Als in november 1918, na vier lange jaren van
uitzichtloze strijd, België zijn (internationaal
hooggewaardeerde martelaarsrol kan laten varen,
is niets meer als voorheen. Het fransgeile
België moet met lede ogen toezien hoe de
Vlaamse Beweging met haar culturele en emancipatorische
eisen almaar sterker wordt, en het
van oudsher liberale België moet, onder druk
van de socialisten, met een aantal sociale hervormingen
instemmen: de achturen-werkdag,
het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor
mannen) en het verplicht lager onderwijs worden
nu eindelijkrealiteit.
Een aantal begeleidende maatregelen wordt
echter niet of slechts ten dele ingevuld: de culturele
ontwikkeling van de gewone man wordt
verder aan het vrije initiatief overgelaten en
blijft zodoende nog voor lange tijd een zaak van
katholiek paternalisme, liberaal-vrijzinnige bemoedering
of socialistische opvoeding. Deze
verzuiling, de Belgische ziekte, laat zich ook
gevoelen in 's lands lectuurvoorzieningen en
zal, niet in het minst voor Vlaanderen, desastreus
blijken. De wet Destrée (1921), die de
organisatie van openbare bibliotheken moet
regelen, zet immers niet aan tot de uitbouw van
een eenheidsstructuur, maar vormt integendeel,
door haar erg formele erkenningscriteria en haar
soepele (zij het halfslachtige) subsidieregeling,
de aanzet tot de ontwikkeling van verschillende,
naast elkaar bestaande, ideologisch gekleurde
bibliotheeknetten, met elk een eigen boekproductie,
boekverspreiding, lectuurbegeleiding en
vooral... lectuurduiding. Pas met het bibliotheekdecreet
van 1978 zou in Vlaanderen aan
deze krachtenverspillende evolutie een einde
komen.
Vooral de katholieke zuil zou zich van zijn duidende taak kwijten. In 1922 wordt te Antwerpen
het 'Algemeen Secretariaat voor Katholieke
Boekerijen' (ASKB) opgericht, een 'inlichtingsdienst'
die zich bezint op de vraag 'of er
niet enkele boeken best werden geweerd uit de
boekerij of althans voorbehouden, daar ze misschien
zedelijk-ongezond, bepaaldprotestantsch
of antipaedagogisch van inhoud zijn'1.Deze
diepgewortelde achterdocht tegenover niet-katholieke
en niet-pedagogische literatuur vertaalt
zich in een aantal aanbevelingen om de gelovige
van verderfelijke (roman)lectuur af te houden:
'In het reglement onzer boekerijen diende overal
een bepaling opgenomen, geformuleerd als
volgt: "Elke lezer kan slechts één roman of
ontspanningsboek per uitleenzitting bekomen,
maar kan buitenaf één of meer werken van
vormenden of onderrichtenden aard ontleenen.2?
'Waar het kinderen geldt zal de manier van het
boek op een min of meer suggestieve wijze
voor te stellen, van kapitaal belang zijn. Vraagt
ge een kind of het een reis door Kongo lezen
wil - het zal doorgaans met een lange lip uw
voorstel beantwoorden; maar vraagt een kind
eens geestdriftig of het niet over "zwarte
mannekens" lezen wil en met stralende oogen
en vreugde bij het voorziene genot zal het jawoord
er komen uitgespetterd.'3
De ASKB-normen krijgen concreet gestalte
in Boekengids, een bibliografisch tijdschrift in
maandelijkse afleveringen, waarin betrouwbare
recensenten de pedagogische en zedelijke waarde
van de aangeboden lectuur vastleggen. Sluitstuk
van de katholieke lectuurduiding vormt een
gigantisch Lectuurrepertorium (1932-1936-
1939; heruitgave in 1952-54 en supplementen
in 1952-67 en 1968-78) waarin duizenden auteurs
en hun werk beknopt gekeurd worden.4
Pas in de laatste editie zou die quotering aan de
eisen van de tijd aangepast worden.5
Meteen rijst de vraag wat deze beoordeling,
vaak veroordeling, betekent voor het statuut van
de letterkunde, meer bepaald de Russische.
Vindt het 'documentaire' karakter ('typisch
Russisch') van de 'roman rosse' genade in de
ogen van de op lectuur-met-pedagogischewaarde
verlekkerde recensenten, of worden
zedelijke en godsdienstige argumenten aangehaald
om de Russische literatuur als barbaars
weg te stemmen? Met andere woorden hebben
Boekengids en Lectuurrepertorium iets te vertellen
over de Russische letterkunde als zodanig,
of vertellen ze eerder iets over zichzelf en
hun samenstellers?
Enkele cijfers: de 'inlichtingsdienst' van het
ASKB verzamelt tussen 1922 en 1939 132 namen
van echte of vermeende Russen en houdt
daarnaast nog een handjevol auteurs achter de
hand, die ergens iets met Rusland te maken
hebben. Van die 132 worden er 55 waardig
bevonden om in Boekengids gerecenseerd te
worden, samen goed voor zo'n 150 korte boekbesprekingen.
Het leeuwendeel daarvan wordt
in de wacht gesleept door de twee reuzen van
het Russische realisme, Tolstoj en Dostojevski,
elk goed voor 31 nominaties. De concurrentie
laten ze ver achter zich: de filosoof en religieus
denker Nikolaj Berdjajev strandt met 6 recensies
op de derde plaats en zowel de fantastische
Nikolaj Gogol als de in de jaren dertig
immens populaire Alja Rachmanova vallen met
elk 5 besprekingen net buiten de prijzen.
