Richard Hoogland


Over Fjodor Abramov




Fjodor Abramov (1920-1983) is in Nederland nauwelijks bekend. In de Sovjetunie was hij een toonaangevend prozaïst en publicist en behoorde hij tot de groep van de zogenaamde 'dorpsschrijvers', waartoe we ook auteurs als Vasili Bjelov, Vasili Sjoeksjin en Valentin Raspoetin kunnen rekenen.

Het gebied waar Abramov geboren werd is dat van het Hoge Noorden, de streek onmiddellijk ten Oosten van Archangelsk, aan de rivier de Pinega. In zijn romans heet het dorp Pekasjino, maar de eigenlijke naam van Abramovs geboortedorp is Verkola. Het is gelegen in een gebied van licht glooiende toendra's en uitgestrekte naaldbossen. De Pinega is een wilde, smalle rivier vol stenen en grint, de grond is bemost en kil. Door Russen wordt het gebied gezien als een alternatief voor Siberië. Er zijn dan ook geregeld mensen naar deze streekverbannen. Een bekend voorbeeld is de Nobelprijswinnaar Iosif Brodski, die voor zijn emigratie naar Amerika een jaar lang hout heeft gekapt in de omgeving van Archangelsk. Verder was dit ook het gebied waarheen in de zeventiende eeuw de Oudgelovigen zijn gevlucht, na de kerkhervorming van de in de Russische geschiedenis beroemd geworden patriarch Nikon. De Solovetski-eilanden, waar ze zich tenslotte verschansten, liggen vlak voor de kust.

Het was echter niet alleen de harde natuurlijke omgeving die de jeugd van Abramov niet bijzonder gelukkig en gemakkelijk maakte. Hij moest al vroeg helpen bij het werk op het land. Zijn vader was jong gestorven en zijn moeder bleef achter met zeven kinderen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar. Op twaalfjarige leeftijd rondde Abramov zijn lagere schooltijd af als de beste van de klas. Hij droomde van een carrière als piloot of geoloog, een begrijpelijke keuze voor een jongen van zijn leeftijd in die jaren. Het was de tijd van de eerste avontuurlijke poolvluchten naar het verre Amerika en van de reddingsoperatie van het in het ijs vastgevroren schip de Tseljoesjkin.1 Abramovs belangstelling voor geologie had vooral te maken met de ontdekking van nieuwe delfstoffen in de directe omgeving van zijn geboortedorp, op het schiereiland Kola. Er werden daar in korte tijd 'geologische' steden uit de grond gestampt, zoals bijvoorbeeld Chibinogorsk, het huidige Kirovsk. Om zijn carrière te bespoedigen wilde Abramov een bijdrage gaan leveren aan het vijfjarenplan door op de nabijgelegen kolchoze te gaan werken. Hier werden zijn jongensdromen echter geconfronteerd met de nuchtere realiteit: hij werd geweigerd. Na de dood van zijn vader had het gezin Abramov zich namelijk onder de bezielende leiding van de moeder opgewerkt tot een 'middelboer'gezin. In die tijd, de ergste jaren van de collectivisatie, was dat niet iets positiefs. 'Rijke' boeren waren verdacht en werden voor een deel zelfs vervolgd en verbannen.



Fjodor Abramov met zijn vrouw Ljoedmila Kroetikova
in 1976.Bron.

Deze weigering heeft een stempel gedrukt op Abramovs jeugd. Later heeft hij de frustratie en teleurstelling van deze tijd verschillende malen in zijn werk tot uitdrukking gebracht, onder meer in het hiernavolgende verhaal 'Een olifant met blauwe ogen'.

Na zijn moeilijke en zware jeugd ging Abramov in 1938 naar Leningrad om te studeren. In 1941 werd hij als vrijwilliger gemobiliseerd en al meteen in de herfst van dat jaar belandde hij, na twee keer gewond te zijn geraakt, enkele maanden in een hospitaal; vervolgens keerde hij terug naar zijn geboortedorp. De situatie die hij daar aantrof beschreef hij later als volgt: 'Bijna alle mannen uit de kolchozen gingen naar het front. De overgebleven vrouwen, kinderen en ouden van dagen moesten nu het werk doen dat vroeger door de hele dorpsbevolking werd verricht. De leiding van de kolchozen ging vaak over van ervaren managers naar mensen die geen enkel organisatorisch talent hadden.2

Na de oorlog keerde Abramov terug naar Leningrad om zijn studie aan de filologische faculteit af te maken. In Leningrad werd hij steeds meer geconfronteerd met het onbegrip en vooral de onwetendheid van de stadsbevolking met betrekking tot het platteland. Dit deed hem tenslotte naar de pen grijpen.

Abramovs belangrijkste werk is een tri- of tetralogie over het dorpsleven, het zogenaamde 'Prjasliny-epos'. Het bestaat uit de romans 'Broeders en zusters' (1958), 'Twee winters en drie zomers' (1968) en Wegen zijn kruispunten' (1973). Later is daar min of meer aan toegevoegd 'Het huis' (1978).

