Jelena Joedkovskaja


Gesprek met Vjatsjeslav V. Ivanov



Dit voorjaar was de bekende Russische geleerde Vjatsjeslav Ivanov voor een maand in Amsterdam. Ivanov is de zoon van de Sovjetschrijver Vsevolod Ivanov, heeft veel Russische schrijvers en dichters, onder wie Achmatova en Pasternak, persoonlijk goed gekend en is, internationaal gezien, een van de belangrijkste specialisten op het gebied van het Indo-Europees. Sinds de tijd van glasnost en perestrojka bekleedt hij ook openbare functies. Hij is lid van het Sovjetparlement en directeur van de grote (ruim zevenhonderd medewerkers) bibliotheek voor buitenlandse literatuur in Moskou. Jelena Joedkovskaja, een 'literair' journaliste uit de Sovjetunie voerde een gesprek met hem, waaruit we een gedeelte overnemen.



Vjatsjeslav Ivanov en Jelena Judkovskaja.
Foto Hans van der Molen

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Onze moderne literatuur die een redelijke welluidendheid bereikt heeft en die zich thans aan het voorbereiden is om kwaadaardige waarheden te gaan verkondigen, houdt geleidelijk op literatuur te zijn, zij verdampt. Ik wil het niet over de individuele schrijvers hebben, maar er is inmiddels een hele stroom literatuur verschenen die onder luid geklater geen dorst lest, maar juist het tegendeel doet. Wat is er al niet verloren gegaan van datgene wat onze literatuur zo'n belangrijke plaats heeft opgeleverd in de cultuur; en wat zal er nog meer weggevaagd worden? Misschien heb ik ongelijk en zijn er geen ernstige gronden voor onrust of zelfs ergernis?

VJATSJESLAV IVANOV:
U heeft gelijk en deels ongelijk. Het beeld zoals U dat schetst is enigszins somber. Niettemin zit er in uw woorden een kern van waarheid. Onwillekeurig schiet mij het oude, negentiende-eeuwse adagium te binnen: kennelijk vormt in Rusland de literatuur een surrogaat voor niet bestaande instellingen. En deze situatie duurt voort tot op de huidige dag. Inderdaad heeft de Russische literatuur zich altijd meer beziggehouden met andere, maatschappelijk relevantere vraagstukken dan met de louter esthetische. Dit lot was overigens niet alleen de literatuur beschoren, maar ook de beeldende kunst, omdat in de Russische samenleving de juridische en historische wetenschappen en de filosofie in onvoldoende mate ontwikkeld waren. Is het goed of slecht dat Dostojevski niet alleen schrijver was, maar ook filosoof? Natuurlijk is deze gang van zaken opmerkelijk, anders had er nooit zoiets krachtigs als de Russische literatuur bestaan. Maar een schrijver moest deze last, zij het ook vrijwillig, op zich nemen, omdat in die tijd de Russische filosofie nog niet ontwikkeld was. En de religieuze filosofie ontstond bij ons eerst na Dostojevski, onder diens invloed en tot op zekere hoogte parallel aan de ontwikkeling van zijn oeuvre.

We herinneren ons de vriendschap van de schrijver op zijn oude dag met de jonge Vladimir Solovjov. Ja, als zelfstandig wereldbeschouwelijk systeem is de Russische religieuze filosofie na Dostojevski ontstaan. Zelfs de grootse Russische literatuur was niet alleen maar literatuur, terwijl zij zelfs via de minder briljante schrijvers grotemaatschappelijke taken vervulde of trachtte te vervullen. Zo is onze traditie, die altijd de aandacht en de interesse van andere literaturen heeft getrokken, maar eerlijk gezegd werden haar bronnen door niemand begrepen. Maar wij begrijpen deze oorsprong wel. En nu staan wij voor de volgende vraag: mogen wij hopen dat er in de nabije toekomst kwalitatief goede studies zullen verschijnen op het terrein van de jongste geschiedenis, die de schrijvers van de noodzaak tot historische naspeuringen bevrijden? Ik heb met belangstelling 'Maart zeventien' van A. Solzjenitsyn gelezen. Het is in hoge mate een historisch werk. Een bekende specialist uit West-Europa op het gebied van de Sovjetunie zei mij, dat hij een nogal hoge waardering voor de historische teksten in dit werk had. Dat is dus het standpunt van een expert. Maar ik zie duidelijk dat in dit werk historische documenten worden verwerkt en worden opgenomen in een literaire structuur. Of die structuur daarmee wordt vernietigd of dat men hierbij van een organisch proces kan spreken is een andere vraag. Ik weet dat het vertrekpunt, het uitgangspunt van Solzjenitsyn de Zapiski o revoljoetsii ('Aantekeningen over de revolutie') van Soechanov waren.