Ook
niet-literatoren krijgen een plaatsje in Boekengids:
de radicale feministe Aleksandra Kollontaj
wordt er (af-)gekeurd en Lenin en Stalin kunnen
hun oordeel evenmin ontlopen. Bij diegenen
die zakken voor Boekengids en enkel in
Lectuurrepertorium een quotering krijgen, treft
men naast Trotski en Lenins vrouw Kroepskaja
ook Aldanov, Artsybasjev, Boelgakov, Garsjin,
Koeprin, Korolenko, Lermontov, Paoestovski,
Saltykov-Sjtsjedrin, Sjestov, Sjolochov, Sologoeb
en Aleksej Tolstoj aan. Dat de Russische
literatuur voor de meeste medewerkers aan
Boekengids en Lectuurinformatie een mistig
terrein met vele valkuilen is, mag ten slotte
blijken uit het grote aantal 'onbekende soldaten'
en 'verdwaalde reizigers': wie zijn in godsnaam
E. Cammerer, D. Ivanoi en D. Sergei en waarom vallen de Franse expressionist Yvan Goll
en de Deen Franz de Jessen onder de noemer
'Russisch'? Om dan nog maar te zwijgen over
de inconsequenties: waarom wordt de o zo
Russische Grootvorst Aleksandr niet en de in
België levende en in het Frans schrijvende emigrant
Nikolaj Belina-Podgajetski wel als 'Russisch'
bestempeld? Laten we er wat dieper op in
gaan.
In 1928 acht Boekengids de tijd rijp om een
stukje te wijden aan de Russische succesnummers
Dostojevski en Tolstoj. Verstopt tussen
een artikel over de katholieke Pierre l'Hermite
en 'het boek van de maand' (met de titel: Hun
Pastoor) wordt een boekje opengedaan over
Fjodor Michajlovitsj Dostojevski, en dit in een
bijna Dostojevskiaanse stijl: 'Op den keper beschouwd
kan men moeilijk spreken van Rusland's
grootsten letterkundige zooals Dostoïevsky
thans gewoonlijk genoemd wordt, daar zijn
romans uit zuiver litterair oogpunt er niet altijd
door kunnen: ellenlange redeneeringen en beschouwingen,
gebrekkige konstruktie, onsamenhangende
aktie stellen het geduld van den
lezer dikwijls op de proef; zijn boeken dragen
daarbij de sporen van zijn humeurig karakter,
zijn pessimistische levensbeschouwing, zijn
slepende ziekte en de menigvuldige tegenslagen
die zijn leven verbitterden.' Of nog: 'Zijn zeer
kritisch aangelegd temperament, de vele tegenslagen,
zijn intens en passievol liefdeleven, zijn
donker, zwaarmoedig, prikkelbaar, opvliegend
norsch en achterdochtig karakter, zijn speelzucht
en zijn permanente geldnood hebben zijn
natuur verbitterd, en hun weerslag nagelaten op
bijna al z'n werken die daardoor een zeer onevenwichtigen
indruk maken. De meeste van z'n
romans veronderstellen daarom een positieve
ontwikkeling bij den lezer, een evenwicht en
gevormd geestelijk leven.6 De logische conclusie:
het werk van deze onevenwichtige Rus
valt onder de quotering 'voorbehouden lectuur'
('boeken welke ondanks zekere passages of
grondgedachten ook ontspanningshalve zonder
nadeel door gevormde lezers kunnen gelezen
worden') of 'lectuur voor volwassenen alleen'
('ca. 18 à 20 jaar en ouder. Veronderstelt zedelijke
voorlichting en vorming'). Alleen Uit het
duister der groote stad en het blasfemische
Christus en de Grootinquisiteur. Een fantastisch
poëem stuiten op een katholiek veto.7 Al bij al is de criticus nog mild voor Dostojevski, die
'een edel mensch was die het ook altijd goed
bedoelde in zijn werk'. Voor De Gebroeders
Karamazov heeft hij zelfs een vriendelijk
woord over: 'Er is over dit boek veel kwaad
gezegd, zeer dikwijls overdreven. Wel is het
een ruw boek en de menschen zijn niet altijd
even normaal en hoogstaande.8 En dit ondanks
het feit dat het gewraakte Christus en de
Grootinquisiteur in dit werk thuishoort!
Lev Nikolajevitsj Tolstoj komt er enkele
maanden later minder goed van af. 'Dit herdenkingsjaar
der geboorte van dezen nobelen
mensch en genialen kunstenaar loopt ten einde:
(...) Intusschen komt het ons voor dat 'Boekengids'
deze gelegenheid niet mag laten voorbijgaan
om zijn lezers vertrouwd te maken met
deze ingewikkelde en felomstreden figuur,
vooral met het oog op de verspreiding van zijn
werk dat in bepaalde milieu's bij deze gelegenheid
zonder voorbehoud in de hand wordt
gewerkt.'9' Wil men in 1928 nog toegeven dat
'hij als letterkundige een genie was'10, dan heeft
hij acht jaar later in Lectuurrepertorium duidelijk
afgedaan: 'Zijn boeken golden lang als de
meest hoogstaande literatuur van dien tijd.'11
Ook op zedelijk gebied wordt hij in Lectuurrepertorium
een stuk scherper beoordeeld.
