Fjodor Abramov
Een olifant met blauwe ogen
1.
Hoe vaak heb ik haar geen naam gegeven; hoe vaak heb ik haar niet voormezelf gedoopt;
hoeveel bijnamen heb ik niet verzonnen! Stamper, nijlpaard, wandelende hutkoffer,
tweebenige berin...
Maar dat was het toch niet helemaal. Die gaven in het beste geval alleen haar uiterlijk
weer, haar omvang. Ik herinner me dat ik zelfs een beetje de kluts kwijt was
toen ik haar voor het eerst zag... Er kwam opeens zo'n reuzin, zo'n dikzak van honderd
poed te voorschijn en dan nog in een mannelijk uitziende blazer tot haar knieën
en gemaakt van een of andere goedkope, donkerblauwe stof.
Ik werd weer iets rustiger toen de volgende bijnaam in mijn hoofd opkwam: een
olifant met blauwe ogen. Daarin was ook iets van haar karakter, van het innerlijk. In
ieder geval iets van haar goedheid. Want iedere keer dat ik haar tegenkwam (en we
kwamen elkaar als buren bijna elke dag tegen op de binnenplaats) lachte ze me toe
met van die blauwe, je zou bijna zeggen engelachtige ogen (en dat met haar afmetingen!)
en met een ontwapenende eenvoud, zelfs schuchterheid vroeg ze dan met de
altijdgelijke, effen, zachte, enigszins lispelende stem:
'Hoe gaat het met u? Hoe gaat het met uw gezondheid en met uw werk?'
Ik maakte me er natuurlijk met een grapje vanaf en zei een paar banale, nietszeggende
dingen. Wat moest je anders doen? Die clichés en dagelijks terugkerende onzin
niet serieus nemen?Maar vreemd genoeg begon ik vanaf een bepaalde tijd iets te
merken: na een praatje met Maria Tichonovna voelde ik me de hele dag lekker en
werkte ik zelfs beter.
Dat is inmiddels alweer een tijd geleden. De herfst is al voorbij (ik ontmoette
Maria Tichonovna voor het eerst op een zonnige dag in september, toen de hele binnenplaats
bezaaid was met goudkleurige bladeren), de winter is voorbij, het is lente
en er staan groene populieren op de binnenplaats, maar we begroeten elkaar-nog als
vanouds. En meer zou ik eerlijk gezegd ook niet willen.
Maar dan op een keer komt mijn vrouw thuis van de universiteit (ze geeft een
cursus Russische literatuur op de afdeling schriftelijk onderwijs, waar Maria Tichonovna
ook werkt) en zegt:
'Ik heb Maria Tichonovna gezien.'
'En wat dan nog?'
'Ze deelde uitnodigingen uit voor een jubileum.'
'Voor een jubileum? Wat voor jubileum?'
'Voor haar eigen jubileum. Ze wordt zestig.'
'Wel, doe iets goeds en ga erheen.'
'Nou kijk', zei mijn vrouw, 'ze heeft ons allebei uitgenodigd.'
'Weetje... ik kom tegenwoordig alleen nog maar op jubilea.'
'Geeft niets. Voor een uurtje of twee kan toch wel. Je moet iemand toch tevreden
stellen.'
Ik werd woedend. Eind juni, het einde van het studiejaar, maar moest ik haar nog
vertellen, moest ik haar nog uiteenzetten wat voor een leven een docent op de universiteit
in die periode heeft? Dwangarbeid! Scripties en onderzoeksverslagen, de
afronding van colleges en speciale cursussen, het opmaken van allerlei jaarbalansen
wat betreft studieverrichtingen, wat betreft wetenschappelijke arbeid, wat betreft educatieve prestaties... En dan nog allerlei bijeenkomsten en vergaderingen, allerlei
rapportagewerk... Moet ik dan juist nu jubilea aflopen. Er is geen tijd om op adem te
komen. En, bovendien, wat me nog het meest opwond: hoe dacht ze eigenlijk over
het belangrijkste werk in mijn leven! Ja, vooral in die jaren , verborgen voor iedereen, 's nachts, tijdens de zomervakantie, in het weekend, jarenlang met een slaaptekort, creëerde ik mijn eerste roman en morgen was het per slot van rekening zondag, de enige dag in die twee waanzinnige weken, dat ik nog een uurtje of twee aan
mijn lievelingswerk kon wijden. Mijn vrouw had ervoor gezorgd dat ik het uitschreeuwde
en mijn hele ziel blootlegde, maar 's avonds aan het diner ging het gesprek
opnieuw over het jubileum: Maria Tichonovna is oud en eenzaam. Maria Tichonovna
heeft niemand, geen kinderen, geen man...