Hierin wordt de revolutie nogal grondig geanalyseerd. Maar het is niet de schuld van Solzjenitsyn, dat hij in 'Maart zeventien' grote fragmenten uit de stukken van de Staatsdoema en andere historische documenten moest opnemen.

Als er veel historische documenten gepubliceerd zouden zijn en door specialisten van commentaar waren voorzien, had de schrijver zich niet met dat werk bezig hoeven houden, dat in zekere mate het niveau van zijn zuiver literaire taken verlaagt. Ik voer nu het voorbeeld aan van de gedwongen bezigheden van een groot schrijver. Met opzet spreek ik niet over die werken, waarvan het literaire gehalte me twijfelachtig lijkt. Maar ik herhaal: zelfs werken van grote schrijvers met een hoog literair gehalte zijn dikwijls overladen met extra informatie, wat zich niet verdraagt met de eigenlijke bestemming van de literatuur. Volgens mij is dit niet slechts een tendens, maar juist het principe van onze literatuur. Al zijn er al sinds het begin van onze eeuw stemmen opgegaan van belangrijke kunstenaars en schrijvers die verkondigden dat de cultuur de kloof moest overbruggen tussen de verschillende sferen van het maatschappelijk bewustzijn. Dit is natuurlijk nauw verbonden met de tijdgeest, met de ongerustheid van de mensheid over haar toekomst en met de bezorgdheid over het lot van de beschaving.

En om die reden wil de cultuur als meest verfijnde waarnemingsinstrument als spreekbuis fungeren. Maar bij alle wereldomvattende en actuele problemen van onze tijd denk ik dat men ook vandaag op ieder terrein datgene dient te doen wat men vanuit zijn beroep kan en moet doen. Kennelijk is de schrijver nog altijd degene die literaire teksten schept. En als onze historici, onze filosofen, onze specialisten op juridisch gebied de schrijvers van hun tweede, onnodige last bevrijden, als de media ook eens hun taken die niets met de literatuur van doen hebben naar behoren gaan vervullen, dan ontstaan de voorwaarden waaronder een zuivere vorm van literatuur kan ontkiemen.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
De artistieke criteria zijn dus uitgewist, en soms zelfs vergeten. Dit blijkt niet alleen uit proza en poëzie, maar ook uit de kritiek, die 'ach en wee' roept naar aanleiding van, zoals men tegenwoordig zegt, de vergeten werken. Dat komt natuurlijk door onze volledige isolatie van, als men dat zo kan uitdrukken, het internationale literaire proces.

VJATSJESLAV IVANOV:
Inderdaad, allerlei zaken die vandaag door de Amerikaanse en Westeuropese literaire avantgarde aan de orde worden gesteld zijn onbereikbaar, omdat wij door andere problemen in beslag genomen worden. Eigen aan de avantgarde is het spel met het materiaal, zelfs een ironische houding er tegenover. Onder de huidige omstandigheden is het bij ons uiterst moeilijkdeze eigenschap te ontwikkelen. Zeker, in de jaren dertig hadden wij een aantal opmerkelijke vertegenwoordigers van de avantgarde: Charms, Olejnikov, de Oberioeten. Maar thans is het zelfs moeilijk om die oude traditie te laten herleven of voort te zetten, omdat we zo zwaar op de hand zijn, soms bij het belachelijke af.

We benaderen ieder boek alsof het een leerboek is: we kijken niet of het goed of slecht is geschreven, maar in hoeverre de een of andere historische persoonlijkheid al dan niet geloofwaardig - volgens de communis opinio - geschilderd is. Literatuurwetenschappers en critici discussiëren erover, of de houding van de auteur het officiële historische standpunt weergeeft. Wij leggen geen esthetische criteria meer aan. En daarin tonen wij, hoe vreemd dat ook moge klinken, onze trouw aan het Stalinisme.

