Anne Pries


Lidia Tsjoekovskaja gerehabiliteerd





Lidia Tsjoekovskaja. Portret van V. Majakovski uit 1918


Ruim tien jaar geleden eindigde ik mijn artikel over Lidia Tsjoekovskaja1 met te veronderstellen dat er in de Sovjetunie voorlopig geen werk van haar zou worden uitgegeven. Die veronderstelling is juist gebleken: van Tsjoekovskaja verschenen erjarenlang alleen publikaties in het buitenland.

De laatste anderhalf jaar is daar verandering in gekomen. Onder invloed van het 'nieuwe denken' in de nieuwe Sovjetunie zijn ook de officiële opvattingen over Lidia Kornejevna en haar werk veranderd. Er wordt weer over haar geschreven en haar novellen kunnen nu in de Sovjetunie verschijnen. Ook haar jeugdherinneringen zijn gepubliceerd. Het is duidelijk dat Tsjoekovkaja is gerehabiliteerd, hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd: in het februari- nummer (1988) van Neva verscheen haar aangrijpende novelle Sofja Petrovna, evenwel zonder inleiding of commentaar, zonder enige verwijzing naar de intrigerende geschiedenis van het manuscript. Over de auteur vermeldt de redactie tout court dat het hier gaat om de dochter van de beroemde schrijver Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski, geboren in Sint Petersburg, tegenwoordig woonachtig in Moskou, auteur van Dekabristen, onderzoekers van Siberiè, Boris Zjitkov, In het laboratorium van de redacteur en andere werken. Met die 'andere werken' worden die in het buitenland gepubliceerde boeken bedoeld.

Aanvankelijk schikte Lidia Tsjoekovskaja zich enigermate in het door de overheid aangemeten dwangbuis van regels en voorschriften voor de schrijver: 'In mijn boek Dekabristen - onderzoekers van Siberië (1951) gaf ik de redacteur toestemming om een alinea in te lassen waarin de Stalinconstitutie en de Stalinistische industriële ontwikkeling van Siberië wordt geprezen, ofschoon ik in die tijd de waarde van zowel het een als het ander uitstekend kende. Maar ik volgde de algemeen aanvaarde theorie van "de opgeplakte postzegel". Plak je er een postzegel op (dat wil zeggen: las je officiële frasen in), dan komt de brief aan, maar plak je er geen postzegel op - dan bereikt je brief zijn bestemming niet.2?

Een ander voorbeeld: in 1958 werd Pasternak uit de schrijversbond gezet. Lidia Tjsoekovskaja, lid van de bond, bleef opzettelijk weg van de ledenvergadering waarin tot uitsluiting zou worden besloten. Ze heeft toen niet gestemd, maar gezwegen, iets waarover ze nog heel lang wroeging heeft gehad. Na de affaire Pasternak besloot ze aan het 'medeplichtig zwijgen' niet meer mee te doen. Sindsdien heeft ze dikwijls in open brieven haar verontwaardiging geuit over misstanden waarover anderen bij voorkeur zwegen, en ze heeft mensen als Solzjenitsyn en Sacharov verdedigd, een houding waar in de Sovjetunie veel moed voor nodig was. Deze activiteiten en het feit dat haar werk zonder toestemming van de overheid in het buitenland verscheen, deden de schrijversbond in 1974 besluiten ook aan haar het lidmaatschap te ontnemen.

Dat men nu na ruim 14 jaar kan spreken van een rehabilitatie blijkt onder meer uit de geschiedenissen rond twee vrouwenfiguren die Tsjoekovskaja's leven sterk hebben beïnvloed, een reële: Anna Achmatova en een fictieve: Sofja Petrovna.



