In 1888, één jaar na zijn Gogol-essay, publiceerde de productieve Wolfgang van der Mey in het tijdschrift Los en Vast 'Een commentaar op Tolstoi'. Van der Mey begint zijn opnieuw zeer lijvige studie met de constatering dat over Tolstoj en zijn esthetiek al zoveel werd geschreven dat de belangstelling wellicht dreigt te verflauwen. Daarom belooft hij speciaal voor die lezers die geen Russisch verstaan - als eerste - 'de waarheid en het weezen dier werken bloot te leggen, de verschillende typen verklaren, hun eigenaardigheden opmerken, om daaruit tot de eigenaardigheden van den schrijver zelve te besluiten.79 Hiertoe leest Van der Mey, wederom met behulp van Orestes Miller, alle werken van Tolstoj in het Russisch, om zo door te dringen tot de kern van zijn werk, zonder zich iets aan te trekken van wat bevoegde critici, en hieronder verstaat hij uitsluitend de Russische commentatoren, er over gezegd hebben. Want hij wil niet het gevaar lopen geen eigen oordeel over te houden.80
Van der Mey onderkent in Tolstojs werk
vooral zijn cultuurprotest, verbeeld in de tegenstelling tussen de cultus van het comme il faut van de zogenaamde beschaafde lieden - zo onwaar en leeg van inhoud - tegenover de oprechtheid en onbedorvenheid van het eenvoudige volk. Dit Romantische thema van de onoverbrugbare kloof tussen natuur en cultuur vindt wellicht zijn ontroerendste uitdrukking in de novelle De kozakken. Tolstoj had al in zijn 'originele zielkundige trilogie' laten zien hoe de van oorsprong ongerepte kinderlijke natuur, gevoed door eenvoudige mensen zoals de bonne of njanja, verpest werd door: 'papa, den beschaafden Franschen gouverneur en de groote wereld.’ 81 De aldus vervreemde cultuurmens (intellectueel) blijft echter heimwee voelen naar zijn oorspronkelijke staat van vrijheid en onschuld, zonder dat hij zijn individualiteit nog kan loochenen, zoals Levin in de roman Anna Karenina. De fijne karaktertekening in Tolstojs jeugdwerk zoals Kinderjaren, herinnert volgens Van der Mey overigens aan Dostojevski, 'welke diepe zielkundige denker het eerst zoo diepzinnige gedachten in beeld bracht en zoo verborgen schuilhoeken in de menschelijke ziel ontdekte.82
Dezelfde Dostojevski stond met zijn slavofiele sympathieën ook dichter bij het volk dan Tolstoj zoals Anna Karenina aantoont. Theorie en praktijk, bij het volk organisch verweven, was bij Levin ( Tolstoj, volgens Van der Mey) louter theorie, zoals bewezen wordt wanneer hij niet met 'oogenblikkelijkeimpulsie' mee kan gaan met de vanzelfsprekende solidariteit van het volk met de geplaagde Servische broeders.