Want juist in de tijd van Stalin werd het criterium om de literatuur vanuit een sociaal-historische positie te beoordelen, gevormd. Wij verwerpen het Stalinisme, wij zetten ons ertegen af, maar helaas blijven we wat deze kwestie betreft onveranderlijk.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Bij het voortzetten van mijn overpeinzingen zou ik nog een feit uit de geschiedenis van onze literatuur naar voren willen brengen. Het komt mij voor dat aan de basis van onze literatuur, en overigens niet alleen de onze, altijd de bijbelse traditie heeft gelegen: Ken uzelve. Juist vanuit die zelfkennis begint de excursie in de menselijke psyche. Door zichzelf te vergeven, vergeeft men de ander. Door de eigen gebreken te geselen, geselt men ze in de held. Maar dit stadium van de zelfkennis hebben we reeds afgesloten, we hebben het vervangen door iets uiterlijks, iets oppervlakkigs, door de kennis van de uiterlijke realia van het leven.

VJATSJESLAV IVANOV:
Dit is een tamelijk gecompliceerd vraagstuk, omdat wij hier van doen hebben met de enorme ervaring van de Russische literatuur die van essentiële invloed op die van het Westen is geweest. In de eerste helft van deze eeuw was alle proza, en tot op zekere hoogte ook de poëzie, in West-Europa gericht op de ontdekking van de geest. Afgezien van de invloed van de Russische literatuur speelden Freud en Jung ongetwijfeld een belangrijke rol hierbij. Helaas kennen wij Rozanov onvoldoende en zijn we daarom niet zo op de hoogte van zijn invloed op onze literatuur aan het begin van de eeuw. Om op de kwestie van de zelfkennis terug te komen: onwillekeurig schiet me de definitie die Malraux van de literatuur heeft gegeven te binnen. Volgens Malraux was de literatuur vroeger als een trein die met het licht van zijn schijnwerpers de spoorlijn voor zich verlichtte.

Maar laten we ons eens voorstellen, dat zo'n schijnwerper op het interieur van de locomotief gericht is? Wat moet er dan van de literatuur worden? Weet u, zelfkennis is iets gevaarlijks voor de literatuur, omdat het een van haar basisfuncties is haar eigen pad te verlichten. De literatuur heeft vele taken, zij kunnen echter niet allemaal op de psychoanalyse, op het grondige onderzoek van de menselijke psyche teruggevoerd worden.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Maar ik heb het juist over het zelfonderzoek voor een artistiek werk, dat wil zeggen alle resultaten van psychologisch onderzoek moeten beslist een esthetisch verantwoorde vorm hebben, zoals we dat bijvoorbeeld zien bij de klassieke Russische literatuur. Het was dat organische samenspel dat zo aantrekkelijk was, en ook nu nog is, voor de Europese en andere culturen. Het is geen geheim dat het proza van Dostojevski een grote invloed heeft gehad op de Japanse film.

VJATSJESLAV IVANOV:
Ja, een evenwichtige manier om het zelfonderzoek te combineren met het oplossen van grote maatschappelijke problemen is volgens mij beslist door Tolstoj gevonden. Bij Dostojevski bleek het zelfonderzoek toch genoeg aan zichzelf te hebben en juist dat werd het object van aandacht en begrip voor de Westeuropese cultuur. Ik denk dat het werk van een schrijver met zelfonderzoek aanvangt. Het is geen doel, maar een noodzakelijk uitgangspunt. Immers, de literatuur is geen wetenschap. De psychologie, de psychoanalyse, dat is wetenschap. Deze verkeren momenteel in ons land in een nogal desastreuze toestand. Maar we zullen ze redden als wetenschap, zoals zo veel wat we in de jaren dertig verwoest hebben en wat opnieuw tot leven gewekt zal moeten worden. En naarmate een literator beter van de psychologie op de hoogte is, des te sneller zal hij door krijgen, hoe hij uit haar buurt moet blijven, dat wil zeggen, hoe hij proza en poëzie niet met haar moet verwarren.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Omdat ik met de klassieke Russische literatuur ben opgegroeid, wil ik ook vandaag nog in een schrijver zowel een historicus als een psycholoog, en uiteraard een filosoof zien. Ja, in Rusland is een schrijver, een denker soms een complete filosofische school. Maar is dat alleen zo in Rusland? De Griekse dichters zijn toch ook filosofen? En de componisten van de christelijke hymnen of de derwisjen zijn toch tevens profeten? Een wonderlijke wisselwerking van filosofische inzichten, die allerlei grenzen en hindernissen overschrijdt. Waren de ethiek van Christus, de klassieke leer van Plato en de middeleeuwse reconstructie ervan via de Areopagitika soms geen wereldbeschouwingen?