Luidt het in 1928 nog dat hij' 'als wijsgeer en
wereldhervormer een karikatuur' was, 'een
verward genie, wiens genialiteit - evenals dit bij
zoovele andere groote Russen het geval was -
grensde aan het waanzinnige'12, dan wordt in
Lectuurrepertorium de vinger op de wonde gelegd:
'Onder den invloed van Rousseau schreef
hij "De Kozakken",(...) dat sterk pessimistisch
en pantheïstisch aandoet, en bouwde hij een
nieuw geloof, een soort godsdienst zonder
dogma's op, dat hij aanknoopte bij zijn zeer
simplistische interpretatie van de bergrede',
kortom: 'doorgaans zeer gevaarlijke lectuur.13
Wat volgt is een heuse waslijst streng voorbehouden
of verboden boeken. Enkel Tolstojs
verhalen en sprookjes met pedagogische inslag
kunnen door de beugel.
En wat te denken van de derde 'groote van
het hedendaagsche Rusland', Ivan Sergejevitsj
Toergenjev? 'Hij is niet zoo langdradig als Tolstoi,
niet zoo somber als Dostoievsky'.14 hoewel
een 'roman van Toergenjew meer dan
de andere Russische romans naar Westeuropeeschen trant geschreven is'15, 'geeft hij karakteristiek
gansch de Russische kunst weer;
week en passionant, doch vaak uitbundig lyrisch,
met scherpe toestanden.'16 Met uitzondering
van Rook en Eerste liefde kan Toergenjevs
'werk in ieders handen gegeven worden'17.
De katholieke lezer moet echter goed
weten dat 'de ondergrond van zijn werk Hegeliaansch,
pessimistisch en fatalistisch is, zonder
het licht der eeuwigheidsgedachte'.18 Geen
wonder dus dat 'de huidige kultuur-toestand
van het moderne Rusland grootendeels een
direkt gevolg van het werk der drie grooten'
is.19
Dat de Russische literatuur zonder het
Eeuwige Licht (van het katholicisme) gedoemd
is om somber te blijven, lijkt wel de leidraad
van de Boekengids-recensenten. De toon wordt
reeds in 1923 ingezet, in een bespreking van
Russische Heldensagen en Legenden, geschreven
door de in Nederland wonende en
werkende slavist Boris Raptschinsky: 'Alles is
woest en chaotisch. De menschenziel leeft van
strijd en wilden hartstocht. Daarom gaat het
meedogenloos noodlot dat geen "Waarom?"
duldt. Alles wordt bewogen door dit fatum als
een mechanisme door een stalen veer. Er is
geen ontkomen aan, noch verzet tegen de ongekende
kracht die alles regelt of liever drijft met
toeë oogen. Zwaar is de gang van dit boek.
Zwaar en somber hoopen de gebeurtenissen
zich op; soms moet men het boek sluiten om
niet te staan weenen, midden die hopelooze
miserie.'20 Een jaar later zet de criticus Ernest
Vanderhallen zijn gedachtengang verder.
Over
T.A. Koezminskaja's Mijn Levenslot. Een verhaal
door een Russische boerin gedicteerd,
herzien en verbeterd door Leo Tolstoi, schrijft
hij het volgende: 'Een somber verhaal vol troostelooze
miserie, echt Russische toestanden en
deemoedige lijdzaamheid, waarbij de somberste
ellende en het onmenschelijkste zielslijden een
hopelooze fataliteit wordt die onafwendbaar als
een fatum boven het hoofd van den mensch
hangt. Bij het lezen van dit eene werkje worden
Tolstoï en Dostoïewski ons duidelijk, en duidelijk
ook de reactie die negen jaar geleden het
schrikbewind losketende tegen de officieele
dwingelandij in Rusland.'21 De machtswisseling
in Rusland heeft aan deze troosteloosheid
niets kunnen verhelpen. Integendeel zelfs, als we de criticus Aloïs Walgrave mogen geloven.
Over Een oud vrouwtje, van de door het geloof
gedreven en door de revolutie getekende
emigrant Ivan Sjmeljov, meent hij het volgende
te moeten zeggen: 'Wie een (...) beeld verlangt
te zien van de verwoestingen door een dweepend
demagogisch bestuur aangericht, leze hier:
Een oud vrouwtje, dat door de knoeierij en de
dwingelandij van de Bolsjewiki wordt doodgemarteld,
wijl ze voor haar dochter en kleinkinderen
meel gaat koopen. Zo ziet hij wat de
kleine menschen lijden van dat anoniem en
onverantwoordelijk geweld der velen. "Zij zeggen
het." "Zij hebben het zóó geregeld." Zij.
en uit hun naam, een hoop bandieten.'22
Dat het revolutionaire optimisme en het
communistisch toekomstperspectief niets te
maken hebben met het Romeinse ideaal, mag
blijken uit Joris Caeymaex' schampere recensie
van Aleksandra Kollontajs De man-kameraad,
de eerste Sovjetroman die in Boekengids besproken
wordt. 'Wassilissa, de communistische
strijdster vindt in de revolutiedagen 1917 haren
Wladimir, ook een communistische kracht. Blijvend
samenleven is niet zoo heel nodig. Jamaar,
hoe zit het met Wlad.'s gedrag, als hij afwezig
is? Er gebeuren cynische dingen. De Neptijd
brengt hen terug samen, zij de 'pure' met tegenzin
gevoerd in die nieuwe bourgeoissfeer waar
Wlad. iemand geworden is en er eene tweede
vrouw op na houdt. Ja, dat schijnt nu wel zoo te
moeten gaan met een man-kameraad. Zelfs
overwint Wassilissa het nalevend bourgeoisbegrip
van ontrouw, en staat haar beurt aan Nina
af, om alleen voor de partij te leven. Vruchten
dier verbindingen vinden hun lot op communistische
wijze. 't is de oude drogleer der vrije
liefde, hernieuwd met de verderfelike kracht
van het valsche idealisme dat Wassilissa omgeeft,
niet zoozeer in de Revolutie-heerlikheid(?!)
als wel als 'pure' tegenover de Nepmenschen,
de verraders van de zuivere leer.
