Ruim tien jaar geleden eindigde ik mijn artikel
over Lidia Tsjoekovskaja1 met te veronderstellen
dat er in de Sovjetunie voorlopig geen werk
van haar zou worden uitgegeven. Die veronderstelling
is juist gebleken: van Tsjoekovskaja
verschenen erjarenlang alleen publikaties in het
buitenland.
De laatste anderhalf jaar is daar verandering
in gekomen. Onder invloed van het 'nieuwe
denken' in de nieuwe Sovjetunie zijn ook de
officiële opvattingen over Lidia Kornejevna en
haar werk veranderd. Er wordt weer over haar
geschreven en haar novellen kunnen nu in de
Sovjetunie verschijnen. Ook haar jeugdherinneringen
zijn gepubliceerd. Het is duidelijk dat
Tsjoekovkaja is gerehabiliteerd, hoewel het niet
met zoveel woorden wordt gezegd: in het februari-
nummer (1988) van Neva verscheen haar
aangrijpende novelle Sofja Petrovna, evenwel
zonder inleiding of commentaar, zonder enige
verwijzing naar de intrigerende geschiedenis
van het manuscript. Over de auteur vermeldt de
redactie tout court dat het hier gaat om de dochter
van de beroemde schrijver Kornej Ivanovitsj
Tsjoekovski, geboren in Sint Petersburg, tegenwoordig
woonachtig in Moskou, auteur van
Dekabristen, onderzoekers van Siberiè, Boris
Zjitkov, In het laboratorium van de redacteur
en andere werken. Met die 'andere werken'
worden die in het buitenland gepubliceerde
boeken bedoeld.
Aanvankelijk schikte Lidia Tsjoekovskaja
zich enigermate in het door de overheid aangemeten
dwangbuis van regels en voorschriften
voor de schrijver: 'In mijn boek Dekabristen -
onderzoekers van Siberië (1951) gaf ik de redacteur
toestemming om een alinea in te lassen
waarin de Stalinconstitutie en de Stalinistische industriële ontwikkeling van Siberië wordt geprezen,
ofschoon ik in die tijd de waarde van
zowel het een als het ander uitstekend kende.
Maar ik volgde de algemeen aanvaarde theorie
van "de opgeplakte postzegel". Plak je er een
postzegel op (dat wil zeggen: las je officiële
frasen in), dan komt de brief aan, maar plak je
er geen postzegel op - dan bereikt je brief zijn
bestemming niet.2?
Een ander voorbeeld: in 1958 werd Pasternak
uit de schrijversbond gezet. Lidia Tjsoekovskaja,
lid van de bond, bleef opzettelijk weg
van de ledenvergadering waarin tot uitsluiting
zou worden besloten. Ze heeft toen niet gestemd,
maar gezwegen, iets waarover ze nog
heel lang wroeging heeft gehad. Na de affaire
Pasternak besloot ze aan het 'medeplichtig zwijgen'
niet meer mee te doen. Sindsdien heeft ze
dikwijls in open brieven haar verontwaardiging
geuit over misstanden waarover anderen bij
voorkeur zwegen, en ze heeft mensen als Solzjenitsyn
en Sacharov verdedigd, een houding
waar in de Sovjetunie veel moed voor nodig
was. Deze activiteiten en het feit dat haar werk
zonder toestemming van de overheid in het buitenland
verscheen, deden de schrijversbond in
1974 besluiten ook aan haar het lidmaatschap te
ontnemen.
Dat men nu na ruim 14 jaar kan spreken van
een rehabilitatie blijkt onder meer uit de geschiedenissen
rond twee vrouwenfiguren die
Tsjoekovskaja's leven sterk hebben beïnvloed,
een reële: Anna Achmatova en een fictieve:
Sofja Petrovna.