En terwijl het Christendom beperkt bleef tot bepaalde landen en gebieden, werd de wereldbeschouwing die aan de Areopagitika ten grondslag ligt tot op zekere hoogte aangepast en toegeëigend door niet alleen het Christendom, maar ook het Judaïsme en de Islam. En dat gebeurde in de middeleeuwen toen men over een dergelijke universaliteit zelfs niet hardop durfde dromen. Wij hebben het tegenwoordig vaak over de speurtocht naar een nieuwe wereldbeschouwing. Maar waar vinden die speurtochten plaats? Rondom of buiten de geschiedenis? Of misschien moeten we opnieuw een reconstructie maken? Natuurlijk moeten we dan wel weten wat aan zo'n reconstructie ten grondslag hoort te liggen.

VJATSJESLAV IVANOV:
Inderdaad, in hoeverre kan een middeleeuwse wereldbeschouwing tegenwoordig nog effectief of aannemelijk zijn? Florenski, bijvoorbeeld, was van mening dat er in zijn tijd, met name in de jaren twintig, twee wereldbeschouwingen bestonden. De oudste verbindt hij met de oudheid via Ptolemaeus, wiens systeem zich onderscheidt van de nieuwe wereldbeschouwing, het systeem van Copernicus. En, op dezelfde wijze, de traditie van Aristoteles en Plato tegenover het Kantiaanse systeem. Florenski was dus een duidelijk voorstander van de oude traditie en uiteraard verwierp hij de nieuwe. In zijn werk O kosmogonii schrijft hij dat Dante nauw aan ons verwant is, omdat hij enerzijds de oude traditie tot uitdrukking heeft gebracht en anderzijds vele ontdekkingen van de twintigste eeuw voorspelde. Dit is een kwestie waarover men van mening kan verschillen. Thans is volgens mij de belangrijkste kwestie die van de vele verschillende wereldbeschouwingen.



Pavel Florinski. Bron

Een van de mogelijkheden is die van Aristoteles. Maar men kan even goed de visie van het Zen-boeddhisme reëel vinden. In de Verenigde Staten zijn geleerden overigens van mening, dat het Zen-boeddhisme een positieve invloed heeft op intellectuele activiteiten, in het bijzonder bij het werken met computers. Ik begon met Florenski, maar hij is van mening, dat slechts één van de vele wereldbeschouwingen altijd juist zal blijken te zijn. Ik ben daar niet zo van overtuigd. Ik denk dat het voor een schrijver belangrijk is om te begrijpen dat er een groot aantal wereldbeschouwingen bestaat en dat het wenselijk is ze met elkaar te laten concurreren. Wat volgens ons momenteel belangrijk voor de economie is, heeft hopelijk ook betrekking op de hoogste niveaus van de intellectuele activiteit. Het valt ons niet alleen zwaar deze verscheidenheid te begrijpen, maar ook om er mee in te stemmen. In de Russische geschiedenis zijn we er aan gewend geraakt van de ene religie naar de andere over te stappen. Maar bij literatuur en wetenschap is het noodzakelijk wereldbeschouwingen met elkaar te vergelijken, ze bij elkaar te brengen. Men dient sceptisch te zijn met betrekking tot zichzelf en verdraagzaam voor het andere, zelfs voor het vreemde. Het verschrikkelijkste en meest desastreuze voor een cultuur is wel de fanatieke toewijding aan slechts een enkele zaak.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Dat kan ook het gevolg van opvoeding zijn. Omdat men de oerbronnen niet kende, oefende men er kritiek op uit, omdat dat zo de gewoonte was. En dat betrof niet alleen het werk van schrijvers. De naam Nietzsche werd gedurende decennia in de ban gedaan, zijn idee van de Übermensch bracht men direct in verband met het fascisme. Maar men vergat, of wist simpelweg niet, dat Nietzsche zelf in de ban was van Dostojevski en zijn filosofisch-esthetische wereldbeschouwing ...

