Jan Kochanowski
Lied
Hoe zullen wij U, Heere, voor uw gaven loven?
Uw weldaden gaan al hetmeetbare te boven.
Geen kerk die U omvat, Uw volheid wordt bekend
Door afgrond, oceaan, aarde en 't firmament.
Ik weet: Gij wenst geen goud; wat nijv're mensenhanden,
Zichzelf totmeerder eer, vergaren - 't zijn Uw panden.
Dies zullen wij U met een dankbaar hart belijden,
Geen reiner offer is er om aan U te wijden.
Gij zijt des werelds Heer, de bouwmeester der heem'len,
Uwmacht laat dat gewelfvan kost'lijk stergoud weem'len.
Gij legt de grondslag voor de wijde aarde vast,
Gij kleedt haar naaktheid in een keur van bont gewas.
Op Uw bevel houdt zich de zee binnen zijn boorden,
Beducht de hemgestelde perken te verstoren.
Een overvloed van nat kristal voedt de rivieren,
Waar beurt'lings licht en duister dag en nacht bestieren.
Lente verlangt voor U haarwelig kruid te baren.
Zomer tooit zich voor U met een festoen van aren.
Herfst schenkt U druiven, wijn en menigerlei vruchten,
Winterrijst, loom, opdat de aarde eind'lijk ruste.
Het mat gewas wordt 's nachts door U in dauw gedrenkt,
U zendt ons regen, eer de zon het graan verzengt.
Gij zijt het die het dier des velds voorziet van spijze,
Geen zult Gij in Uw mildheid ledig van U wijzen.
Weest tot in eeuwigheid, o eeuw'ge God, geprezen,
Uw goedheid en genĂ vrijwaren ons van vreze.
Wilt op dit ondermaanse rampspoed van ons weren,
Dat wij de hoede van Uw vleug'len nooit ontberen!
Vertaling Arent van Nieukerken