Levins afwijzing van de slavofilie is een 'hoogmoed des geestes' tegenover een volk dat op zo'n moment de geschiedenis van het land beter verstaat. Eenzelfde geestelijke hoogmoed schuilt in zijn pretentie wijzer te willen zijn dan allen, zoals bijvoorbeeld met zijn leer 'Wederstaat den boze niet' en zijn pogen zich van zijn stand te willen losmaken en over te gaan tot het volk dat hem niet kon begrijpen. Dostojevski 'stuitte zo'n leer tegen de borst hoe hoog hij overigens Anna Karenina ook stelde'. Van der Mey concludeert dat het volk voor Levin (Tolstoj) uiteindelijk slechts een middel is tot het bereiken van zijn persoonlijk geluk.83
Van der Mey roemt de karaktertekening van Anna Karenina, want hoewel haar gedragingen steeds vreemder worden, zodat men zou gaan twijfelen of zoiets wel bestaan kon, moet hij toegeven: 'Tolstoj beschrijft het echter zoodanig, dat het onmogelijk valt hier een echt levensverschijnsel te miskennen.84 Hij haalt dan ook instemmend Gontsjarovs oordeel aan, 'dat de Europeesche letterkunde in de laatste jaren geen voortbrengsel kan aanwijzen, dat met "Anna Karenina" op één lijn is te stellen.' Met deze roman bewijst Tolstoj - en daarin ziet hij scherper dan Dostojevski - 'dat de boosheid van het menschdom veel dieper zit dan de maatschappelijke dokters aangeven.' De wortels van het kwaad zitten in de ziel van de mens, in zijn 'Ik', zodat verbetering van de mens niet moet worden gezocht in een hervorming van de maatschappij zoals Dostojevski gelooft, 'maar door hernieuwing van den mensch zelven, en wel door zijn hart te doordringen van liefde en barmhartigheid.85
Niet onverwacht, maar wel verrassend hard, is Van der Meys oordeel, dat hij met veel maatschappijcritici in die dagen deelde, dat Levin, door een eenvoudig leven te leiden, zijn - morele - schuld jegens het volk niet verminderde, maar eerder zijn kapitaal vermeerderde. 'De arbeid van de boeren wordt door zijn arbeid niet verlicht.86
Explicieter nog dan in Anna Karenina had Tolstoj in zijn Bekentenissen 'de leemten van het rationalisme' schitterend aangegeven, aldus Van der Mey die, en dat mag toch enigszins verrassend heten, zich geen oordeel aanmatigt over Tolstojs religieuze opvattingen. 'De theologen mogen hem verder onder handen nemen.87
Over Oorlog en Vrede wordt de Nederlandse lezer het volgende meegedeeld: 'Indien het waar is, dat de Russische letteren door inhoud iets nieuws betrachten, zoo lag daarin, wegens den omvang, iets ouderwetsch, (...) doch Tostoj, die in vele dingen van de theorie der fraaie letteren afwijkt dacht hier evenmin zich naar het gebruik te voegen. Ook bekommert hij zich niet om het wezen van den roman, om knoop of ontknooping (...) Tolstoj heeft zijn eigen opvatting. Hij deelt u de nietigste dingen mee, zonder iets over te slaan, en geeft daarin den loop van het leven weer, die mede onophoudelijk voortgaat, en het nietige aan het grootsche koppelt. Hij voert u - zegt Orestes Miller - als het ware terug naar de naive tijden van het Epos. Zijn realisme schuwt niet terug dingen aan te roeren, die het schaamtegevoel liever niet aanroert. Maar hij wijst niet alleen naar het slijk, hij wijst ook heen naar de ideale menschelijke schoonheid.
Technische eenheid moet men volgens Van der Mey niet in deze roman zoeken, de vele onderscheiden onderwerpen worden slechts met elkaar verbonden door 'den draad hunner gelijktijdigheid'. Oorlog en vrede is tegelijkertijd roman èn geschiedenis. Juist in die geschiedenis schuilt de originaliteit en de bijzondere techniek van Tolstoj, namelijk zijn 'aprioristische ideeën en wereldbeschouwing'. Origineel lijkt Van der Meys constatering dat bij Tolstoj 'de manlijke generatie zeer hoog boven de vrouwelijke staat.' Beide geslachten ondergaan nogal het een en ander in deze roman maar 'alleen het manlijk geslacht trekt onder den invloed dier louterende gebeurtenissen den "ouden mensch" uit'. Natasja, het natuurkind van Russische bodem, zal zeker wanneer ze getrouwd is de lezeressen tegenvallen. Tolstojs ideaal blijft 'la femme-femelle'.89