Waarschijnlijk was dus het oeuvre van de Russische schrijver het uitgangspunt en de voorwaarde voor de idee van de Übermensch, een scheppende kunstenaar die vrij is in de keuze van zijn wereldbeschouwing en van zijn handelingen. Tegen het einde van de negentiende eeuw was onze cultuur zo volwassen, dat zij niet onverschillig voor de ideeën van Nietzsche kon blijven. Vervolgens kon men, weet u, een Nietzsche-aanhanger zijn zonder hem ooit gelezen te hebben. Zoveel aantrekkingskracht heeft deze filosofie, vooral voor de jeugd.

VJATSJESLAV IVANOV:
In zijn Ochrannaja Gramota stelt B. Pasternak, dat de Grieken geen discussies hadden over de Übermensch omdat zij nadachten over de jeugd en omdat zij zelf kinderen waren. En in de jeugd is men altijd een Übermensch. De Russische intelligentsia las evenwel niet alleen Nietzsche, maar stond ook nog onder zijn grote invloed. Vladimir Solovjov heeft opgemerkt dat er in Rusland tegen het eind van de negentiende eeuw drie invloedrijke stromingen bestonden: het economisch-materialisme van Marx, de moraalfilosofie van Lev Tolstoj en de idee van Nietzsche's Übermensch.

Voor het Russische symbolisme was het idee van de Übermensch een van de basisproblemen. De ontwikkeling hiervan kan men in het werk van Vroebel en Skrjabin aantreffen. Niettemin is, sterker dan bij Nietzsche, binnen de Russische cultuur de idee van de Übermensch verbonden met het christendom. Vladimir Solovjov merkt bijvoorbeeld in zijn artikelen op, dat Christus zelf of iemand die op hem lijkt de ware Übermensch is. Deze traditie domineerde in de Russische cultuur. De Nietzscheverering speelde een grote rol in alle facetten van het leven in Rusland, en ook op het politieke vlak. Het is opmerkelijk, dat de schrijvers die het middelpunt van de Sovjetbeschaving vormden, de directe erfgenamen van Nietzsche waren. Gorki was een aanhanger van Nietzsche, evenals Majakovski, vooral in zijn vroege gedichten. Het was echter niet het directe erfgoed van Nietzsche dat in de Russische cultuur de interessantste ontwikkeling doormaakte, maar de christelijke interpretatie van zijn ideëen.

Zo lag de Russische visie van Solovjov op de Übermensch iemand als Pastemak bijzonder na aan het hart. Als men dat niet begrijpt, is het moeilijk de filosofie van Doktor Zjivago te doorgronden. Ik denk dat deze idee ook thans nog actueel is, want zij stelt vragen over de waarde en de betekenis van de mens, over zijn vrijheid en de nieuwe moraal zoals Blok deze opvatte. En wanneer grote figuren af en toe vreemde conclusies trekken, wil dat nog niet zeggen dat de idee op zich slecht is. Men zou erover na moeten denken, men zou er alles van moetenweten.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Hoe vreemd het ook moge klinken, van de kwestie van de Übermensch zou ik over willen stappen naar de kwestie van het uitverkoren zijn van een cultuur, haar functie als messias. In de Europese cultuur wordt deze rol toebedacht aan de klassieke oudheid, hoewel dat in historisch opzicht onjuist is. Want met name de Babylonisch-Akkadische cultuur, dat hele complex van geestelijke en materiële activiteit, was niet alleen een voorwaarde maar tevens een hoogtepunt dat de Griekse filosofen, mathematici en dichters zich moesten toeêigenen en moesten zien te bedwingen. Blijkt er nu niet uit dat de klassieke oudheid van begin af aan imiteerde? Wat valt er dan nog te zeggen over de culturen die daarna kwamen?

VJATSJESLAV IVANOV:
Natuurlijk, de Griekse cultuur nam indertijd de fakkel over van het oude Mesopotamië. De poëzie van Hesodius en Homerus vormt als het ware de aanpassing van voorbeelden uit het klassieke oosten. En omdat de geschiedenis van de Europese cultuur bij de oude Grieken begint, stammen wij dus eigenlijk via hen van het oude Mesopotamië af, dat wil zeggen: wij zijn geworteld in de Babylonisch-Akkadische cultuur en beschaving. Maar er is hier een kwestie die wij van tijd tot tijd uit het oog verliezen. Dat is de tragiek waarover Nietzsche sprak en waarbij hij het lot van Griekenland op het oog had. Het is de tragiek van een cultuur die zichzelf in de toekomst wil laten voortbestaan. Het is de tragiek van een messiaanse cultuur. Tegenwoordig zijn wij op de hoogte van het bestand van de Assyrische bibliotheken in de tijd van het laatste Assyrisch- Babylonische keizerrijk. Werkelijk, er was in die tijd al een interessante literatuur, maar de intelligentsia las deze niet. De teksten met toekomstvoorspellingen aan de hand van de sterren, de ingewanden van dieren en allerlei bijzondere voorwerpen vond men veel interessanter.