Wreed is het fanatism van dien dorren, mekanieken
Moloch: de communistische Partij, dat
zoogezegd dergelike afdwalingen en cynischdierlike
levenswijze heiligt.'23 Logische conclusie:
te verbieden literatuur.
1930 is het jaar van de grote doorbraak voor
de Sovjetliteratuur: 'Rusland und kein Ende...
helaas, moet men daar tegenwoordig aan toevoegen;
ook wel eens met het oog op de vertalingen,
die onze boekenmarkt overstroomen.
Rijp en groen, 't moet allemaal aan den man
gebracht.'24 Boekengids voelt zich dan ook geroepen
om het kaf van het koren te scheiden.
Nikolaj Ognjovs Dagboek van Kostja Rjabtsew.
Tafereelen uit het Leven van een Leerling
eener Middelbare School wordt afgeschoten
als 'het schrilste dokument in verband met den
Pauselijken Wereldbrief over de Kristelijke
opvoeding der jeugd van 31 december 1929.25
Dezelfde wereldbriefbiedt ook voldoende argumenten
om nog enkele andere boeken te verketteren.
Goerjans kinderboek Het vroolijke onweer
is 'naar het Russisch bewerkt, met Russische
namen en opvattingen', dus 'niet aan te
bevelen voor katholieke boekerijen'. Voor
Koeprejanovs Dieren in den winter geldt, ondanks
de ogenschijnlijk onschuldige titel, hetzelfde.
26
Een zeldzame keer durft men ook lichtpunten
zien in de nieuwe Russische literatuur. Zo Joris
Caeymaex over de verhalenbundel Het Wijde
Land, uit 1929. 'Op een paar na, al novellen der
Sovietomwenteling. Niet-propagandistisch. Of
het werk op de hoogte der tragische feiten staat?
Niet in de spionnage-, Tcheka-, gruwelennovellen
van Lawrenow en Jawitsch, die niet boven
het gewone komen; iets meer in Pilniaks weemoed;
en in Nikitin, ongemeen scherp van
uitbeelding. Het grootsche wordr ook wel bereikt
in sommige hongertafereelen van de rauwe
Newerow, Semjonow en vooral van den meester-
novellist Leonid Leonow, warm gekleurd en
bitter ontroerd. Lidin ook in zijn rauw steppedrama,
heeft beeldende kracht, karakterschepping
en bittere komiek samen. Barbaarschmannelijk
is lwanows steppenepiek; treffendrealistisch
en dichterlijk de Moermanskkustepiek
van Nisowoi. Van de 4 komische novellen,
is die van Lydia Sejfullina merkwaardig als
karakterteekening. Behalve het verhaaltalent dat
bij velen aanwezig is, is er ook veel uitstekende
beeldende kracht.'27
De vraag is echter waarom het boek dan
'volstrekt niet voor jonge lezers' is. Wegens de
rauwheid, de ongewone scherpte of de bitterheid,
kortom het harde realisme? Misschien.
Tegen meer dan één boek worden om deze reden
bezwaren geuit. Aleksandr Neverovs Land
van belofte, in Lectuurrepertorium onterecht als
anticommunistisch pamflet bestempeld28, lijdt ook aan deze ziekte: 'Echt Russisch wordt er
geenszins "rond" verteld, maar niets dan dingen
die "echt gebeuren", dan menschen die "echt
spreken". Rauw, voorzeker.'29 Streng voorbehouden
lectuur. Realisme vormt echter niet
steeds een steen des aanstoots. De anticommunist
Leonid Andrejev, wiens werk niet van
rauwe passages gespeend is, krijgt voor zijn
boek De Roode Lach (1904) een pluim: 'Zoo
ontzettend echt als de realistische nota's zijn,
zoo lillend, breed en plastisch beheerscht is die
fantastische schepping waar trouwens het gansche
boek naartoe stuwt; in beide opzichten het
meesterschap van het Russisch kunnen in literatuur.'30
In zijn bespreking van Vsevolod
Ivanovs Partijgenoten verheft Joris Caeymaex
het realisme zelfs tot een positief kenmerk van
de hele Russische literatuur: 'Wat de Russen
trek geeft is het vreemd samengaan in hun werk
van een zeer rake en overtuigde plastiek met een
scherp ontmaskeren der menschelijke komedie,
waarbij volkse spot veel te pas komt. Nu eens
de dingen in hunne volle macht vastgrijpen, dan
weer met een pinkoog de wereld aan de gang
zien; dat heeft iets schrijnends als het meest
echte leven.'31 Dat realisme laat volgens Paul
Hardy bij Ehrenburg zelfs de beruchte Russische
ziel tot zijn volle recht komen: 'Personages
van diverse pluimage: (...) Ieder ondergaat z'n
eigen ontzaglijk slavisch driftleven in 'n vuile
ongekende achterbuurt. Ehrenburg kijkt ironisch
toe en vertelt, zooals wellicht alleen Dostoïefski
het kon, maar korter, en de lezer completeert,
onbewust. Het nieuwe regime heeft
niet vermocht de verpletterenden gevoelsaard
van het Russische volk te veranderen. Ehrenburg
is 'n romankunstenaar van de geniale
Oost-Europeesche soort. Als analyseerend
psycholoog minder diep peilend dan z'n cyclopische