Natuurlijk memoreert Van der Mey als oudofficier de kritiek die vooral door Russiche oorlogsveteranen is geuit op Tolstojs analyse van de slag bij Borodino. Op deelgebieden kan hij deze kritiek onderschrijven, maar hij wijt haar toch voornamelijk aan de gekwetste eigenwaarde van de leiders op het slagveld die hun doorslaggevende rol geminimaliseerd zien ten faveure van zoiets ongrijpbaars als de geest van de troepen. Tolstoj zit, ondanks zijn niet geheel originele geschiedopvatting, toch 'bovenop de waarheid'.90
In al zijn werken toont Tolstoj de 'primordiale-kracht' van het volk, dat alles verwerpt wat kunstmatig is en zich over weet te geven aan 'de "poezie van het lijden", te weten de kunst om in opgewekte stemming te blijven zelfs onder het zwaarste lijden.'91
Tolstoj drukte in zijn liefde voor het volk de voetsporen van Poesjkin, Gogol, Dostojevski en anderen. Hierin schuilt geen partijdigheid of onwetenschappelijkheid, benadrukt Van der Mey, omdat ' de oorspronkelijkheid van de nieuwere Russische letteren op eenvoud, waarheid en rechtvaardigheid berust, en deze hoofzakelijk bij het volk zijn te zoeken. 'Toen de Russische literatuur nog voornamelijk bestond uit navolging, dat is dus voor Poesjkin, was 'haar wezen: schijn. leugen en manier.92
Van der Mey staat zeker niet onkritisch tegenover Tolstoj. Zo noemt hij De dood van Ivan Iljitsj weliswaar 'de parel van het artistieke realisme', maar in Tolstojs adagium' terug naar de natuur' ziet hij een 'afdwaling des geestes, welke meer thuishoort in het Oosten dan in het Westen.' Deze (te) romantische trek van Tolstoj bestrijdt men echter niet 'met de verroeste wapenen uit ons wetenschappelijk arsenaal, (...) daarvoor is de schrijver te oorspronkelijk en te waar', waarschuwt Van der Mey zijn naturalistische landgenoten. Overigens schrijft de criticus in de Nederlandse Spectator van ditzelfde jaar, 1888, dat Tolstojs pedagogische werk in nog hogere mate de belangstelling verdient dan zijn bellettristische en hij roemt de Russische schrijver vanwege zijn ervaring en oorspronkelijkheid.93 Toch moet Tolstoj het ook wat dit laatste betreft afleggen tegen 'den Michelangelo der litteratuur.'
DOSTOJEVSKI, SCHRIJVER - MARTELAAR
Aan Dostojevski 'wiens romans eerder zijn geleden dan geschreven', zal Van der Mey zijn beste en uitvoerigste essay wijden, ondanks dat hij in april van datzelfde jaar (1889) nog bitter moest constateren: 'Reeds lang heb ik over boeken geschreven, boeken uit den vreemde in Nederlandsch gewaad. En nog altijd ontsnapt mij de aard der keuze, welke het lezend publiek, de vertalers en uitgevers van de apen onderscheidt. De ervaring alleen leert, dat vertalers meest overbrengen, wat toevallig binnen hun bereik komt, en de lezers grootendeels overhellen tot de onschuldige scheppingen van Marlitt en Heimburg. (...) "Kleine waereld-litteratuur" schijnt hier kennelijk meer aan te slaan dan "groote waereldlitteratuur", Marlitt populair, maar Gogol onbekend, en Dostojewsky niet te lezen. Mijne ervaring te dien opzichte is zoo bedroevend mogelijk', aldus Van der Mey in zijn 'Letterkundige Kroniek' 94 Maar Van der Mey resigneerde (dus} niet en schreef, voor zover hem bekend, het eerste en volledige literaire portret van de onbegrepen Russische meester, immers: 'Een eigenlijke afgeronde, artistieke levensschets van Dostojewsky bestaat er niet.' Zelfs 'Wat daarvoor in Rusland wordt uitgegeven, is een groote bonte lappendeken.95