De toekomst werd voor de Assyriërs in sombere kleuren geschilderd, de samenleving voelde als het ware haar eigen ondergang naderen. Helaas zie ik overeenkomsten met onze tijd. In Amerika, Europa, ja ook bij ons is men bang geworden voor de eigen toekomst. Maar een cultuur hoort juist het tegenovergestelde te doen, namelijk vertrouwen te hebben in de toekomst. De idee dat Europa en haar cultuur ten onder zouden gaan is mij vreemd.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Niettemin gaan culturen ten onder, hoe triest dat ook moge zijn. Maar er blijft een erfenis achter die door nieuwe culturen wordt geabsorbeerd. Dat is een langdurig proces, het begint altijd met imitaties. Heeft men trouwens wel het recht om aan de vooravond van het derde millenium te spreken over primaire en imiterende culturen, als hun wortels werkelijk zomet elkaar vervlochten zijn.

VJATSJESLAV IVANOV:
Ik denk dat men daartoe het recht heeft. Wij moeten er ons een voorstelling van kunnen maken welke culturen er vóór ons waren, willen wij ze tegenover elkaar kunnen stellen, ze met elkaar kunnen vergelijken, zoals L. Goemiljov dat tegenwoordig doet. Wij hebben een geschiedschrijving nodig die niet domweg de culturen als aan een kettinkje rijgt: van de eerste naar de tweede etc. Alle culturen maken geschiedenis, ook de imiterende culturen, waarvan we de namen thans vergeten zijn. Maar we moeten ze ons blijven herinneren. Ik zal u een voorbeeld geven. Het Boeddhisme ontstond in het Indische taalgebied op de helft van het eerste millenniumvan onzejaartelling. Vervolgens werd het uit het noorden van India verdrongen, maar het bleef in het zuidelijke deel van het land en op Ceylon tot op de huidige dag standhouden.

Inmiddels maakt het Boeddhisme gebruik van andere talen en verplaatst het zich naar Centraal Azië. Stelt u zich Chinees Toerkestan eens voor, in het eerste millennium van onze jaartelling. Een enorme hoeveelheid teksten, waaronder geen enkele eigen of originele tekst. Het zijn allemaal vertalingen. Het Indische milieu van het Boeddhisme wordt in Centraalaziatische teksten herschapen, in de hymnen worden de Indische goden, rivieren en steden bezongen. Een enorme literatuur... Maar in feite een omkleding van het Boeddhisme in andere talen. Maar vanuit deze Centraalaziatische talen die thans dood zijn, worden de teksten in het Chinees vertaald en via deze vertaling past het Boeddhisme zich aan de Chinese cultuur aan. Dat werd het begin van zijn zegetocht. Hierna komen de teksten in Japan terecht, waar het herrezen Boeddhisme niet alleen een cultuur voortzet, maar daarnaast ook een nieuw, volkomen onbekend tijdperk van een cultuur opent. In Japan is het dus niet meer secundair.

De poëtische meesterwerken van Basho en de moderne zen-kloosters vormen het bewijs van zijn originaliteit en creativiteit. U hoeft het Boeddhisme niet te kennen, maar bij het lezen van Basho komt u direct deze cultuur binnen, ik zou zeggen, raakt u in de ban en van daaruit is het moeilijk om zogezegd weer naar de Europese poëzie terug te keren. Zo ligt de geschiedenis van deze ongebruikelijke keten. Hoewel er niets ongewoons aan is. Een primaire cultuur geeft zichzelf door aan een tweede, een tussencultuur; deze slaat de oude ervaring op en draagt haar over aan een nieuwe cultuur. Deze nieuwe cultuur accepteert die ervaring en laat datgene tot bloei komen, wat in psychologisch en historisch opzicht aan haar verwant is. En het is vrijwel zeker dat die wedergeboorte als iets oorspronkelijks wordt beschouwd.