In Abramovs eerste grote werk, 'Broeders en zusters', is de liefde voor de natuur en het noordelijke Rusland een van de belangrijkste motieven. Het lijkt erop alsof hij de lezer ervan wil overtuigen dat de natuur niet genoeg bewonderd en aanbeden kan worden. Het is alsof hij hem wil laten meegenieten van de zomerse witte nachten en de winterse witte vlakten. De schrijver speelt een soort reisleider in zijn geboortestreek. De nadruk ligt daarbij op de veelzijdigheid van het gebied, de grote verschillen tussen de dorpjes onderling. Voor buitenstaanders lijken alle huisjes hetzelfde, maar, zo zegt Abramov meermalen, als je goed kijkt gaat er een wereld voor je open.

In de roman is nauwelijks sprake van handeling. Allesoverheersend is de beschrijving van de dagelijkse gang van zaken, het gewone dorpsleven. Uit deze beschrijving blijkt dat het bestaan in het dorp zwaar en moeilijk is, er ontstaat een totaal ander beeld van het dorp dan zoals dat in de literatuur tijdens Stalin gebruikelijk was. Reeds in 1954 was er al een belangrijk artikel verschenen in het toonaangevende tijdschrift Novy mir ('Nieuwe wereld') naar aanleiding van de werken die er na de oorlog werden gepubliceerd.

Een karakteristieke passage hieruit luidt als volgt: 'Men moet spreken over de grote vlakten van onontgonnen land, over de grote gebreken van de dorpsschrijvers, die het land vaak alleen met het puntje van het ploegijzer raken, over het onkruid dat daardoor opbloeit, over het koren dat niet van het kaf gescheiden is'.3

Abramov hield een steeds krachtiger pleidooi voor een beschrijving van de harde realiteit van het dorpsleven, in plaats van het obligate roemen van de grootse daden van de collectivisatie. Hij was van oordeel dat de dorpsbewoners zich bewust moesten worden van de problemen waar ze mee te kampen hadden, van de inertie en passiviteit. Ze moesten een nieuwe mentaliteit kweken. Een belangrijke rol hierbij konden volgens hem de literatoren spelen. Zij moesten de morele boodschap overbrengen.

Dit streven van Abramov kwam ook goed tot uiting in een beroemd geworden brief aan de Pravda, waarin hij een materiële vooruitgang in de dorpen constateerde, maar tevens een moreel verval. De boeren zijn nu trots op hun tweehonderd roebel in de maand, op hun mooie, ruime woningen, op de koelkast, televisie, electriciteit en telefoon. Maar, zo stelt hij, ze zijn niet langer trots op hun land. Parasitisme, alcoholisme en misdaad nemen nog steeds toe. Abramov pleitte voor een morele zuivering van de mens, voor een herstel van de oude waarden, de 'patriarchalsjtsjina', de waardering voor handwerk, liefde voor de natuur, steun aan de medemens. In plaats daarvan moest hij steeds meer oppervlakkigheid en materialisme constateren.

In 1963 schreef Abramov opnieuw een fel artikel over de problemen in de dorpen. Volgens hem verdiende de situatie in de niet-zwarte- aarde regio (het gebied van de 'zwarte aarde' is West-Rusland en de Oekraïne) onmiddellijke en intensieve aandacht. Hij stelde dat de concrete situatie op het platteland gedurende de eerste jaren na de oorlog veel complexer was dan de literatoren deze voorstelden. Het artikel leidde tot felle kritiek op Abramov. Hij werd uit de redactie van het Leningradse literaire tijdschrift Neva gezet en tot 1968 werd er niets meer van hem gepubliceerd.

In 1968 verschijnt dan het tweede deel van de dorpstrilogie, Drie winters en drie zomers'. Het boek werd gepubliceerd in een tijd waarin de dorpsschrijvers steeds meer van zich deden spreken, een tendens die zich vooral in de jaren zeventig voortzette. De auteurs die tot deze richting behoorden behandelden vooral de problemen in de dorpen gedurende de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Op hun werk kwam vrij veel kritiek; er zouden heel andere problemen aan de orde zijn dan die welke de schrijvers schetsten. Er waren echter ook positieve geluiden. Zo werd over de schrijver Bjelov gezegd dat hij weliswaar geen economische of politieke problemen met betrekking tot het dorp beschreef, maar dat hij wist door de dringen tot een wereld van geestelijke speurtochten en morele ervaringen.

Meer dan in het eerste deel van de trilogie ligt in 'Twee winters en drie zomers' de nadruk op de personages en de conflicten tussen hen. Verder krijgen we een goed beeld van het dorpsleven in de naoorlogse periode. Opvallend bij de schrijvers van het dorpsproza - en Abramov is geen uizondering - is dat ze bij grote historische gebeurtenissen, zoals de collectivisatie, een belangrijke rol toedichtten aan de gewone man. Dit haast Tolstojaanse element is misschien wel de belangrijkste reden van de bloei van dit proza.