vóór-revolutionnaire stambroeders,
overtreft hij deze door verrassende vormbeknoptheid
en onverwachte verbazende resultaten-
der-handeling.'32
Niet zozeer de stijl of de inhoud van een
Sovjetboek zijn te duchten, alswel de 'geest'
waarin het werk geschreven werd. Dit ideologisch
voorbehoud vertaalt zich in een kleine
'K' (kommunistisch) in de quoteringscode,
soms echter gaat een boekbespreking ook wat
dieper op de bolsjevistische leer in. Ehrenburgs
Steeg aan de Moskwa is 'slechts communistisch in dezen zin, dat de handeling zich niet concentreert
rond een individu. De theorie van den
kollectieven mensch, die thans ook konsekwent
wordt toegepast in de recente Russische filmproducties.33
Ivanovs Pantsertrein 1469 en
Partijgenoten zijn best te pruimen, alleen 'jammer
van de materialistische opvatting; in dit
opzicht blijven wij onvoldaan.'34 En Konstantin
Fedin maakt in Steden en Jaren een kapitale
fout: 'Zonder zwoel te zijn, dekt hij de fouten
met de verontschuldiging der jeugdige jaren,
buiten zin voor moraal.'35 Concreter en meer
tegen de katholieke borst stuitend zijn de situaties
in Het Dagboek van Kostja Rjabtsew:
'Scherp, onze belangstelling boeiend door levendige
tooneelen, treden naar voren de vraagstukken,
- gedeeltelijk levensvragen, zooals zij
voor dit nieuwe geslacht gesteld worden, ginder:
weeën van het zelfbestuur (Dalton-stelsel),
coëducatie, band te leggen tusschen school en
maatschappelijken (Communistischen) arbeid,
wondere terugwerkingen van Communistischgevormd
verstand op kultuur van vóór de Revolutie,
en bijzonder, het (on)zedelijk radikalisme.'36 Helemaal te bar maakt Ehrenburg het in
De Droomfabriek 'Een der slothoofdstukken is
gewijd aan de film en de kerk: het bevat een
reeks zeer grove en ongegronde aanvallen die
het boek onbruikbaar maken voor een katholiek
publiek.'37 Wat een recensent op een bepaald
ogenblik doet uitroepen: 'De bedoeling weerom??
Wie het als satyre op de Soviets opvat
vindt er zijn gading, maar 't kan evengoed Bolsjewistische
humoristiek zijn.38
Bolsjevistische humor op zich hoeft echter
niet slecht of verderfelijk te zijn, soms kan hij
zelfs een Vlaming bekoren. Zoveel is zeker
voor Joris Caeymaex na het lezen van De
twaalf stoelen, van het schrijversduo Ilf en
Petrov. 'Op het sterfbed van zijn schoonmoeder
verneemt een voormalig bourgeois dat zij tijdens
de omwenteling een schat verborgen heeft
in een stoel uit hun mobilair. Ge kunt denken!
Dat wordt een prima-opgave voor een dolle
avonturenjacht, geleid door een meester-in-allestreken:
in dit opzicht reeds een verbluffende
dolgekke avonturenroman. Maar niet minder
geestig en kostelijk zijn de honderd komische
situaties uit het Sovjetleven van nu. Ongetwijfeld
humoristisch.'39 Dat de tegenspeler van
Ostap Bender, de held van het verhaal, een pope
is die onder meer het biechtgeheim aan zijn
laars lapt, schijnt kapelaan Caeymaex niet te
storen. Valentin Katajevs Met de kas er van
door daarentegen is dan weer te 'Russisch',
ondanks het genre: 'n Hoofdboekhouder en z'n
kassiermoeten twaalfduizend roebel gaan halen
op de bank, bedrinken zich en trekken er met
het heele bedrag van door. Ze reizen door stad
en dorp, vallen in handen van gewetenlooze
prostituée's en schurken van allerlei denkbaar
allooi; ze verkeeren in 'n bijna onophoudelijk
dronkenschap-narcose. Na enkele dagen is alles
op en terug in Moscou worden ze ingerekend
en veroordeeld. Dit boek is als 'n epos op den
zwakken mensch; 't psychologisch proces van
den "roes".' Met pijn in het hart moet de recensent
toegeven aan de komische noot in het
boek: 'Katajef heeft op de evolutie-baan van het
humoristische genre 'n mijlpaal geklonken,
Gogol zelfs ten spijt.'40
Wie echter wil weten hoe Boekengids de
Russische humor á la Gogol beoordeelt, moet
nog wat geduld oefenen. In 1932 komt er immers
'een pakkend Getuigenis uit het nieuwe
Rusland' op de Nederlandse Boekenmarkt, met de veelbelovende titel Liefde, Tcheka en Dood,
het begin van een serie bestsellers waarmee de
in Wenen wonende emigrante Alja Rachmanova
de Westeuropeanen wakkerschudt: 'Het
bolchevisme heeft 'n wereld-opzet. Helaas! Dat
we zoo lang, wij Westerlingen, gemeend hebben
dat het 'n politieke keering was, dan wanneer
ze hoofdzakelijk is van economischen en
anti-religieuzen inslag. Denkt aan de beweging
der Beboschnik, aan de anti-god-training der
Octoberkinderen, der pioniers en komsomols.