Volgens mij is het een van de opvallende eigenschappen van een cultuur dat deze zich iets eigen maakt, vervolgens haar eigen en unieke versie schept en die soms beter en helderder dan de oude cultuur weet uit te drukken. Wij zien een analoge ontwikkeling in onze eigen cultuur. De Russische filologie uit de achttiende eeuw begon met vertalingen van Westeuropese literatuur. En dat had een grote invloed op Poesjkin, in het bijzonder gedurende zijn lyceumtijd. Maar Poesjkin in zijn latere jaren, en ook de latere Russische literatuur waren zo origineel, dat niemand hen meer secundair zal durven noemen. Hoewel de band met de Westeuropese cultuur hier onmiskenbaar is.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Toch werd deze vanzelfsprekende band zo tegennatuurlijk vernietigd. Wij weten allemaal nog hoeveel vertalingen van de beste buitenlandse auteurs in het tijdschrift Inostrannaja Literatoera afgedrukt werden. Het jarenlange isolement was volgens mij van wezenlijke invloed op zowel de lezers als de literatuur.

VJATSJESLAV IVANOV:
Ja, dit droeg bij aan de ontwikkeling van onze bijziendheid en verergerde onze onwetendheid op het gebied van de vele processen die zich tegenwoordig in de buitenlandse literatuur afspelen. Momenteel komen de werken terug van onze schrijvers, die op een gegeven ogenblik van het literaire proces in het vaderland werden afgesneden. De kennismaking met hen en het tegelijkertijd in contact komen met de vertalingen van moderne buitenlandse schrijvers kan voor ons een aparte leerschool zijn. Natuurlijk zullen er imitatoren opduiken. Maar daar hoeft men niet bang voor te zijn. De assimilatie van andermans ervaring is een massaproces.

En het scheppen van iets eigens, iets unieks is het lot van het briljante creatieve individu die niet alleen het vreemde opneemt, maar het tegelijkertijd ook afstoot. Zo ontstaat er in een tweegevecht iets origineels. Maar eerst moeten wij de weg van de assimilatie, zelfs die van de vorming afleggen, een weg overigens die alle culturen moeten gaan. En dan...

JELENA JOEDKOVSKAJA:
En dan kunnen wij met vertrouwen een Renaissance van de Russische cultuur tegemoet zien. Hoewel de atmosfeer vol verwachting is. Wij hebben enkele keren onze beurt moeten laten voorbijgaan. Onze eerste Renaissance was de negentiende eeuw, die wij wel de Gouden Eeuw van de Russische literatuur noemen. De tweede Renaissance was aan het begin van deze eeuw, de zilveren. Ik weet niet of ons nu het brons ten deel zal vallen. Maar als wij naar de ervaring van de laatste Renaissances kijken, dan valt er een dergelijke wetmatigheid te bespeuren. Kunst komt tot bloei op een nogal gecompliceerd samengestelde voedingsbodem.

Dat is niet alleen de ervaring van ons eigen volk, van onze eigen generatie, maar ook de ervaring van de mensheid. Op dit punt is het natuurlijk belangrijk zichzelf overeind te houden. Omdat, naar mijn idee, de basisvoorwaarden voor een Renaissance de cultuur en het eergevoel zijn. De cultuur, wat Poesjkin eronder verstond, namelijk als vorming. Momenteel leiden wij een bestaan aan de rand van de afgrond en proberen wij ondanks alles de cultuur haar vroegere gecompliceerde bedoeling terug te geven. Tegenover de tegenstelling tussen civilisatie en cultuur staat de continuïteit van de geestelijke en materiële activiteit. Het is natuurlijk moeilijk te voorspellen, maar zal er een nieuw soort Renaissance komen, die de grenzen tussen de nationaliteiten overschrijdt?

VJATSJESLAV IVANOV:
De kwestie van een Renaissance van de Russische cultuur heeft betrekking op zeer veel nationaliteiten, niet alleen degene die Russisch schrijven en spreken, maar ook degene die zichzelf Russisch noemen. Deze kwestie is niet vandaag pas ontstaan; wij hadden immers altijd al een multi-culturele vorming die ons het recht gaf te zeggen: 'Wij zijn Rusland.' Thans heeft het begrip 'Russisch' vele betekenissen. En ik denk dat een nieuwe Renaissance van de Russische cultuur de bewustwording inhoudt van het feit dat wij deel uitmaken van één grote Russische diaspora, die niet aan slechts één territorium gebonden is. Nog maar kort geleden spraken we over de rol van de emigratie in onze cultuur. Toch behoort iemand als Nabokov tegelijkertijd aan de Russische en de Engelstalige cultuur toe. En dat is iets natuurlijks in onze tijd. I. Brodski is als schrijver volmaakt tweetalig.