Zijn optimistische levensfilosofie getrouw, probeert hij zijn geestesluie landgenoten te prikkelen door de provocatieve stelling: 'Schrijvers zijn tegenwoordig al even weinig interessant als hunne werken. De schuld ligt misschien minder aan hen of aan hunne talenten, en meer daaraan, dat zij tegenwoordig niet rampzalig genoeg zijn. Een uitzondering maakt Dostojewsky. Deze heeft veel geleden, en zijn leven is er door belangwekkend geworden. En dat belangwekkende leven spiegelt zich in Dostojewsky's werken af.' Aldus de openingszinnen van Van der Mey's essay. Na een verrassende inleiding over Dostojevski's gelukkige en harmonieuze jeugd - biografen na hem spreken juist over een tirannieke vader - , waarvoor hij de opmerkelijke gegevens opnieuw lijkt te putten uit het werk van Miller, wordt de toon gezet voor wat zich het best laat omschrijven als de martelaarsgeschiedenis van een genie. Gelukkig of niet, er zijn in ieder geval ook al in Dostojevski's jeugd enige behartenswaardige feiten aan te wijzen die zijn latere literaire preoccupaties verklaren. Zo mogen we volgens Van der Mey bijvoorbeeld niet uit het oog verliezen dat ondanks 'de teedere verhouding, welke tusschen de ouders en de kinderen bestond (...) Dostojewsky's moeder veel hield van ziekelijke litteratuur en aan de tering stierf en doordat Dostojevski's vader geneesheer-directeur was van een ziekenhuis 'kwam de jongen bij zijn geboorte al dadelijk in een "zieklijke" omgeving terecht'.96
Na deze - romantisch-naturalistische - ontboezeming grijpt onze bewogen oud-militair vooral de latere lijdensgeschiedenis van Dostojevski aan om te kunnen verklaren waarom diens literaire scheppingen ons natuurlijk voorkomen en de producten van Dostojevski's fantasie mededogen wekken, 'alsof het levende wezens waren'.97 Dit medelijden, ook van de schrijver zelf, met 'zijn deerniswaardigehelden', staat in schril contrast tot de kunstmatige scheppingen van het verfoeide moderne naturalisme 'dat zich over het wel of wee der helden niet bekommert, en voortgaat dit zielloos bedrijf als het laatste woord der kunstwijsbegeerte op te dringen. Producten van één dag waarvoor de heren-scheppers zelve buiten hun schrijversijdelheid niets gevoelen, en die hun verdwaasde volgelingen als weergalooze gewrochten aanprijzen.'98
Maar Dostojevski volgt dan ook geen bepaalde theorie: 'Hij trachtte waar te zijn en menschen in het diepst hunner ziel te blikken. Hij kende slechts "ongelukkigen". Door zijn hart tot het volk gedreven, maar tegelijkertijd
door de groote gaven van zijn geest boven het volk uitzwevend, groeide uit dezen volksschrijver tevens een wereldschrijver. Hij was een utopist, die geloofde in den goeden wil van den mensch.99 Dostojevski is ook geen psycholoog zoals onder anderen de Russen menen, want: 'Zielkundige studien heeft hij nooit gemaakt,
d.i. geleerd uit de boeken'. Neen, Dostojevski is een realist in de volste betekenis van het woord, en hieronder verstaat de schrijver zelf 'het in beeld brengen van alle diepten der menschelijken ziel', aldus Van der Mey.100
Arme Mensen herinnert sterk aan Gogols De Mantel en De Dubbelganger lijkt qua karakter veel op Gogols Dagboek van een waanzinnige, 'alleen Gogol ontwierp zijn zielkundige schets met enkele meesterlijke trekken; het werk van Dostojewsky daarentegen kenmerkt zich door omslachtigheid.101 Van der Mey, die Dostojevski's overdreven eigenliefde weerspiegeld ziet in Ivan Petrovitsj, een zelfportret uit de roman De vernederden en gekrenkten , merkt op dat de schrijver zich verre houdt van 'het malsche deel der schepping', maar misschien was hij daarin niet helemaal oprecht omdat hij ervan overtuigd was dat hij om met zijn 'moujikgezicht' veroveringen te maken, zich beter niet kon laten zien.102 Met Herinneringen uit het dodenhuis belandt Dostojevski in het 'Tweede stadium' van zijn schrijverschap. 'In zijn soort, als boek een eenig voortbrengsel in de Russische en zelfs in de internationale letteren.'