ANNA ACHMATOVA



Lidia Tsjoekovskaja heeft altijd grote bewondering gehad voor Anna Andrejevna Achmatova; als kind leerde ze haar gedichten uit het hoofd en ze bewaarde haar portretten. In de periode 1912-1917 was Anna Achmatova een geregelde gast van Komej Tjsoekovski, in de jaren twintig ontmoetten de twee vrouwen elkaar op literaire bijeenkomsten. Hun persoonlijke vriendschap dateert uit 1938. Tsjoekovskaja's man was gearresteerd en gedeporteerd, Achmatova's zoon zat ook gevangen. De twee vrouwen werden verbonden door een zelfde gevoel van machteloosheid en treurnis. De zoon van Achmatova kwam in 1956 (opnieuw) vrij; Achmatova's zoon zat ook gevangen. De twee vrouwen werden verbonden door een zelfde gevoel van machteloosheid en treurnis. De zoon van Achmatova kwam in 1956 (opnieuw) vrij; de man van Tsjoekovskaja werd gefusilleerd. Hij werd overigens gerehabiliteerd in 1957.

Anna Achmatova stierf in 1966. In '1967 - dat wil zeggen al na mijn misdadige, door de samizdat gepubliceerde brief aan Sjolochov, maar nog voor het misdadige samizdatartikel over de noodzaak de machine die tientallen jaren miljoenen mensen had gedood tot in details te ontleden en te onderzoeken; al nadat in het buitenland tweemaal mijn novelle Sofja Petrovna was gepubliceerd,' schrijft Tsjoekovskaja, 'wendde de Leningradse provinciale uitgeverij zich tot mij met het verzoek om hulp bij de eerste postume uitgave van een bundel gedichten en proza van Anna Achmatova.3 Het was de bedoeling dat Lidia Kornejevna het deel 'gedichten' van de bundel zou redigeren. Hoewel het niet om een integrale uitgave van Achmatova's poëzie ging - er moesten concessies worden gedaan - stemde Tsjoekovskaja toe en de overeenkomst met de uitgeverij werd gesloten. De bundel was bedoeld voor een brede lezerskring en moest bijgevolg worden voorzien van veel annotaties. Anna Achmatova was niet erg punctueel, zeker niet wat betreft het aangevan van data en dat soort dingen. Het kostte Lidia Tsjoekovskaja, die zeer precies is, veel tijd en moeite alle gegevens aan te vullen en te corrigeren, te meer daar ze haar eigen kennis, gebaseerd op haar jarenlange contacten met Achmatova, dikwijls wilde toetsen aan die van vrienden.



Kornej Tsjoekovski, Schilderij
van Repin uit 1910. Bron

Uiteindelijk was de bundel gereed; Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski had het voorwoord geschreven, Viktor Maksimovitsj Zjirmoenski (die de bundel "Achmatova" in de serie Biblioteka poèta had samengesteld) had de persklare tekst goedgekeurd en de redactie stuurde het manuscript naar de zetter. het wachten was nu op het verschijnen van het boek. Het verscheen niet. Op zekere dag kreeg Tsjoekovskaja een telefoontje van de hoofdredacteur van de uitgeverij dat de publikatie van het boek voor onbepaalde tijd was uitgesteld. Waarom? Door wie? Die vraag stelden niet alleen de samenstellers van het boek, ook Zjirmoenski en andere leden van de commissie die de literaire nalatenschap van Achmatova beheerde, stelden die vraag. Het antwoord bleef uit. Vanwege Achmatova kon het niet geweest zijn, Achmatova werd in de Sovjetunie weer gedrukt, weliswaar zonder Requiem en ook op andere punten niet compleet, maar toch. Lidia Tsjoekovskaja veronderstelde dat zijzelf de oorzaak was. Haar artikelen hadden grote bekendheid gekregen en ze was inmiddels door de schrijversbond op het matje geroepen. Eind november 1973 stuurde de uitgeverij haar - op haar verzoek - haar kleine inleiding op het voorwoord van haar vader, Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski, terug, evenals haar opmerkingen bij de tekst en betaalde haar het overeengekomen honorarium.

In 1974, om precies te zijn op 9 januari, werd Lidia Tsjoekovskaja eenstemmig uit de schrijversbond gezet: 'U bent vrij', zei Narovtsjatov, die de vergadering voorzat, na de stemming.4

Die 'onbepaalde tijd' duurde zeven jaar. In 1975 nam uitgeverij Lenizdat het werk aan de Achmatovabundel weer op. Van het oude team dat aan de bundel had gewerkt was alleen Emma Gerstein overgebleven. Zij was verantwoordelijk voor de sectie 'proza'.