Lidia Tsjoekovskaja heeft altijd grote bewondering gehad voor Anna Andrejevna Achmatova;
als kind leerde ze haar gedichten uit het
hoofd en ze bewaarde haar portretten. In de
periode 1912-1917 was Anna Achmatova een
geregelde gast van Komej Tjsoekovski, in de
jaren twintig ontmoetten de twee vrouwen elkaar
op literaire bijeenkomsten. Hun persoonlijke
vriendschap dateert uit 1938. Tsjoekovskaja's
man was gearresteerd en gedeporteerd,
Achmatova's zoon zat ook gevangen. De twee
vrouwen werden verbonden door een zelfde
gevoel van machteloosheid en treurnis. De zoon
van Achmatova kwam in 1956 (opnieuw) vrij;
Achmatova's zoon zat ook gevangen. De twee
vrouwen werden verbonden door een zelfde
gevoel van machteloosheid en treurnis. De zoon
van Achmatova kwam in 1956 (opnieuw) vrij;
de man van Tsjoekovskaja werd gefusilleerd.
Hij werd overigens gerehabiliteerd in 1957.
Anna Achmatova stierf in 1966. In '1967 -
dat wil zeggen al na mijn misdadige, door de
samizdat gepubliceerde brief aan Sjolochov,
maar nog voor het misdadige samizdatartikel
over de noodzaak de machine die tientallen jaren
miljoenen mensen had gedood tot in details
te ontleden en te onderzoeken; al nadat in het
buitenland tweemaal mijn novelle Sofja Petrovna
was gepubliceerd,' schrijft Tsjoekovskaja,
'wendde de Leningradse provinciale uitgeverij zich tot mij met het verzoek om hulp
bij de eerste postume uitgave van een bundel
gedichten en proza van Anna Achmatova.3
Het was de bedoeling dat Lidia Kornejevna het
deel 'gedichten' van de bundel zou redigeren.
Hoewel het niet om een integrale uitgave van
Achmatova's poëzie ging - er moesten concessies
worden gedaan - stemde Tsjoekovskaja toe
en de overeenkomst met de uitgeverij werd
gesloten. De bundel was bedoeld voor een
brede lezerskring en moest bijgevolg worden
voorzien van veel annotaties. Anna Achmatova
was niet erg punctueel, zeker niet wat betreft
het aangevan van data en dat soort dingen. Het
kostte Lidia Tsjoekovskaja, die zeer precies is,
veel tijd en moeite alle gegevens aan te vullen
en te corrigeren, te meer daar ze haar eigen
kennis, gebaseerd op haar jarenlange contacten
met Achmatova, dikwijls wilde toetsen aan die
van vrienden.
Uiteindelijk was de bundel gereed; Kornej
Ivanovitsj Tsjoekovski had het voorwoord geschreven,
Viktor Maksimovitsj Zjirmoenski
(die de bundel "Achmatova" in de serie Biblioteka
poèta had samengesteld) had de persklare
tekst goedgekeurd en de redactie stuurde het
manuscript naar de zetter. het wachten was nu
op het verschijnen van het boek. Het verscheen
niet. Op zekere dag kreeg Tsjoekovskaja een
telefoontje van de hoofdredacteur van de uitgeverij
dat de publikatie van het boek voor onbepaalde
tijd was uitgesteld. Waarom? Door wie?
Die vraag stelden niet alleen de samenstellers
van het boek, ook Zjirmoenski en andere leden
van de commissie die de literaire nalatenschap
van Achmatova beheerde, stelden die vraag.
Het antwoord bleef uit. Vanwege Achmatova
kon het niet geweest zijn, Achmatova werd in
de Sovjetunie weer gedrukt, weliswaar zonder
Requiem en ook op andere punten niet compleet,
maar toch. Lidia Tsjoekovskaja veronderstelde
dat zijzelf de oorzaak was. Haar artikelen
hadden grote bekendheid gekregen en ze was
inmiddels door de schrijversbond op het matje
geroepen. Eind november 1973 stuurde de
uitgeverij haar - op haar verzoek - haar kleine
inleiding op het voorwoord van haar vader,
Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski, terug, evenals
haar opmerkingen bij de tekst en betaalde haar
het overeengekomen honorarium.
In 1974, om precies te zijn op 9 januari, werd Lidia Tsjoekovskaja eenstemmig uit de
schrijversbond gezet: 'U bent vrij', zei Narovtsjatov,
die de vergadering voorzat, na de stemming.4
Die 'onbepaalde tijd' duurde zeven jaar. In
1975 nam uitgeverij Lenizdat het werk aan de
Achmatovabundel weer op. Van het oude team
dat aan de bundel had gewerkt was alleen Emma
Gerstein overgebleven. Zij was verantwoordelijk
voor de sectie 'proza'.