Een 'meesterstuk' omdat de auteur 'geen enkel oogenblik in het melodramatische valt of, door de misdadigers als helden te doen optreden à la Viktor Hugo, een valsch idealisme kweekt. Zijn diepe zielkundige ontleding brengt Dostojewsky er toe, die boeven voor te stellen zooals ze werkelijk zijn: geen "helden", wel "ongelukkigen".103 Zo ontdekte Dostojevski ook in de Petersburgse sloppenwijken mensen 'wier leven niet paste voor moderne tijden maar aan de barbaarschheid herinnerde,(...) raadselachtige wezens, (...) dromers' die ondanks hun materiële ellende zich niet bevattelijk toonden voor een platte 'godloochenarij', zoals in WestEuropa, waar het atheïsme de voorbode bleek van de socialistische gedachte. Neen, dank zij hun zedelijk-dichterlijke natuur - Russen eigen
- konden zij een persoon als Christus moeilijk verloochenen. Russen houden van 'den Godmensch', de 'Naieven mensch', 'den droomer' zoals ook Dostojevski er een was. Zijn slavofilie is volgens Van der Mey dan ook in nevelen gehuld. 'Hij wilde terugkeren tot de "wortel van het volk" (?); tot de kennis der "Russische ziel" '(?), zodat Dostojevski zich naast een dromer ook nog eens een mysticus betoonde.104
Met de roman Schuld en Boete verhief Dostojevski's talent zich tot de hoogste trap. Bij het schrijven van De vernederden en gekrenkten had Dostojevski zich nog te veel laten leiden door de 'toenmaals veel gelezen en hoog geprezen Eugène Sue.' Bovendien kon hij niet zo goed uit de voeten met het tekenen van personen 'uit de groote waereld' in tegenstelling tot volkstypen en vrouwen (ondanks dat hij er zich verre van hield? C.W.) Inderdaad hadden de Russen, inclusief Dostojevski, onder de invloed gestaan van de Franse letteren, maar deze werd 'niet zo slaafs en cynisch (...) nagevolgd als twintig jaren later in ons land. Hoe naturalistisch de ziel der Russen was gestemd, zij lieten zich leiden door een edel gevoel, door réalité poétique, door humaniteit, door medelijden met de lieden, die in een hachelijke toestand verkeerden. (...) Bij alle vraagstukken, bij alle saamgestelde denkbeelden, bij alle verwarring en verwikkeling, hield Dostojewsky aan de meening vast, dat alle geestelijke krachten in het volk lagen, en het was zijn doel, de zoo geheeten "intelligentie" nader bij het volk te brengen.105 Het is volgens Van der Mey deze geestesrichting die Dostojevski's romans karakteriseert. Ten aanzien van zijn slavofilie, we herinneren ons de vergelijking met Tolstoj in dezen, staat onze essayist ook niet onkritisch:
een 'onbevlekte Russische ziel of een specifiek Russisch element in de toekomstige beschaving', het lijken Van der Mey frases die Dostojevski moeilijk zou kunnen definiëren. Maar, vervolgt hij dan: 'En toch, hoe gelukkig en bevoorrecht is een volk, dat nog gelooft een toekomst voor zich te hebben. Nog meer is het te benijden om dat "mythische" in zijn patriottisme, en zoo een nuchter positivisme al geen verklaring kan geven, van wat de "Russiche ziel" eigenlijk is, de vaderlandslievende dweperijen, opwellend uit een mystisch gevoel, mogen vooral die volken benijden, welke in hun practische nuchterheid beseffen niet de minste toekomst te hebben.'106