Ik sloeg gemakkelijk ook deze aanval af: je kunt niet met iedereen medelijden
hebben. Maar ze was niet te vermurwen:
'Alsof jij met iedereen medelijden hebt. Als jij toch eens dééd wat je allemaal zegt
en schrijft over de liefde voor de mens. Maar in werkelijkheid liefde laten blijken,
voor een levend, concreet persoon... '
En op dat ogenblik barstte ze in tranen uit:
'Ben je dan vergeten, ben je dan vergeten wat Maria Tichonovna voor me heeft
gedaan? Als zij er niet geweest was, was ik er misschien helemaal niet meer geweest.
'
Dat waren donkere tijden voor ons. Mijn vrouw had haar proefschrift geschreven
en op de faculteit prezen ze haar de hemel in: een nieuwe benadering van de
vroege Gorki, een opmerkelijke bijdrage aan de wetenschap, het moest beslist gepubliceerd
worden... Een dag later nam diezelfde faculteit een besluit: de verdediging
van het proefschrift werd afgelast. En waarom? Omdat er de vorige avond een partijbijeenkomst
was geweest op de universiteit en op die bijeenkomst was een jongeman
van het zogenaamde waakzame slag naar voren gekomen. Schuddend met het
referaat van de dissertatie verklaarde hij dat, jawel, de filologische faculteit zo diep gezonken was, dat ze de uitwerking van brandende vraagstukken van de partijgeest
in de literatuur hadden toevertrouwd aan zo iemand! Aan iemand die in de jaren van
de nationale heldendaden haar tijd bij de Duitsers had uitgezeten. En tevergeefs, tevergeefs had mijn vrouw op alle deuren gebonsd, rechtvaardigheid gezocht, haar
collega's gesmeekt; het was toch niet haar schuld en haar eigen wil dat ze als meisje
twee jaar lang was verkommerd in een stadje dat plotseling door de vijand bezet
was. Maar ze verstomden. Ze werden doof en blind.
En juist in die tijd, toen alles rondom instortte, toen de grond als het ware onder
haar voeten wegzonk, juist toen kwam Maria Tichonovna in haar leven.
Ik weet nu nog niet, hoe Maria Tichonovna mijn vrouw heeft geholpen. En kon
ze überhaupt wel helpen, ronduit gesproken? Of ze nu zaakwaarneemster of een of
andere secretaresse van de afdeling schriftelijk onderwijs was, in ieder geval was
ze, zogezegd, iemand van de kleine luiden; wat zou zij kunnen doen voor mijn
vrouw? Welke bijzondere rol kon zij in haar leven vervullen?
Ik heb echter nooit geprobeerd alle bijzonderheden en details van het verhaal op
te helderen. Ten eerste wilde ik mijn vrouw niet nogmaals met het trauma belasten
en ten tweede...Ten tweede, omeerlijk te zijn, ik gedroeg me in die moeilijke dagen
zelf ook niet al te best. Ik was in die tijd ook in de ban van een totale angst en
lafheid en ik vervloekte mezelf meermalen voor het feit dat ik mijn leven op zo'n
lichtzinnige wijze, zo ondoordacht verbonden had aan iemand met zo'n lot. Daarmee
had ik voor altijd mijn mooie en onberispelijke biografie bezoedeld, die in die jaren
alle deuren voorme had kunnen openen.
Tranen en het besef van een tot nu toe nog niet geheel vervlogen schuld gaven de
doorslag en tenslotte zei ik, met een onverschillige handbeweging: ' Zoals jij wilt
dan! We gaan! We gaan naar het jubileum.'
2.
De avond was... een wonder.
Een goudkleurige zonsondergang aan de hele Leningradse hemel, de Neva zoals
bij Poesjkin, met stenen sfinxen, die met vreemde raadselachtige ogen tuurden naar
de langzaam over de stad glijdende, witte nacht, de eerste bloemen, het eerste groen,
de brede kaden, nog niet afgekoeld van de hitte van de dag en dampend als lichte
stoom, na de besproeiing.
En ik liep met mijn vrouw door deze sprookjesachtige stad; we genoten van alle
schoonheid om ons heen, en ik was gelukkig. Gelukkig vanwege mijn edelmoedigheid,
mijn generositeit, vanwege het feit dat ik niet verstokt was, zoals anderen, en
had gereageerd op een simpel menselijk signaal.. En ik stelde me voor hoe blij de
oude vrouw nu zou zijn wanneer ze mij in de deuropening zou zien, welk een tumult
mijn verschijning zou veroorzaken bij haar onooglijke vriendinnen. Al die secretaresses,
zaakwaarneemsters en laborantes...