'Tegen de tijd dat de Achmatova-bundel zou
uitkomen bleek ik reeds van het strafbataljon
naar de leprozenafdeling te zijn overgeplaatst',
schrijft Tsjoekovskaja.5 Boris Grigorjevitsj
Droejan, een medewerker van de uitgeverij,
nam haar plaats in. Hij gebruikte haar aantekeningen
en wanneer er iets niet duidelijk was,
pleegde hij overleg met Emma Gerstein. Emma
was bevriend met Lidia Tsjoekovskaja en zij
besprak de problemen met haar, overigens met
medeweten van Boris Grigorjevitsj.
In 1976 verscheen het boek bij dezelfde uitgeverij,
onder dezelfde naam. Het voorwoord
van Komej Tsjoekovski was vervangen door
een voorwoord van de hoofdredacteur van de
uitgeverij. 'Bevrijd van mijn naam, maar niet
van de vruchten van mijn arbeid, verscheen het
boek van Anna Achmatova, en dat niet alleen,
het verscheen in een tweemaal zo grote oplage
als ik had gedacht,' schrijft Tsjoekovskaja in
1977.6
In het voorjaar van 1988 werd er opnieuw
een commissie ingesteld die de literaire nalatenschap
van Anna Achmatova zou beheren.7 Lidia
Tsjoekovskaja werd evenals in 1966 in de
commissie opgenomen, wat haar een gevoel
van grote voldoening gegeven moet hebben.
De schrijversbond heeft haar nog niet uitgenodigd
om opnieuw lid te worden. Het zou mij
overigens niet verbazen, Lidia Tsjoekovskaja
kennende, dat zij zou weigeren weer toe te treden
tot een club die zich destijds op zo'n laffe
wijze van haar heeft gedistantieerd.
De novelle Sofja Petrovna schreef Tsjoekovskaja
in 1939-1940, dat wil zeggen in de tijd
van de grote zuiveringen onder Stalin. Zij laat
ons aan de hand van de gebeurtenissen rond de
weduwe Sofja Petrovna en haar zoon Kolja zien hoe het mechanisme van die zuiveringen
werkte.
Tsjoekovkaja heeft hier haar eigen ervaringen
verwerkt, opgedaan tijdens het urenlang in
de rij staan voor gevangenissen, in de hoop iets
te kunnen doen voor haar gearresteerde man,
Matvej Petrovitsj Bronstein, een veelbelovend
astrofysicus. Hij werd in 1937 gearresteerd en
vermoedelijk in 1938 terechtgesteld. Dit laatste
hoorde ze in 1939. Toen schreef ze haar Sofia
Petrovna.
De inhoud is zeer in het kort de volgende:
Sofja Petrovna - de naam geeft aan dat het hier
om een gewone Russische vrouw gaat - vindt
na de dood van haar man werk als typiste op
een uitgeverij. Zij doet haar werk nauwgezet en
met veel animo en haar superieuren zijn zeer
tevreden over haar. Haar zoon Kolja, een overtuigde
jongen communist, studeert werktuigbouwkunde.
Tijdens zijn stage op een machinefabriek
in Sverdlovsk ontwikkelt hij een nieuwe
methode voor het fabriceren van een bepaalde
frees, waarmee hij zelfs de voorpagina van de
Pravda haalt. Sofja is uiteraard buitengewoon
trots op haar zoon. Als haar op een dag het bericht
bereikt dat hij is gearresteerd en uiteindelijk
wordt veroordeeld tot tien jaar 'ver' kamp,
stort haar wereld in.
Aangrijpend beschrijft Lidia Tsjoekovskaja
hoe deze situatie in opeenvolgende fasen door
Sofja Petrovna wordt beleefd. Van puur ongeloof:
het kan niet waar zijn, hij werd per vergissing
gearresteerd, via twijfel: hoe valt het te
verklaren dat Kolja heeft bekend, tot zelfbedrog:
ze hebben hem vrijgelaten. Tenslotte verbrandt
ze zijn laatste briefvan daarginds.