'Tegen de tijd dat de Achmatova-bundel zou uitkomen bleek ik reeds van het strafbataljon naar de leprozenafdeling te zijn overgeplaatst', schrijft Tsjoekovskaja.5 Boris Grigorjevitsj Droejan, een medewerker van de uitgeverij, nam haar plaats in. Hij gebruikte haar aantekeningen en wanneer er iets niet duidelijk was, pleegde hij overleg met Emma Gerstein. Emma was bevriend met Lidia Tsjoekovskaja en zij besprak de problemen met haar, overigens met medeweten van Boris Grigorjevitsj.

In 1976 verscheen het boek bij dezelfde uitgeverij, onder dezelfde naam. Het voorwoord van Komej Tsjoekovski was vervangen door een voorwoord van de hoofdredacteur van de uitgeverij. 'Bevrijd van mijn naam, maar niet van de vruchten van mijn arbeid, verscheen het boek van Anna Achmatova, en dat niet alleen, het verscheen in een tweemaal zo grote oplage als ik had gedacht,' schrijft Tsjoekovskaja in 1977.6 In het voorjaar van 1988 werd er opnieuw een commissie ingesteld die de literaire nalatenschap van Anna Achmatova zou beheren.7 Lidia Tsjoekovskaja werd evenals in 1966 in de commissie opgenomen, wat haar een gevoel van grote voldoening gegeven moet hebben.

De schrijversbond heeft haar nog niet uitgenodigd om opnieuw lid te worden. Het zou mij overigens niet verbazen, Lidia Tsjoekovskaja kennende, dat zij zou weigeren weer toe te treden tot een club die zich destijds op zo'n laffe wijze van haar heeft gedistantieerd.



SOFJA PETROVNA



De novelle Sofja Petrovna schreef Tsjoekovskaja in 1939-1940, dat wil zeggen in de tijd van de grote zuiveringen onder Stalin. Zij laat ons aan de hand van de gebeurtenissen rond de weduwe Sofja Petrovna en haar zoon Kolja zien hoe het mechanisme van die zuiveringen werkte.

Tsjoekovkaja heeft hier haar eigen ervaringen verwerkt, opgedaan tijdens het urenlang in de rij staan voor gevangenissen, in de hoop iets te kunnen doen voor haar gearresteerde man, Matvej Petrovitsj Bronstein, een veelbelovend astrofysicus. Hij werd in 1937 gearresteerd en vermoedelijk in 1938 terechtgesteld. Dit laatste hoorde ze in 1939. Toen schreef ze haar Sofia Petrovna.

De inhoud is zeer in het kort de volgende: Sofja Petrovna - de naam geeft aan dat het hier om een gewone Russische vrouw gaat - vindt na de dood van haar man werk als typiste op een uitgeverij. Zij doet haar werk nauwgezet en met veel animo en haar superieuren zijn zeer tevreden over haar. Haar zoon Kolja, een overtuigde jongen communist, studeert werktuigbouwkunde. Tijdens zijn stage op een machinefabriek in Sverdlovsk ontwikkelt hij een nieuwe methode voor het fabriceren van een bepaalde frees, waarmee hij zelfs de voorpagina van de Pravda haalt. Sofja is uiteraard buitengewoon trots op haar zoon. Als haar op een dag het bericht bereikt dat hij is gearresteerd en uiteindelijk wordt veroordeeld tot tien jaar 'ver' kamp, stort haar wereld in.

Aangrijpend beschrijft Lidia Tsjoekovskaja hoe deze situatie in opeenvolgende fasen door Sofja Petrovna wordt beleefd. Van puur ongeloof: het kan niet waar zijn, hij werd per vergissing gearresteerd, via twijfel: hoe valt het te verklaren dat Kolja heeft bekend, tot zelfbedrog: ze hebben hem vrijgelaten. Tenslotte verbrandt ze zijn laatste briefvan daarginds.