Zo kwamen we bij het Huis der Geleerden aan de Paleiskade en hier, zoals al een
maal eerder deze avond, keek ik opnieuw naar mijn vrouw: Heeft ze zich niet vergist?
Was werkelijk in dit luxueuze paleis het diner besteld? Hier konden zelfs beroemde
geleerden bij lange na niet altijd binnenkomen.
Mijn vrouw antwoordde met het mij reeds bekende argument:
'Ik zeg je, alles vindt plaats in de kantine. Daar is goed voedsel en het is er niet
duur.' Toen we echter het paleis binnengingen bleek de kantine, volgens zeggen van
een met goud behangen portier met een enorme mond, al gesloten te zijn en het enige
banket dat die avond plaatsvond in het gebouw werd gehouden op de tweede etage,
in de grote banketzaal.
In opperste verwarring gingen we, begeleid door een wantrouwige blik van de
portier, over de brede marmeren trap, bedekt met tapijten, naar de tweede etage en
traden binnen in een ongewone, sprookjesachtige wereld van paleiselijke pracht.
"t Is niets, 't is niets,' herhaalde ik schuchter in mezelf en opende, ik weet niet
meer hoe, een of andere deur. Ik opende hem en verstijfde haast letterlijk: zo'n feestelijke
schittering van lichtjes, zo'n feestelijke drukte werd ik in die zaal gewaar. En
wie, wie troonde in het centrum van al die mensen, achter de grote tafel, verdrinkend
tussen de boeketten? Maria Tichonovna, mijn buurvrouw van de binnenplaats,
in haar onveranderlijke blauwe blazer.
3.
Ik kwam pas een beetje bij toen ik al aan tafel zat.
En veel gasten dat er waren! Professoren, docenten, assistenten, aspiranten. Van
de geologische faculteit, van de geografische, van de biologische...
Velen van hen kende ik persoonlijk; ik kwam ze al zoveel jaar tegen op allerlei
vergaderingen en bijeenkomsten. Maar er waren daar ook velen die ik voor de eerste
keer zag; ik hoorde van mijn buurvrouw, een strenge en humeurige vrouw, dat
ze woonden en werkten in het Verre Oosten, in Siberië, in de Oeral, op het schiereilandKola.
'Hé, zijn ze dan speciaal voor deze avond hierheen gekomen?'
'Nou en of! Voor een jubileum van Maria Tichonovna waren ze nog wel van
Mars gekomen, laat staan van onze planeet.'
Toen wij arriveerden (en wij waren om dezelfde ambitieuze redenen veertig minuten
te laat gekomen), waren de voornaamste redevoeringen en toasten al uitgesproken
en nu kregen die gevoelens een kans die voortdurend nu eens hier, dan
weer daar als champagne over de rand spatten.
'Maria Tichonovna, u was als een echte moeder voor mij! Eerlijk waar!'
'En ik ben Maria Tichonovna met mijn leven verplicht... In 1933 hebben ze me
uit de Komsomol gezet, en dus ook van de universiteit verwijderd, als een koelakkenzoon...
En als Maria Tichonovna niet...' De stem van de spreker sidderde.
'Enfin, ik heb mijn eerste dochter Maria genoemd en mijn zoon heeft zijn eerste
dochter ook Maria genoemd. En ik zou willen dat mijn beide Maria's een ietsepietsie,
al is hetmaar een druppeltje op u zouden lijken, Maria Tichonovna... '
'Ik zal nooit de woorden vergeten waarmee Maria Tichonovna me uit de ellende
heeft gehaald: "Kijk niet naar degenen die het beter hebben, maar naar degenen die
er slechter aan toe zijn".'
'Kameraden, kameraden,' Maria Tichonovna verhief zich. 'Zo hoeft het nu ook
weer niet. Het lijkt wel een cultus.'
Aan de tafels steeg gelach op en gegiechel. De bekende aardrijkskundige Vasili
Pavlovitsj zei vervolgens, als het ware de balans opmakend:
'Onze bezigheden, de bezigheden van wetenschappers worden afgemeten aan
artikelen, boeken en ontdekkingen, maar waaraan, met welke maat moeten we de
werken van het hartmeten?'
Iemand van een tafel in de verte riep, recht uit het hart: 'Ik stel voor een nieuwe
wetenschappelijke graad in te stellen, de graad van doctor in goedheid en menselijkheid,
en deze graad als eerste toe te kennen aan onze jubilaresse!'
