Op vierentwintigjarige leeftijd kreeg ze kort inzage in samizdat-uitgaven van Mandelstam, Tsvetajeva en Pasternak. Dit betekende een keerpunt in haar leven; ze realiseerde zich dat ze al vele kostbare jaren aan een 'Sovjet-pseudo-educatie' had verdaan: dit was èchte geschiedenis en èchte literatuur. Het zette haar aan tot zelf schrijven.

In 1977 werd een toneelstuk dat gedeeltelijk van haar hand was na de première onmiddellijk verboden en iedereen die er aan had meegewerkt werd antisovjet gangmakerij verweten. Al in 1972 had Ratoesjinskaja geweigerd informante van de KGB te worden; in 1977 weigerde ze zitting te nemen in de examencommissie van het pedagogisch instituut waar ze scheikunde gaf. Men had haar uitgelegd dat er bij toelatingsexamens van joodse studenten wat andere normen werden gehanteerd...

Noch Irina, noch haar echtgenoot Igor Gerasjenko bleken zich te kunnen neerleggen bij het bestaan van dergelijke onwettige praktijken in de Sovjetunie. Hun eerste protest in het kader van een actie voor de rechten van de mens was een brief aan de regering naar aanleiding van de onwettige verbanning van Andrej Sacharov. Daarnaast schreef Ratoesjinskaja een aantal artikelen voor de SMOT ('Vrije Interprofessionele Unie van Arbeiders') en ze vroeg samen met haar man in 1980 toestemming om te emigreren. Beiden verloren als gevolg hiervan hun werk en verdienden een tijd lang de kost met het opknappen van woningen. De KGB verbood Irina bovendien gedichten te schrijven, tenminste, ze in de openbaarheid te brengen. Dit alles paste in de grimmige sfeer die aan het begin van de jaren tachtig op cultureel gebied was ontstaan. De sovjetautoriteiten wilden nu voor eens en altijd afrekenen met de zogenaamde 'tweede cultuur', de niet-officiële kunst en literatuur. Ratoesjinskaja weigerde een 'waarschuwing' van de KGB te ondertekenen, waarmee ze te kennen gaf dat ze trouw bleef aan haar eigen idealen. Bij een demonstratie voor de mensenrechten op het Poesjkinplein in Moskou werden Irina en haar echtgenoot opgepakt en veroordeeld tot tien etmalen 'administratief arrest (een veroordeling tot opsluiting na een snelle juridische procedure zonder dat er een rechtszaak is geweest). Uiteindelijk werd Ratoesjinskaja in september 1982 gearresteerd en na eenjuridisch aanvechtbaar proces overgebracht naar een vrouwenkamp in Mordovië.

Het boek Grijs is de kleur van de hoop gaat over het leven in de Kleine Zone, de afdeling in het kamp voor 'bijzonder staatsgevaarlijke politieke misdadigers'. De titel, die zo tegenstrijdig lijkt, is zeer typerend voor het karakter van Ratoesjinskaja: het leven in het kamp is zo ontstellend zwaar, hard, deprimerend, mensonterend en uitzichtsloos dat slechts een mens met een bijna bovennatuurlijke innerlijke kracht en een onschokbaar geloof en vertrouwen in de eigenwaarde in staat is zijn hoop niet te verliezen. Ondanks de verschrikkingen van het kampleven houdt zij hoop, hoop dat uiteindelijk het Goede zal overwinnen. Ze blijft actief, strijdbaar en vol geloof in haar idealen, al moet ze er binnen anderhalfjaar tien hongerstakingen voor doorstaan. In haar boek vertelt Ratoesjinskaja hoe ze gedichten schrijft en die voorleest aan haar medegevangenen, terwijl ze ze verborgen moet houden voor de bewaaksters. Op wonderbaarlijke wijze weet ze ze toch uit het kamp te krijgen. In het Westen zijn hier, nog tijdens haar gevangenschap, een paar bundels uit samengesteld. Ook in haar 'kampdagboek' zijn een aantal gedichten opgenomen. Juist vanwege het schrille contrast tussen het destructieve kampleven en de innerlijke onkreukbaarheid van de dichteres is haar boek zo schokkend en aangrijpend. Het schokkendst is misschien nog wel dat je je gaandeweg realiseert dat je niet een verhaal over de kampen zit te lezen als Solzjenitsyns Een dag van Ivan Denisovitsj. We zijn gewend aan beschrijvingen van het kampleven uit de jaren vijftig en zestig, maar nu stuit je op namen als Andropov en Tsjernenko, en dan dringt opeens tot je door dat dit heel recent leed is, dat de personages uit het boek echte mensen zijn, die op dit moment nog bezig zijn hun trauma's te verwerken, die nog herstellende zijn van alle ontberingen die ze leden, terwijl jij hier een rustig leven leidde.

Irina Ratoesjinskaja kreeg gratie aan de vooravond van de topontmoeting tussen Reagan en Gorbatsjov in Reykjavik. Terwijl wij op de televisie de verslaggeving volgden van deze historische gebeurtenis, werd Ratoesjinskaja door KGB-ers naar huis gereden. Pas toen dezen een kopje koffie hadden afgeslagen en werkelijk waren verdwenen, begon Irina beetje bij beetje te geloven dat het waar was, dat ze werkelijk kon gaan proberen een nieuw leven op te bouwen...