De geschiedenis van de novelle Sofja Petrovna is een verhaal op zichzelf. Tsjoekovskaja vertelde mij de lotgevallen van het manuscript in 1976, toen ik haar in Peredelkino bezocht: 'Jarenlang bestond er van mijn verhaal slechts één exemplaar - een dik schoolschrift, paarse inkt. Ik kon het schrift niet thuis houden, ik had al drie huiszoekingen achter de rug en al mijn bezittingen waren geconfisqueerd. Mijn schriftje was bij een vriend, Isidor Mosejevitsj Glinkin - als het bij hem werd gevonden, zou hij worden gevierendeeld. Een maand voor de oorlog vertrok ik uit Leningrad naar Moskou voor een schildklieroperatie; lsidor Mosejevitsj bleef in Leningrad, hij was wegens ziekte niet voor de dienst opgeroepen en, zoals ik te weten kwam toen ik in Tasjkent zat, stierf hij van de honger tijdens de blokkade. Vlak voor zijn dood had hij mijn schrift bij zijn zuster Rosalie in bewaring gegeven, met het verzoek het terug te geven als wij allebei in leven zouden blijven. Dat hoorde ik van Rosalie toen ik na de blokkade weer in Leningrad was.'

Lidia Kornejeva vond het beter het schrift voorlopig te laten waar het was en aldus bleef het bij Rosalie Mosejevna ondergedoken, tot haar dood in 1956.

Met veel moeite heb ik het na de begrafenis teruggevonden, vertelde Tsjoekovskaja, en wel op de bodem van een oud boodschappenmandje, dat op zolder was achtergebleven, nadat kennissen de boedel hadden verdeeld.

En kijk, ik was in leven, en ik had mijn schrift in mijn handen. Stalin was dood, het twintigste partijcongres had plaats gehad en ik liet mijn schrift uittypen en vrienden lazen mijn novelle. In september 1962, na het tweeëntwintigste partijcongres, bood ik mijn verhaal aan aan uitgeverij "De sovjetschrijver". Alles ging volgens de regels, alles kwam in orde: als resultaat van twee gunstige recensies werd de novelle in december goedgekeurd en aangenomen, er werd een contract met mij afgesloten; in januari 1963 werd zestig procent van mijn honorarium uitbetaald.'8

Haar boekje ondervond veel medeleven op de uitgeverij. Jonge redacteuren huilden als ze het lazen en ze vroegen allemaal een exemplaar voor hun moeder of hun man. Zelfs de hoofdredacteur, Karpova, maakte haar een compliment. 'Het enige wat de uitgeverij nog van me wilde hebben, was een voorwoord. Ik schreef het'.9 In maart 1963 vond er een ontmoeting plaats tussen partij- en regeringsleiders en de intelligentsia: de bekende ontmoeting met Chroesjtsjov. 'Ik behoor niet tot de intelligentsia die voor de hoogste ontmoetingen wordt uitgenodigd,' schrijft Tsjoekovskaja, ' maar in mei kreeg ik een andere uitnodiging: op de uitgeverij komen.'10 Haar werd meegedeeld dat haar novelle - hoewel reeds in produktie - niet zou worden gedrukt. Zij had naar aanleiding van dit voorval eigenlijk bij Karpova langs willen gaan, maar die was er niet: of ze was ziek, of met vakantie of op dienstreis. Dat wist ze niet meer. Tsjoekovskaja zegt dat het niet verschijnen van haar Sofja Petrovna voor haar een schok was, maar dat zij geen wrok koesterde tegen de uitgeverij. Ze wist dat veel medewerkers vurig wensten dat haar novelle zou worden gepubliceerd. 'Maar bij ons besluit immers niet de redactie wat wel wordt uitgegeven en wat niet.

Een bevel is een bevel, een verboden thema is een verboden thema.' Tenslotte wist Tsjoekovskaja toch een ontmoeting met Karpova te forceren. Ze vroeg haar of het verbod lang zou gelden. Ze maakte een vergelijking tussen de tweede wereldoorlog die vier jaar duurde en waarover veel werd gepubliceerd en de terreur van Stalin, die ongeveer dertig jaar duurde. Stel je voor dat er over de oorlog maar drie verhalen, drie gedichten, drie novellen mochten worden geschreven. De oorlog is iets monsterachtigs waarvan wij de zin en de reden niet kunnen begrijpen. Maar de zin en de reden van de 'persoonsverheerlijking', alles wat die heeft opgeroepen, is nog moeilijker te vatten. De Stalintijd heeft in elk gezin sporen achtergelaten: de vader, echtgenoot, broer, vrouw, zuster verdween, soms zijn hele gezinnen verdwenen. Hier is elk document voor de volgende generaties, voor de onderzoekers, waardevol, en dus ook mijn novelle, aldus Tsjoekovskaja.