Over die diepere gronden worden langs om
meer stemmen vernomen. Pater Muckermann -
door de Bolchevisten zelf als een hunner felste
doch bekwaamste tegenstrevers aangeteekend -
heeft dit, en onvermoeibaar, sedert jaren, dag-in
dag-uit aangetoond. Hij was zoo lang een roepende
in de woestijn! Wanneer zullen ook wij
ontwaken, heel en al, en ons er rekenschap van
geven dat 'n deel van ons arbeidersvolk is aangetast
en dat er van intellectueele zijde - na
Intouristreizen - gekomen is 'n coquetteeren met
de bolchevistische gedachte en verwezenlijking
in U.S.S.R.? Voegt daarbij de buitengewone
zin voor inslaande propaganda, opportunè, door
alles wat uit te denken is: hun persbureaux, hun
agenten, hun documentatie, hun buitenlandsche
centrales, hun film - die 'n wending in de filmwereld
bracht. En dat uitsluitend óm de propagandistische
kracht die er van moet uit gaan,
versterkt door 'n verbluffende techniek. Zijn wij
dan niet ziende blind, wanneer we meenen dat
het communisme ginder ergens ver van ons
opgeborgen is en het blijven zal? Dit alles
kwam ons te binnen bij het lezen van Alja
Rachmanowa's aangrijpende werk."41 Boekengids
zit dan ook op het vinkentouw bij het
verschijnen van elk nieuw deel van Rachmanova's
pakkende memoires. In november 1933,
tien maanden na het eerste bericht, wordt Mijn
huwelijk in rooden Storm bij de volwassen
lezer aanbevolen: 'Rachmanowa's boek is een
angstwekkend alarmsignaal.' 'We moeten de
oogen open houden. Niet alleen op de jeugd,
maar ook op de kinderen. Alles schijnt erop te
wijzen dat nadruk daarop moet worden gelegd.
Het Bolchewisme beoogt een volledige opvoeding
(evenals het fascisme) van uit de wieg tot
aan het graf.'42
Kon men tot dan toe nog hopen dat literaire
criteria de censuurpraktijken van Boekengids enigszins zouden kunnen afremmen, dan kan er
na deze scherpe stellingname over de Sovjetliteratuur
nog weinig twijfel bestaan: Sofia Fedortsjenko's
Russen, 'gesprekken van Russische
gewonden, tijdens den grooten oorlog'43,
in 1933 hoogstens nog opgewarmde kost44,
krijgt de voorkeur boven Anna Karavajeva's
Fabriek, 'overigens, geheel communistisch
tendenzwerk'45 en Fjodor Gladkovs Nieuwe
Grond, 'Het epos van een commune-oprichting
en uitbreiding te lande. Het cliché der Sowjetliteratuur
van vóór 10 jaar, beslist propagandistisch.
Maar geen stuntelige propaganda,
neen: het siddert en het laait van het nieuwe,
krachtige der geestdriftige realizeering. Op zijn
Russisch wat betreft kleur, menschelijkheid,
rauwheid, jacht, en niet het minst oneindig
over-en-weer gedisputeer en getier. Treden op
den voorgrond: techniek, communisme, vrije
liefde - waaruit men genoeg beseft welk voorbehoud
geboden is.46 Zelfs Ehrenburgs
vroeger gewaardeerde stijl moet er aan geloven.
De 'verrassende vormbeknoptheid en onverwachte
verbazende resultaten-der-handeling'
verbleken nu tot 'den bekenden nerveuzen,
tamelijk onsamenhangenden sprongenstijl'47
Voortaan is een 'Russische' boek of tendentieus,
of antibolsjevistisch, waarbij een merkwaardige
belangstelling voor concentratiekampen
en dito gruweltoestanden onmiddellijk in
het oog springen. Vooral kinderen worden
daarbij niet ontzien. Zo is er het boekje Kolka
en Solko of de lotgevallen van twee Russische
jongeren onder de Roode terreur, waarin de
Gentse veelschrijfster Rachel Ysabie-Van
Overbeke onder het misleidende pseudoniem
Sacha lvanov het verhaal brengt van 'twee
Russische sympathieke kinderen, wier ouders
naar de concentratiekampen zijn verbannen.
Tafereelen uit het ellendige leven der kleinen
onder het Sovjetregime. Terugvinding der
ouders en vlucht uit de Russische hel. Sober en
goed verteld voor kinderen '48 Eveneens voor
kinderen en niet minder katholiek is De
sneeuwstorm, van de emigrant en bekeerling
Nikolaj Belina-Podgajetski: '1930; wreede
hongersnood over Sovjet-Rusland! Nog wreeder
de terreur van de G.P.U. Een ter dood
opgeschreven katholieke familie, die de
U.S.S.R. poogt te ontvluchten, wordt juist op
de grens neergeschoten door tchekisten. De "Witten" nemen wraak onder den kreet: "Het
Communisme moet dood, Rusland sterft
nooit!" Boeiend, actueel, katholiek; warm
aanbevolen voor jeugdboekerijen.'49' Intellectuele
eerlijkheid fluistert de Boekengidsrecensenten
echter wat voorzichtigheid in bij de
bespreking van Belina-Podgajetski's voor volwassenen
bestemde Uit den storm: 'Goede
volkslektuur, al doet het wel een beetje opgeschroefd
aan, ook wat de godsdienstige gevoelens
betreft.'50
Toch is Boekengids nog ijverig op zoek naar
echte alternatieven voor de Sovjetliteratuur.