Sprekend over De gebroeders Karamazov tenslotte citeert Van der Mey Orestes Miller die dit Dostojevski's rijpste werk noemt. 'Over deze roman wordt in en buiten Rusland verschillend geoordeeld', maar in tegenstelling tot Melchior de Vogüé die deze roman als min of meer mislukt voorstelt, ziet Van der Mey er opnieuw in navolging van Miller, een logisch verband in met de voorafgaande werken. Hij geeft toe: 'Voor ons, Westerlingen, is het zeker een moeilijk te begrijpen roman. Men moet daarvoor een halve Rus zijn.' Vandaar dat De Vogüé het niet zo goed begrepen heeft, want anders had hij bij nauwkeuriger lezing onderkend dat 'met dit boek een nieuw type is geschapen, waardoor het woord Karamazowerij even zoo recht van bestaan heeft verworven als de Manilowerij van Gogol of de Oblomowerij van Gontscharoff.'107 Van der Mey vergelijkt het met Toergenjevs Vaders en zonen, de strijd tussen twee geslachten. 'Die zonen lijden allen aan ideeënloosheid (...) Zij verlichamelijken de ontkennende zijde van het Russiche Bestaan. (...) Het devies van de zuivere, onbeteugelde Karamazowerij luidt: "alles of niets." Zij erkennen geen middenweg tusschen opbouwen en verwoesten (...) De onmetelijke uitgestrektheid van Rusland zelf, (...) doet hen het spoor bijster worden', aldus de originele (of naturalistische) verklaring van Van der Mey.108
Nog in 1923 schrijft Jan Romein in zijn proefschrift Dostojewski in de Westersche kritiek over dit Dostojevski-essay van Van der Mey: 'Op zijn bescheiden titel "Levensschets van Theodoor Dostojewski" kan het niet alleen ten volle aanspraak maken, het is veeleer meer dan dat. Het is met zijn 185 bladzijden het eerste Westersche levensbericht, dat op volledigheid bogen kan. Hij vindt voor Dostojewski de vergelijking "Michelangelo der Literatuur", die men nog altijd moeilijk door een betere zou kunnen vervangen.'109
DE MISKENDE PIONIER
Na het voorafgaande zal het niet verbazen dat deze kenner van de Russische letteren enigszins cynisch en natuurlijk ook teleurgesteld reageerde, toen zo'n volkomen outsider op dit terrein als Busken Huet pretendeerde zijn landgenoten iets nieuws voor te zetten en daar gezien de reacties nog succes mee had ook. In De Nederlandsche Spectator van 5.5.1888 schreef Van der Mey: 'Een te voren beproefde poging om haar (de Russische letteren, C.W.) bekend te maken, slaagde niet, en de arme duivels, die er hun krachten aan verbruikten, mogen nu toezien dat anderen van hun perspicaciteit de vruchten wegdragen'.
Busken Huet had de Russen én niet goed
gelezen en zeker niet begrepen, en Van der Mey waarschuwt vervolgens voor Huets 'frase' om Russisch te moeten leren ('Het komt mij voor, dat de meester hier een studie decreteert, waarvan hem de omvang ontgaat') zodat wij vervolgens een voorbeeld aan de Russische literatuur zouden kunnen nemen. Het praktische nut van deze literatuur lijkt hem beperkt. 'Alleen de schrijvers kunnen er hun voordeel mee doen, en door er toe te komen te breken met het kunstmatige conventionele en doctrinaire; haar eenvoud en natuurlijkheid moeten hun overtuigen, dat de cultus der bestialiteit (het naturalisme, C.W.) niet bij voorkeur een eisch der moderne literatuur is. In plaats van Russisch te lezen en te leeren, doen de zonen der nu levende Nederlanders beter een eigen letterkunde te scheppen en aan te moedigen. Of moet de beschaafde maatschappij ook hier te lande bij het volk ter schole gaan?'.110 Het lijkt hier dan inderdaad aardig om aansluitend bij Van der Mey's laatste opmerking te kunnen concluderen, dat de jongeren rond De Nieuwe Gids die in 1885, het jaar van Huets artikelen en Van der Mey's kritiek daarop, hun nieuwe blad oprichtten, de Russomanie volledig aan zich voorbij hebben laten gaan. Zij wijdden zich na een kortstondige vrijage met het Franse naturalisme inderdaad aan de vernieuwing van onze letterkunde, wars van buitenlandse voorbeelden, althans dat werd gepretendeerd. Van contacten tussen deze jongeren en Van der Mey is mij overigens niets bekend.