Ik herinner me, dat hij erkende dat volgens hem de beste auteurs die thans in het Engels schrijven, Ierse en Zuidafrikaanse schrijvers zijn. Het gevolg is dat de Engelse taal zich verder ontwikkelt en de cultuur van andere volkeren verrijkt, dank zij het feit dat deze taal niet aan één gebied gebonden is. En ik heb de indruk dat dit ook van invloed moet zijn op de toekomst van het Russisch. Want het Russisch is even wijdverbreid als het Engels. Dit is een probleem van onze tijd en wij moeten het oplossen.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Volgens mij is dat een nieuwe vraagstelling. De wereld en de natie, in welke onderlinge relatie moeten wij deze twee grootheden begrijpen en opvatten? Als objectief en subjectief?

Als een deel en het geheel? Als impuls en het weerspiegelde? Misschien wordt één van de antwoorden ons gegeven door een dichter, voor wie de wetten van creativiteit en natuur, van cultuur en samenleving even vertrouwd waren?

Dat is Velimir Chlebnikov, wiens uitspraken, ook al lijken ze met elkaar in tegenspraak, ik zou willen citeren. 'Naarmate de stralen van het lot doorbreken, verdwijnen begrippen als volkeren en staten en er zal slechts één mensheid overblijven, waarvan alle punten onderling wetmatig verbonden zijn' en 'Een van de geheimen van de creativiteit is het volk, voor wie je schrijft, voorje te zien.'

VJATSJESLAV IVANOV:
Chlebnikov sprak zichzelf tegen, maar op het juiste ogenblik. Hij begon vanuit een soort slavofilie, die zelfs veel op die van de Russische Zwarte Honderd leek. Dit was gedurende een tamelijk korte periode in zijn leven.



Velimir Chlebnikov. Bron

Maar zijn slavofilie was een langdurige affaire. Zoals alle slavofielen uit de negentiende eeuw wilde Chlebnikov al het Russische met het Slavische verenigen. Maar sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog wijdde hij zich aan bespiegelingen over een eenheid van de gehele mensheid en over de noodzaak van de strijd met oorlogen. En dan duikt de idee op van een voorzitter over de aardbol. Ik denk dat een mens die met pijn in het hart het lot van zijn moedertaal en van zijn vaderland waarneemt, automatisch bij de gedachte aan een tot één geheel verenigde mensheid uitkomt. Hij komt hier pas op, nadat hij begrepen heeft wat er met zijn eigen volk, zijn eigen taal gebeurt. Ik zie in deze uitspraken geen enkele tegenstelling. Zij sluiten elkaar niet uit. Ten aanzien van het Russisch is het woord 'nationaal' niet adekwaat meer. Wij zijn als Russen zijn onderweg naar iets dat de hele wereld raakt. Onze cultuur is op God gericht, dat wil zeggen op datgene wat duidelijk onze plaatselijke, aardse problemen overstijgt. Chlebnikov was een modern mens. Hij begreep waar de mensheid naar op weg is.

Wij denken ook dat we het weten. Maar tegelijkertijd zijn wij, ondanks alle gesprekken over de eenheid van de wereld, toch nog niet gereed om te begrijpen in hoeverre de wereld als eenheid is opgebouwd en in hoeverre mensen op verschillende punten van de aardbol exact dezelfde zorgen hebben. En dat betreft niet alleen het oplossen van de alledaagse problemen.

JELENA JOEDKOVSKAJA:
Wij zijn één, maar ons verdelen de talen. Enerzijds is de taal een uitnodiging met een natie kennis te gaan maken. Maar taal is ook een barrière, een hindernis. Daar komen we jammer genoeg niet onderuit en intussen zullen die hindernissen, wat God verhoede, verdwijnen.

VJATSJESLAV IVANOV:
Ik ben ervan overtuigd dat ze niet zullen verdwijnen, zolang de taal de cultuur zal vormen. De taal heeft op dat niveau betekenis, omdat zij de taal is van een grote cultuur en niet van een grote staat. Een grote staat kan weerzin oproepen, maar een grote cultuur zal slechts aantrekkingskracht uitoefenen.



Vertaling Hans van der Molen




<

TSL 7

>