Ik keek naar mijn vrouw; ze had tranen in haar ogen en ook ik kreeg een brok in
mijn keel en opeens begreep ik wat Maria Tichonovna betekende in het leven van
deze mensen. Kinderen van een bikkelharde tijd, een tijd waarin woorden als medelijden,
barmhartigheid en erbarmen nietmeer gebruikt werden, vergeten waren.
Maar zij, Maria Tichonovna, wist, kende de kracht van deze begrippen. En hoeveel
mensenharten werden niet verwarmd bij haar! Hoeveel wanhopigen kregen
weer een beetje moed!
Ondertussen ebde het algemeen enthousiasme, dat steeds weer Maria Tichonovna
overstroomde, een beetje weg. De aangeschoten gasten begonnen, zoals gebruikelijk
bij banketten, in grotere en kleinere groepen uiteen te vallen. Er werd alweer
gepraat over zaken die niet direct met het jubileum te maken hadden. Toen zette
iemand een plaat op en, kijk aan, daar begonnen reeds twee à drie paartjes een wals
te dansen.
Er was ook een Maria Tichonovna in mijn leven. In 1932 kwam ik van de lagere
school als eerste van de klas en, naar het zich liet aanzien zou niemand anders dan ik
het zojuist in het naburige dorp gestarte vijfjarenplan betreden. Maar ze namen me niet, omdat ik de zoon was van een middelboer en voor het vijfjarenplan namen ze
vanwege plaatsgebrek eerst kinderen van arme boeren en rode partizanen. 0, hoeveel
verdriet, hoeveel kwellingen, hoeveel vertwijfeling heb ik toen gekend als
twaalfjarig jongetje! 0, hoe haatte ik en vervloekte ik mijn moeder! Het was immers
vanwege haar, vanwege haar gretigheid om te werken (op mijn zevende moest ik al
ergens ver weg hooien), dat we een middelboerenhuishouden hadden - en wat waren
wij toen onze vader nog leefde? Arme sloebers, het meest armzalige gezin van
het dorp.
Slechts een enkel persoon begreep me, troostte me, steunde me. Tante Irinja, een
godsvruchtige oude vrijster met een pokdalig gezicht, die haar hele leven voor een
appel en een ei voor bijna het hele dorp kleren maakte. Vijfmaanden lang kwam ik
dag in dag uit bij haar slapen. Overdag ging het gemakkelijker. Overdag mijmerde
ik een beetje tijdens het werk op de kolchoz en bij de huishoudelijke klusjes, maar
waar moest ik 's avonds heen? Waarheen kon ik dan vluchten uit wanhoop, in het
pikdonker van de herfstnacht?
Ik slenterde naar tante Irinja, die aan de rand van het dorp woonde, in een simpel
huisje met kleine ouderwetse raampjes. Ik slenterde over een achtererf, door doodlopende
steegjes om niemand tegen te komen, niemand te zien of te horen. Het was
geen gemakkelijke tijd, de mensen werden door het leven gekromd, als berkeschors
in het vuur. Waarom zou men niet zijn woede botvieren op, in het gunstigste geval
zijn hart luchten bij een klein kind?
En alleen bij tante Irinja kon ik mijn verhaal kwijt, kon ik op adem komen en geheel
en al mijn ontroostbaar kinderverdriet uithuilen...
Men danste nog steeds, mijn vrouw was daar ook bij en aan tafel bleven we, alsof
het zo moest zijn, met zijn tweeën achter, Maria Tichonovna en ik.
Maria Tichonovna zat tegenover me, in gedachten verzonken en met een hand
onder haar hoofd. Haar brede gezicht met de uitstekende jukbeenderen was in halfduister
gehuld (men had het licht gedimd voor de gezelligheid) en ik bewonderde
haar schitterende, blauwe ogen... Waar, waar zag ik eerder die ogen, zulke bodemloze,
zachtaardige en droevige ogen? Op ouderwetse, verkleurde portretten? Nee,
nee. Op een ikoon van de Moeder Gods die men vooral in het oude Rusland placht
te koesteren en te aanbidden en die ik voor het eerst zag op het heiligenkastje bij
tante Irinja...
Maria Tichonovna is al lang niet meer onder de levenden en ik weet zelfs niet
meer waar haar laatste rustplaats is. Maar op dagen dat ik bijzonder zwaarmoedig
ben, denk ik aan haar jubileum.
Vertaling Richard Hoogland