De geschiedenis van de novelle Sofja Petrovna
is een verhaal op zichzelf. Tsjoekovskaja
vertelde mij de lotgevallen van het manuscript
in 1976, toen ik haar in Peredelkino bezocht:
'Jarenlang bestond er van mijn verhaal
slechts één exemplaar - een dik schoolschrift,
paarse inkt. Ik kon het schrift niet thuis houden,
ik had al drie huiszoekingen achter de rug en al
mijn bezittingen waren geconfisqueerd. Mijn
schriftje was bij een vriend, Isidor Mosejevitsj
Glinkin - als het bij hem werd gevonden, zou
hij worden gevierendeeld. Een maand voor de
oorlog vertrok ik uit Leningrad naar Moskou
voor een schildklieroperatie; lsidor Mosejevitsj
bleef in Leningrad, hij was wegens ziekte niet voor de dienst opgeroepen en, zoals ik te weten
kwam toen ik in Tasjkent zat, stierf hij van de
honger tijdens de blokkade. Vlak voor zijn
dood had hij mijn schrift bij zijn zuster Rosalie
in bewaring gegeven, met het verzoek het terug
te geven als wij allebei in leven zouden blijven.
Dat hoorde ik van Rosalie toen ik na de blokkade
weer in Leningrad was.'
Lidia Kornejeva vond het beter het schrift
voorlopig te laten waar het was en aldus bleef
het bij Rosalie Mosejevna ondergedoken, tot
haar dood in 1956.
Met veel moeite heb ik het na de begrafenis
teruggevonden, vertelde Tsjoekovskaja, en wel
op de bodem van een oud boodschappenmandje,
dat op zolder was achtergebleven, nadat
kennissen de boedel hadden verdeeld.
En kijk, ik was in leven, en ik had mijn
schrift in mijn handen. Stalin was dood, het
twintigste partijcongres had plaats gehad en ik
liet mijn schrift uittypen en vrienden lazen mijn
novelle. In september 1962, na het tweeëntwintigste
partijcongres, bood ik mijn verhaal aan
aan uitgeverij "De sovjetschrijver". Alles ging
volgens de regels, alles kwam in orde: als resultaat
van twee gunstige recensies werd de
novelle in december goedgekeurd en aangenomen,
er werd een contract met mij afgesloten; in
januari 1963 werd zestig procent van mijn honorarium
uitbetaald.'8
Haar boekje ondervond veel medeleven op
de uitgeverij. Jonge redacteuren huilden als ze
het lazen en ze vroegen allemaal een exemplaar
voor hun moeder of hun man. Zelfs de hoofdredacteur,
Karpova, maakte haar een compliment.
'Het enige wat de uitgeverij nog van me wilde
hebben, was een voorwoord. Ik schreef het'.9
In maart 1963 vond er een ontmoeting plaats
tussen partij- en regeringsleiders en de intelligentsia:
de bekende ontmoeting met Chroesjtsjov.
'Ik behoor niet tot de intelligentsia die
voor de hoogste ontmoetingen wordt uitgenodigd,'
schrijft Tsjoekovskaja, ' maar in mei
kreeg ik een andere uitnodiging: op de uitgeverij
komen.'10 Haar werd meegedeeld dat haar
novelle - hoewel reeds in produktie - niet zou
worden gedrukt. Zij had naar aanleiding van dit
voorval eigenlijk bij Karpova langs willen gaan,
maar die was er niet: of ze was ziek, of met vakantie
of op dienstreis. Dat wist ze niet meer.
Tsjoekovskaja zegt dat het niet verschijnen van haar Sofja Petrovna voor haar een schok
was, maar dat zij geen wrok koesterde tegen de
uitgeverij. Ze wist dat veel medewerkers vurig
wensten dat haar novelle zou worden gepubliceerd.
'Maar bij ons besluit immers niet de redactie
wat wel wordt uitgegeven en wat niet.
Een bevel is een bevel, een verboden thema is
een verboden thema.' Tenslotte wist Tsjoekovskaja
toch een ontmoeting met Karpova te forceren.