Van der Mey was zeer waarschijnlijk lid van de vrijdenkersbeweging 'De Dageraad', in ieder
geval schreef hij voor het blad met diezelfde naam.111 En in zijn filosofische afrekening met het naturalisme in Het aardsche Heldendom,
betoonde hij zich tegenover het 'levensvreemde pessimisme' van de voorheen bewonderde Schopenhauer en Von Hartmann, een aanhanger van het natuurgetrouwe optimisme van de in Dageraadskringen populaire Spinoza: 'de blijde boodschapper der mondige mensheid', zoals de bekende vrijdenker en spinozist J. van Vloten hem in die dagen noemde.112 Politiek bekende hij zich tot het liberalisme, maar zag tegelijkertijd in het socialisme gezonde kiemen voor een toekomstige maatschappij. Fel tegenstander van het tsarisme, was hij voorstander van een evolutionaire ontwikkeling richting democratie. Cultureel gesproken was hij heel wat conservatiever. Een romanticus met bijvoorbeeld een duidelijke literaire voorkeur voor dorpsromans zoals de Veluwsche Novellen van H. Zeger de Beyl.113
Nadat de Ruslandmode hier rond 1890 over
zijn hoogtepunt heen was, probeerde Van der Mey zijn lezers nog herhaaldelijk te verrasssen met een nieuwe door hem ontdekte 'wereldliteratuur' zoals de Australische, Scandinavische en Bulgaarse letterkunde. Niet één keer slaagde hij er echter in Huets succes te evenaren. Misschien verklaart zijn verlangen om gelijk deze bewonderde criticus als een baanbreker de geschiedenis in te gaan, waarom hij zich in tegenstelling tot zijn voorgangers nooit specifiek met Toegenjev heeft beziggehouden, de opvallendste afwezige in de door hem besproken grote Russen. Maar wellicht had dit ook simpelweg te maken met het feit dat hij de minst Russische schrijver van zijn generatie gevonden werd. Bovendien zal Toergenjevs pessimistische filosofie (denk aan Emants essay!) hem evenmin bevallen zijn.
Na de Russische revolutie van 1905 heeft Van der Mey nog een klein jaar de heroplevende belangstellingvoor de Russische letteren ondersteund als criticus van De Telegraaf, wegens gezondheidsredenen moest hij daar toen mee stoppen. Hij stierf, kinderloos, na een lang ziekbed op 2 oktober 1914.
Van zijn - vermoedelijk - omvangrijke correspondentie met onder meer Kropotkin en andere Russische schrijvers in ballingschap heb ik tot op heden niets terug kunnen vinden, deze lijkt spoorloos verdwenen.
Jeroen Brouwers noemt Wolfgang van der Mey in zijn biografie van de dichteres Hélène Swarth. Van der Mey was namelijk een tijdlang de verloofde van deze opmerkelijke vrouw, die onder anderen (als enige vrouw) medewerkster was van De Nieuwe Gids. Naast andere kwalificaties betitelt Brouwers Van der Mey als een achtsterangs schrijver (van dag-en weekbladstukjes); de eersterangs slavist die Van der Mey - gemeten naar zijn tijd - ook was, is hem kennelijk onbekend.114