Voor het eerst worden emigranten serieus genomen,
zeker als Boekengids bij de auteur in
kwestie een religieuze inspiratie vermoedt. Joris
Caeymaex over Michail Osorgins Mijn zuster :
'Als uitgewekene, thans het leven der jaren '90
beschrijvend, pleit hij niet opdringerig voor
dien ouden tijd, maar hoe heerlijk spreken de
feiten van dienstbaarheid aan de orde van familie
en leven, van heilige kuischheid en aanvaarden
van het kruis. Zuiver kristendom, hoewel
de godsdienst geheel verzwegen wordt. (...)
Ten zeerste aanbevolen.'51' Zo'n religieus criterium
werkt echter ook beoordelingsfouten in de
hand. Na het lezen van Raspoetin, de heilige
duivel van de in België verblijvende Ivan Nazjivin,
oordeelt Caeymaex terecht dat 'op godsdienstig
gebied 's schrijvers twijfelzin meer op
rekening der kerkelijke toestanden komt, dan
van wijsgerige bezwaren'. Met de uitspraak 'het
boek is eerder lichtjes liberaal dan niet-kristelijk'
schat hij echter het fanatisme en het conservatisme
van de hypochondrische Nazjivin verkeerd
in.52 Wee echter de decadente thema's van Ivan
Boenin: 'Kan wel interessant zijn als psychocriminologisch
experiment. We houden echter
meer van de sublieme natuurvisie welke de
nobelprijswinnaar in z'n ander werk zoo meesterlijk
aan de kristallen erotische analyse van z'n
objecten weet te paren. - Niet voor onze katholieke
boekerijen.'53 Deze door Paul Hardy beleden
voorkeur klinkt echter wat dubieus na zijn
uitlatingen over Mitja's Liefde : 'Boenin heeft
dit drakerig afgezaagde thema met 'n groote
kunstvaardigheid behandeld. Met de hem eigen
subtiliteit is hij tot in de diepste roerselen van
Mitja's zinnen- en gemoedsleven doorgedrongen.
Hij heeft dit menschelijk krisisgeval verwerkt
in het oplevings- en uitstervingsproces van de Russische natuur, waarin de jonge man
z'n gevoelens worden afgestemd op het wisselen
en groeien der seizoenen. Boeken als deze,
zonder sociale toestanden, zonder intrigues,
zonder opstandelingen; doch waarin slechts
over één der oerproblemen van het menschelijk
hart met 'n rillende, poëtische muzikaliteit geschreven
wordt, zijn in de Russische literatuur
'n zeldzaamheid. Omwille van de strekking en
'n paar tafereelen eischen we streng voorbehoud.'54
Relevanter voor de voorkeuren van
Boekengids is echter de volgende uitlating: 'Hij
paart z'n bizondere poëtische natuurvisie aan de
innerlijke woelingen van het individu, dat getogen
en gegroeid is in het hem aangewezen milieu:
het typische Rusland van vóór enkele decennién.'55
Meteen is de retrograde richting aangegeven
waarin Boekengids zal evolueren. Nog in 1935
zet Paul Hardy met de bespreking van De Revisor
en ander proza een heuse Gogol-rage in.
'Naast het tooneelspel "De Revisor", Gogolj's
welgekende en onovertroffen satire op de Russische
ambtenaarswereld, schenkt deze bundel
ons 'n deel minder gekend en kleiner werk van
den meester. Vooral de novelle "De Mantel" is
van 'n uitzonderlijke beteekenis. (...) Met 'n tragisch
cynisme en 'n kwinkslag praat de schrijver
over deze wereld, die hij vol tegenstrijdigheid
en kleinheid weet. Tot in z'n bijna onderbewuste
roerselen doorpeilt hij het menschelijk
hart, niet alleen hier, maar ook in de twee andere
prozastukken uit dezen bundel, die ons
Nederlandsch ontwikkeld publiek na de keurige
uitgave van "De doode Zielen" zeer welkom zal
wezen.'56 Van die Dode Zielen in Boekengids
echter geen spoor, wel van Gogols Goddelijke
Liturgie, een lofrede op het 'H. Misoffer en wel
volgens den ritus van den H. Joannes Chrysostomos.
(...) Men moet onder den indruk komen
der buitengewoon-rijke leidmotieven der Oostersche
Mis, waar bijzonder treffen: de H. Drievuldigheid,
het symbolisme van: kribbe, - berg
der prediking, - graf, - Cenakel, - Golgotha;
verder de aansluiting bij de Engelen; eindelijk
de Gemeenschap der Heiligen met al wat die
bevat over H. Geest, Kerkelijke eenheid, heiligenvereering,
naastenliefde.(...)Zoo'n boek als
dit is hoogste schat voor vroomheid en kristen
leven.'57 Avonden op Dikanjka vindt Hardy
'van 't allermooiste in zijn genre', 'n Heksenketel van duivels, spoken en kwade geesten die u
rillingen op het lijfjagen, waar de meest krankzinnige
exploten van A. Th. Hoffmann bij verbleeken.'