Het derde deel van Abramovs trilogie, 'Wegen zijn kruispunten', verscheen in 1973, toen het dorpsproza op zijn hoogtepunt was. Het genre is in deze tijd duidelijk rijper geworden. Het beschrijft niet alleen het dorp als zodanig, maar ook de voorgeschiedenis ervan. Een nieuw thema is het platteland tijdens de burgeroorlog. Een ander nieuw thema is de noodzaak tot herwaardering van het dorp door de jeugd.

Deze verlaat het dorp vroeg en kijkt er vanuit de stad met enige minachting op neer. Het jaar 1975 brengt Abramov volledig eerherstel als hem de belangrijkste staatsprijs voor literatuur van de Sovjetunie wordt toegekend voor zijn zojuist voltooide trilogie. Een jaar later mag hij optreden op het zesde congres van de Schrijversbond. Hier maakt hij van de gelegenheid gebruik om wat hij de twee grote problemen van zijn tijd vindt nader te belichten. Het eerste probleem is dat van de ethiek, het morele conflict. Alle personages van Abramov voeren een innerlijke strijd met hun geweten. Hun katharsis bestaat erin dat ze terugkeren naar een zuiver geweten. We zien hier duidelijk de invloed van Tolstoj. Zowel hem als Abramov gaat het om een morele zelfvervolmaking van de mens. De rol van de literatuur hierin, zo benadrukte Abramov op het congres, is de mens een spiegel voor te houden: 'Is het geen tijd om met energie en aandrang het behoud en de verdediging van constante rijkdommen in de geestelijke cultuur, zoals die zijn opgestapeld door de eeuwenlange ervaring van het volk, onder de aandacht te brengen?'

Naast deze moraliserende houding werd zijn optreden ook gekenmerkt door een wat pragmatischer opstelling. Hij pleitte vurig voor het aanpakken van ecologische vergrijpen. Hij benadrukte meer dan ooit tevoren de noodzaak tot behoud van de natuurlijke omgeving en de bestrijding van de alomtegenwoordige vervuilers.

In 1978 verscheen er een vervolg op de dorpstrilogie, die de trilogie min ofmeer tot een tetralogie maakte. Deze vierde roman heet 'Het huis' en gaat over de zojuist geschetste, op het congres ter sprake gekomen problemen. De moderne techniek van de sovchoze staat in scherp contrast met de problemen van morele aard die worden beschreven. Er heerst verveling, parasitisme, dronkenschap en vooral de voorzitter van de sovchoze ontpopt zich als een persoon van bedenkelijk allooi. Over de rivier de Pinega zegt de verteller dat deze 'ontwaterd, dichtgeslibd door de houtkap, van haar vis beroofd en vervuild door benzine' is. Net als de meeste andere dorpsschrijvers betoonde Abramov zich in deze en andere romans meer een didactisch publicist dan zuiver een kunstenaar van het woord. Voor hem was de boodschap van zijn werk belangrijker dan de vorm.

In zijn korte verhalen van deze tijd gaat Abramov minder in op problemen van morele en ecologische aard en keert hij terug naar zijn uitgangspunt. Hij laat de lezer meegenieten van de prachtige natuur van het Noorden. Een centraal thema is dat van de jacht, bijvoorbeeld in de verhalen 'De laatste jacht' en 'Russische zaken'.

Het verhaal 'Een olifant met blauwe ogen stamt uit 1979. Het is misschien niet typerend voor de dorpsliteratuur, maar geeft wel een goed beeld van de stijl van Abramov. Het thema is echt Abramoviaans, de tegenstelling tussen de licht egocentrische verteller, die druk bezig is met zijn carrière, en de filantropische, bijna heilige vrouwen Maria Tichonovna en tante Irinja. Vrouwen worden door Abramov over het algemeen met bewondering geschetst, vooral de 'dorpsoudjes', die eigenlijk al het werk doen, terwijl hun mannen en zonen zingen, dansen en drinken. Typerend is ook dat de verteller geleidelijk oog krijgt voor de werkelijke situatie.

Aanvankelijk ziet hij totaal niet in hoe belangrijk Maria Tichonovna is in het leven van anderen, onder wie ook zijn eigen vrouw. Hij noemt haar licht spottend 'de olifant met blauwe ogen'. Pas later weet hij haar op haar waarde te schatten en wordt ze in het rijtje der heiligen geplaatst. waarvan ook tante Irinja deel uitmaakt.






1 Zie onder andere Sergej Tretjakov, Tseljoesjkin. Een land redt zijn zonen. Uitgave van de Boekengemeenschap der Vereeniging van Vrienden der Sowjet-Unie, 2 d1n. 1935.
2 A. M. Turkov, Fedor Abramov. Oterk. Moskva 1987, blz. 17-18.
3 Ibid. blz. 25.



<

TSL 6

>