Karpova antwoordde daarop dat ze van meet af aan gezegd had dat de bewuste novelle ideologisch niet deugde. 'Aan uw novelle is geld van de staat verspild. U mag blij zijn dat we het u niet terugvragen.' Lidia Kornejeva merkt tussen haakjes op dat bij de uitgeverij een zegswijze bekend is: liegen als Karpova. enfin, door over geld te beginnen bracht Karpova Tsjoekovskaja op een idee. Ze vatte het plan op om het resterende honorarium op te eisen, en wendde zich tot de jurist van de schrijversbond. Toen deze hoorde dat de uitgeverij het manuscript had aanvaard, met publikatie had ingestemd en zestig procent van het honorarium had betaald, achtte hij haar eis volkomen wettig, maar, voegde hij er aan toe: 'Schrijvers gaan gewoonlijk een rechtszaak met de uitgeverij uit de weg, omdat die dan vervolgens de schrijver nietmeer uitgeeft.'11 Dat argument telde voor Tsjoekovskaja niet: de zaak kwam voor op 24 april 1965 bij de volksrechtbank van het het Sverdlovrayon in Moskou. Een jurist van de uitgeverij moest het opnemen tegen een jurist van het auteursrechtenbureau. 'Als Tsjoekovskaja deze zaak wint, dan schept dat een kwalijk precedent,' meende de uitgeverij. De jurist van het auteursrechtenbureau merkte op dat men hier niet in Engeland was, dat een rechtszaak hier geen precedenten schept. De reden voor het niet uitgeven van de novelle was de 'ideologische onvolwaardigheid' van het verhaal. De rechter stelde slechts één vraag, hij wilde weten of de novelle als 'volwaardig' werd beschouwd bij het sluiten van het contract, toen aan de auteur zestig procent van het honorarium werd uitbetaald.

Het beraad duurde ongeveer twintig minuten. De uitgeverij werd veroordeeld tot het betalen van het honorarium, aangezien men van publikatie had afgezien nadat het manuscript was aanvaard. Een paar dagen later kreeg Tsjoekovskaja het geld.

De novelle werd vervolgens in 1965 in Parijs uitgegeven (in het Russisch), onder een andere titel, met wijzigingen van namen en andere details, vervolgens in 1966 in Amerika in twee afleveringen van een Russischtalig tijdschrift. Dankzij de samizdat, de buitenlandse uitgevers en vertalers is haar getuigenis niet verloren gegaan. Ze vond weliswaar dat men het boek niet een andere titel had moeten geven'12 en Sofja Petrovna niet Olga Petrovna had moeten noemen, maar ze was hoe dan ook dankbaar. Dat gevoel van dankbaarheid stelde haar echter niet helemaal tevreden. 'Ik wacht op één ding, ik wil nog één ding: mijn boek gedrukt zien in de Sovjetunie. In mijn vaderland.

In het vaderland van Sofja Petrovna. (...) En ik zou de novelle graag aan het oordeel willen blootstellen van mijn medeburgers, jong en oud, speciaal de oude, die hetzelfde hebben doorgemaakt dat zowel mij is overkomen als de vrouw die zo weinig op mij lijkt, die ik als heldin van mijn vertelling heb gekozen - Sofja Petrovna, een van de duizenden die ik om mij heen heb gezien.'13

Deze wens van Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja is nu in vervulling gegaan en het is een geluk dat ze het zelf nog kan beleven.





1 Tirade nr. 238
2 Lidija Cukovskaja, Process Isključenija: očerk literatumych nravov, Parijs, 1979, blz. 32
3 idem, blz. 54
4 idem, blz. 105
5 idem, blz. 58
6 idem, blz. 58-59
7 Literaturnaja Gazeta, 25 mei 1988
8 idem, blz. 11
9 idem, blz. 11
10 idem, blz. 12
11 idem, blz. 15
12
13 idem, blz. 18-19





<

TSL 7

>