(...) 'De Nederlandsche vertaling is
van de bovenste plank'58, want Vlaams en
katholiek!59
In hetzelfde jaar wordt ook 'een van Gorki's
eerste verhalen', Drie Menschen besproken,
weliswaar ' om onderwerp en uitwerking streng
voorbehouden', maar 'nuchter en objektief, (...)
des te schrijnender aanklacht tegen het onrechtvaardige
van zulke toestanden'.60 Gorki ligt
duidelijk zwaar op de maag. De
luttele recensies in het tijdschrift laten niet eens
de omvang van zijn oeuvre (in vertaling) vermoeden
en de negatieve zedelijke quoteringen
('Om eenige cynische trekken, streng voor te
behouden' l; 'Het realisme van 'Malwa' vergt
vierkant voorbehoud tegenover geestelik-onvolwassen'62'
staan in schril contrast met de
positief gewaardeerde invloed die de schrijver
had op de Vlaamse literatuur, waarin met name
Stijn Streuvels het tot een 'Vlaamse Gorki' zou
schoppen. In zijn typering van Gorki probeert
Lectuurrepertorium daarom een beetje op de
vlakte te blijven: 'Zijn boeken munten uit door
pakkende milieu-weergave en natuurpoëzie:
dank zij hun spontaneïteit en volheid, heeft hij
een bizondere aantrekkelijkheid gegeven aan het
autodidacte zwerverstype, dat hij zelf vooral
is.'63 Boekengids neemt echter weerwraak in
1938, twee jaar na Gorki's dood: in Het leven
van een nutteloos mensch 'kan men twee deelen
onderscheiden: dat van den schrijver, en dat
van de propagandist. Dit laatste vermindert zeer
de letterkundige waarde'.64
Ook de klassiekers Tsjechov, Gontsjarov en
Poesjkin krijgen in katholiek Vlaanderen pas op
het einde van de jaren dertig officieel erkenning.
Aleksandr Poesjkin bij de honderdste verjaardag
van zijn overlijden in 1937: 'Behoort tot het
allerbeste dat de wereldliteratuur kent als novellenkunstenaar',
en dat is nog niet alles: 'Zijn
hoofdwerk: zijn gedichten.'65 'Kleinkunst, die
de persoonlijkheid ademt van een groot kunstenaar.'
66 Ivan Gontsjarovs Oblomov, 'de geschiedenis
van een bij uitstek besluiteloos, traag
en apathisch, maar overigens edel mensch, zoals
ze speciaal in Rusland schijnen voor te komen'
heeft het zeldzame geluk 'ook voor aanstaande
jeugd (14-15 jaar) geschikt' te zijn.67
Een hulpeloos schepsel tenslotte, brengt, 'zoals
steeds bijTsjechow, prettige kortverhalen'.68
Het is wellicht te goedkoop om het scepticisme
tegenover Russische literatuur in katholiek
Vlaanderen enkel op rekening van de 'tijdgeest'
te schrijven of een halve eeuw na de feiten te
vergoelijken met een welluidend pseudo-argument
als 'ze hadden toch gelijk'. De eenzijdig
moraliserende benadering beantwoordt misschien
aan het klimaat van de ideologische oorlogsvoering
tijdens het interbellum en aan de
waarheidsopvatting van de Katholieke Kerk,
maar verschilt in wezen niet van de zo gehate
stalinistische literatuuraanpak. Moraliseren is
slechts één van de vele mogelijke benaderingswijzen
van literatuur en als zodanig een aanfluiting
ervan. Zo er in Boekengids al andere
kritische methoden gebruikt worden (Joris
Caeymaex), ondersteunen ze toch steeds het
morele discours.
Typisch zijn de discussies
over het 'realisme', de 'echtheid' van een literair werk:
communistisch realisme is rauw en vulgair; anti-bolsjevistisch proza overtuigt ons van
de gruwelen onder het nieuwe regime. Een auteur is origineel als 'hij ons de ogen opent', afgezaagd
als hij de nieuwe werkelijkheid bezingt. 'Rillende, poëtische muzikaliteit' weegt
absoluut niet op tegen het zedelijk verwerpelijke, en Ehrenburgs 'verrassende vormbeknoptheid', waarmee hij zijn eerder langdradige landgenoten weet te overtreffen, blijkt bij nader inzien tochmaar een 'nerveuze, tamelijk onsamen-
hangende sprongenstijl'. Met het emotionele
argument, vaak gehanteerd in de katholieke
kritiek, wordt (opzettelijk) vals gespeeld: een
communistisch boek mag nu eenmaal niet
ontroeren. Dat de vertalingen, want daar gaat
het in principe om, door een katholieke en
Vlaamse (paarde-)bril bekeken worden, is maar
al te duidelijk. Nederlandse, dus in principe
protestantse of (te) neutrale uitgaven worden
met de nodige achterdocht ontvangen, terwijl
Vlaamse publikaties alle krediet krijgen. Stijn
Streuvels' vertalingen van Tolstoj en Gorki
steken gunstig af tegen de rest van hun werk en
de katholieke, Vlaamse uitgeverij 'Die Poorte',
die zowel Russen (Gogol, Tolstoj, Leskov) als
Sovjets (Ilf en Petrov) uitbrengt, krijgt alle lof,
omdat ze vertalingen laat maken die, in tegenstelling tot de bestaande vertalingen, 'stroken
met de aard van het volk'.69 Het blijft echter de
vraag of die Vlaamse volksaard zo'n afscherming
of aanporring wel nodig heeft. Zelfs de
initiatiefnemers van Boekengids achtten de
kans erg klein dat Jan Modaal zich spontaan
aan Russische of andere literatuur zou bezondigen.70
Bijgevolg richt de katholieke bibliotheek-
actie zich vooral op de intellectuele lagen
van de bevolking (van onderwijzer en priester
tot academicus), die voor de uitbouw van de
katholieke zuil onontbeerlijk zijn, maar die,
helaas, vanuit hun achtergrond en vorming
ontvankelijker zijn voor moderne ideeën. Wat
meer (naïeve) volksaard zou hiertegen een
remedie kunnen vormen.