Eduard Limonov
Gedichten
ELEGIE
ik zat te eten. soep... de zon ging erin schommelen
een feestmaal in de zomer... een zomer vol van hitte
ik stond van tafel op... ik stond van tafel op
en prompt was het al herfst... eensklaps was die begonnen
regens striemden gierden... duisternis werd dichter
vogels gingen naar het zuiden trekken
wild zocht winterslaap op warme plekken
voeten stonden te blauwbekken
en in drie hemden en één overjas
zit ik vergeefs te denken aan die maaltijd
van hoe ik soep at in een hete zomer
nog vuurbevangen zomer... bloemenvolle zomer
kijk ook ik heb een vriend gehad
maar die lijkt nu gestorven te zijn
vrienden heb ik dus niet meer
ik sta alleen op de woeste aarde
en dat net nu ik in mijn dagelijks leven
probeer wat orde te scheppen
ik ben schoenen gaan poetsen en
heb die weer op hun plaats gezet
toch heeft hij er wel erg subiet
zomaar de brui aan gegeven
daar steekt iets achter dat ik niet begrijp:
hoe is dit punt voor mijn benul gehuld in
bizar blauwe nevels van louter gevoel
hij zal op mij toch niet jaloers zijn?...
wat zeg ik! waarom hier nou ja...
in gouvernement numerovijftien
woonde een heel groot gewas
het woonde om precies te zijn bij een drogist
en de drogist begoot het met water
een plant kon je het nauwelijks noemen
het had immers een mond en ook drie vingers
het woonde in een blik dat licht van kleur was
en liggen deed het op de vloer
in gouvernement numero vijftien
loeiden 's morgens vroeg fabriekssirenen
met de herfst kwam dan de zure regen
de drogist stapte geeuwend uit zijn bed
om het gewas met water vol te gieten
en met lippen happend in het blik
slurpte het gevaarte gulzig alles op...
zo verging een jaar... en zo vergaat
er nog een jaar... en zo vergaat
ook het gewas met rode strik
steeds wachtend op de komst van de drogist
iedere ijselijke ochtend hult
de drogist zich in zijn kamerjas
hij bedient zorgvuldig het gewas
zet daarna zijn slaap nog even voort
ik houd van een koolplant die leeft
met hoog opschietende spruiten
ik zie graag Valentina Pavlovna
als zij 's ochtends het huis uit glipt
graag heb ik ook stil en dromerig groen
meteen wrange Toergenjev-schakering
vluchtig vermengd met meisjes en de
opflikkering van roze jurkjes
of een rustig leven zonder gejakker of kabaal
en een laatste boekmet een vouw in de bladzij
en mijnmet een druppel parfum gezegende mama
kwetterend als een vogeltje
graag ook de witte tafel waarop een bont ontbijt
van tomaten spiegelei enmelk
en een in de lucht uitgestoken hand
en dat is mijn eigen hand
er vliegt een golf aan van een ander strand
en hij komt deze kant op uit Turkije.
vandaag kwam hij alleen maar van terzijde
maarmorgen rolt hij aan als noodlotsgolf.
badgasten uit de grote steden
tillen hun baard op en gaan pootjebaden
maar ik hoef niet het water in te lopenwater
en ik zijn één. wij praten zacht
de maan komt op. de menigte werd wit
melkachtig avondlijken lui
en ik roei verder op mijn laatste benen
maar wel van allen weg van ze terug
- het heeft zijn nut is leerzaam ook en kent
zelfs doodsverlangen. maar kom zelf niet nader...
als het tapijt van mijn bebloede roem
boven Parijs zal waaien en Europa
en er aan touwtjes dolken aan worden opgehangen.
sponzen. duur vergif. verwarde rafels
Russisch lompengoed. en jij - Heer - jij
zult blijven kijken in de blauwe verte...
schaamteloos geschminkte meiden die
met stompjes rotte tanden zich vastbijten
en in hun haren overal het vet van mannen -
vliegen weg met witgewiekte dromen
oja!
ja!ja!
stelt u zich voor! en op gelijke hoogte
maar wat is verder nuttig om te leren
voor jonge dichters die vroeg uit de veren
met een humeur van het verkeerde been uit bed
hun dorst naar wijsheid willen lessen?
geen steek! geen steek!
afgrond! duister! grijze paarden!
en 's nachts zijn alle katten grauw
eens zullen ze mij daarvoor mores leren
tram-tata-tam!
eens gaan ze vast en zeker mij
daarvoor vermoorden tram-ta-tam!
Vertaling Charles B. Timmer