Mathilde Dekker


Joseph Brodsky, De herfstkreet van de havik. Een keuze uit de gedichten 1961-1986. Onder redactie van Kees Verheul. De Bezige Bij, Amsterdam 1989. 249 blz. f45,--


Joseph Brodsky is in ons land als dichter verrassend geliefd. Hoewel slechts een beperkte groep zijn gedichten in het origineel kan lezen en het grote publiek is aangewezen op vertalingen - bij poëzie altijd een forse barrière - is Brodsky's stem tot dit grote publiek doorgedrongen. Op velen blijkt zijn werk een bijzondere aantrekkingskracht te hebben, alsofmen een warmte, een uitstraling voelt die in de poëzie van eigen bodem vaak node wordt gemist.

Dat juist de Nederlandse lezer een sterke band met Brodsky voelt is niet verwonderlijk. De dichter zelf voelt een bijzondere band met Nederland. In zijn nawoord bij De herfstkreet van de havik wijst Kees Verheul erop dat Brodsky tijdens zijn jeugd in Leningrad een voorkeur had voor de meest 'Nederlandse' plaats in die stad, het deel van Leningrad dat 'Nieuw Holland' heet. (Na zijn emigratie is Amsterdam een van Brodsky's meest geliefde steden geworden, te klein om in te wonen - daarvoor is New York geschikter - maar plezierig om geregeld te bezoeken).

In de Hermitage bekeek hij vaak de - zeer uitgebreide - collectie van zeventiende-eeuwse Nederlandse meesters. Later raakte hij sterk onder de indruk van het werk van de magisch realist Willink, die met zijn combinatie van noordelijke natuur en mediterrane architectuur, van een sfeer van chaos en dreiging, uitgedrukt door een zeer strakke vonn, iets soortgelijks deed als hijzelf. Ook de Nederlandse dichter Nijhoff behoort tot Brodsky's favorieten.

Verheul vermeldt Brodsky's bewondering voor 'Awater' en ziet duidelijke parallellen tussen 'Het lied der dwaze bijen' en het gedicht 'De herfstkreet van de havik': in beide gevallen gaat het om een steeds hoger en hoger stijgen, zo hoog dat de insecten/ de vogel bevriezen en als sneeuw terugdwarrelen naar de aarde. Het slot van Brodsky's gedicht luidt als volgt:


zijn veren bedekt, vliegt de vogel naar het zenith,
het ultramarijn in. Enmet een kijker zien we van hieraf
een parel, een fonkelend detail.
We horen: er tinkt iets in de hoogte,
als het breken van vaatwerk,
als familiekristal,
waarvan de scherven echter niet wonden
maar in de hand smelten. En even
onderscheid je weer kringen, ogen,
een waaier, een regenboogplek,
puntjes, haken, schakels,
aren en haren -

het vroegere vrije patroon van een veer,
een kaart, nu niet meer dan een handvol
flitsende vlokken die op een helling aanzweven.
En jongens in bonte jekkers rennen naar buiten,
vangen ze op met hun vingers
en roepen in het Engels: 'Winter, winter!'

Terwijl de bovengenoemde feiten misschien een verklaring vormen voor de meerwaarde van Brodsky's poëzie in Nederland, zeggen ze nog niets over Brodsky's kwaliteiten als dichter. Maar de Nobelprijs (in 1987, Brodsky was toen zevenenveertig, voor een Nobelprijswinnaar voor literatuur bijzonder jong) is hem natuurlijk niet voor niets toegekend. Overal ter wereld wordt hij erkend als een dichter die het moderne levensgevoel op een perfecte manier tot uitdrukking brengt. Dat gevoel kan worden omschreven als een besef van leegte, van verlies van menselijk contact en primaire waarden, een besef waar je je echter niet bij wilt neerleggen, maar wat je op allerlei manieren probeert tegen te gaan, ook al voel je dat je de strijd niet kunt winnen. Toch moet de strijd gestreden worden, een andere mogelijkheid om te leven is er niet. Brodsky's wapen is de poëtische taal en in het bijzonder de strakke vormen en ingewikkelde structuren die met die poëtische taal gepaard kunnen gaan. De mens in de twintigste eeuw heeft, ondanks de enorme technische vooruitgang, niet bepaald redenen om trots te zijn op wat hij tot stand heeft gebracht en nog minder om te geloven in een 'lichtende toekomst'. Brodsky's gedichten met hun beslist niet optimistische thematiek bieden toch een zekere hoop, en niet alleen voor de dichter zelf, die met zijn poëzie de chaos het hoofd biedt, maar ook voor de lezer. Ondanks de leegte, de eenzaamheid, het niets, is er een mogelijkheid om te bestaan.



Slaap stil nu. De aarde is niet rond,
alleen maar lang: vol dalen, vol heuvels.
Maar de oceaan is nog langer: een golf rolt
aan op het zand, als op een voorhoofd rimpels.
En weer langer dan aarde en golfslagen
is de lange rij dagen

en nachten. Slechts dichte mist daarvoorbij:
een hemelmet engelen, een hel met demonen.
Maar honderdmaal langer dan die ganse rij
zijn gedachten aan 't leven en de komende
dood. Nog honderdmaal langer is de gedachte
aan 't Niets; niet bij machte

zover te kijken, gaat het oog vanzelf dicht
om op die manier dingen in beeld te krijgen.
Alleen zo - slapend - hebben zijn ogen de kracht
aan dingen te wennen. Of hem ondingen dreigen,
of hij troost vindt - 't is de dromer die 't maakt.
De deur piept, een kabeljauw naakt.

Aan de vertalingen voor De herfstkreet van de havik hebben veel slavisten meegewerkt. Het is een omvangrijke, buitengewoon sterke bundel geworden, zonder meer een van de poëtische hoogtepunten van dit jaar, die ongetwijfeld zijn sporen zal nalaten in onze eigen poëzie.

Willem G. Weststeijn




<

TSL 6