Ze vroeg haar of het verbod lang zou
gelden. Ze maakte een vergelijking tussen de
tweede wereldoorlog die vier jaar duurde en
waarover veel werd gepubliceerd en de terreur
van Stalin, die ongeveer dertig jaar duurde. Stel
je voor dat er over de oorlog maar drie verhalen,
drie gedichten, drie novellen mochten worden
geschreven. De oorlog is iets monsterachtigs
waarvan wij de zin en de reden niet kunnen
begrijpen. Maar de zin en de reden van de 'persoonsverheerlijking',
alles wat die heeft opgeroepen,
is nog moeilijker te vatten. De Stalintijd
heeft in elk gezin sporen achtergelaten: de vader,
echtgenoot, broer, vrouw, zuster verdween,
soms zijn hele gezinnen verdwenen. Hier is elk
document voor de volgende generaties, voor de
onderzoekers, waardevol, en dus ook mijn novelle,
aldus Tsjoekovskaja.
Karpova antwoordde daarop dat ze van meet
af aan gezegd had dat de bewuste novelle ideologisch
niet deugde. 'Aan uw novelle is geld
van de staat verspild. U mag blij zijn dat we het
u niet terugvragen.' Lidia Kornejeva merkt tussen
haakjes op dat bij de uitgeverij een zegswijze
bekend is: liegen als Karpova. enfin, door
over geld te beginnen bracht Karpova Tsjoekovskaja
op een idee. Ze vatte het plan op om
het resterende honorarium op te eisen, en wendde
zich tot de jurist van de schrijversbond. Toen
deze hoorde dat de uitgeverij het manuscript
had aanvaard, met publikatie had ingestemd en
zestig procent van het honorarium had betaald,
achtte hij haar eis volkomen wettig, maar, voegde
hij er aan toe: 'Schrijvers gaan gewoonlijk
een rechtszaak met de uitgeverij uit de weg,
omdat die dan vervolgens de schrijver nietmeer
uitgeeft.'11 Dat argument telde voor Tsjoekovskaja
niet: de zaak kwam voor op 24 april 1965
bij de volksrechtbank van het het Sverdlovrayon
in Moskou. Een jurist van de uitgeverij
moest het opnemen tegen een jurist van het
auteursrechtenbureau. 'Als Tsjoekovskaja deze
zaak wint, dan schept dat een kwalijk precedent,'
meende de uitgeverij. De jurist van het
auteursrechtenbureau merkte op dat men hier
niet in Engeland was, dat een rechtszaak hier
geen precedenten schept. De reden voor het niet
uitgeven van de novelle was de 'ideologische
onvolwaardigheid' van het verhaal. De rechter
stelde slechts één vraag, hij wilde weten of de
novelle als 'volwaardig' werd beschouwd bij het
sluiten van het contract, toen aan de auteur zestig
procent van het honorarium werd uitbetaald.
Het beraad duurde ongeveer twintig minuten.
De uitgeverij werd veroordeeld tot het betalen
van het honorarium, aangezien men van publikatie
had afgezien nadat het manuscript was
aanvaard. Een paar dagen later kreeg Tsjoekovskaja
het geld.
De novelle werd vervolgens in 1965 in Parijs
uitgegeven (in het Russisch), onder een
andere titel, met wijzigingen van namen en
andere details, vervolgens in 1966 in Amerika
in twee afleveringen van een Russischtalig
tijdschrift. Dankzij de samizdat, de buitenlandse
uitgevers en vertalers is haar getuigenis niet
verloren gegaan. Ze vond weliswaar dat men het boek niet een andere titel had moeten geven'12
en Sofja Petrovna niet Olga Petrovna
had moeten noemen, maar ze was hoe dan ook
dankbaar. Dat gevoel van dankbaarheid stelde
haar echter niet helemaal tevreden. 'Ik wacht op
één ding, ik wil nog één ding: mijn boek gedrukt
zien in de Sovjetunie. In mijn vaderland.
In het vaderland van Sofja Petrovna. (...) En ik
zou de novelle graag aan het oordeel willen
blootstellen van mijn medeburgers, jong en
oud, speciaal de oude, die hetzelfde hebben
doorgemaakt dat zowel mij is overkomen als de
vrouw die zo weinig op mij lijkt, die ik als
heldin van mijn vertelling heb gekozen - Sofja
Petrovna, een van de duizenden die ik om mij
heen heb gezien.'13
Deze wens van Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja
is nu in vervulling gegaan en het is een
geluk dat ze het zelf nog kan beleven.