De Bulgaarse schrijver Nikolaj Chajtov werd geboren op 15 september 1919 in het
dorpje Javorovo, district Plovdiv. Na een kort verblijf in Plovdiv om daar in diverse
baantjes zijn geluk te beproeven keerde hij terug naar zijn dorp, waar hij een betrekking
vond in de bosbouw. In dit vak studeerde hij tenslotte af in Sofia en hij
werkte vervolgens op verschillende bedrijven in het Rila-gebergte en de Rhodopen.
In 1954 werd hij door een ambtelijke vergissing ontslagen, maar toen hij twee jaar
later zijn baan opnieuw kreeg aangeboden, had zich een ommekeer voltrokken: hij
was begonnen te schrijven en dat zou voortaan zijn professionele bezigheid zijn.
Zijn voorgeschiedenis maakte hem literair gezien, tot een laatbloeier; zijn eerste
boek, 'Rivalen' (Säpernci), verscheen in 1957.
Sindsdien publiceerde Chajtov verschillende bundels korte verhalen, reisbeschrijvingen
en essays. Hierin speelt zijn achtergrond een belangrijke rol. In zijn latere
journalistieke stukken komen ook onderwerpen als de milieuproblematiek aan de orde.
Verder schreef hij een paar toneelstukken en enkele boeken over de geschiedenis
van zijn geboortedorp en het nabijgelegen Asenovgrad.
De bundel Wilde verhalen (Divi razkazi) verscheen voor het eerst in 1967 en in
1969 kreeg Chajtov hiervoor de Dimitrov-prijs. Deze verhalen zijn nadien nog verscheidene
malen herdrukt.
Veel van de verhalen spelen in een tijd en in een omgeving waarin het Turkse
element en daarmee de Islam sterk aanwezig is. Dit heeft zijn invloed op zowel de
denkwijze als het taalgebruik van de mensen. Het is Bulgarije zoals dat in vele
streken nog was in de eerste decennia van deze eeuw, men proeft de sfeer van
interactie tussen Bulgaren, Turken en ook wel Grieken, die zo bepalend was voor
het Balkan-achtige karakter van deze streken. De vele Turkse woorden in het
origineel (waarvan vele ook door Bulgaren vandaag de dag niet meer worden gekend)
hebben een extra sfeer-verrijkende werking, die natuurlijk in geen enkele
vertaling exact is over te brengen. Van deze verhalen mag 'Toen er nog echte
mannen waren' als een waardige vertegenwoordiger worden beschouwd.
Andere verhalen spelen geheel of gedeeltelijk in het naoorlogse Bulgarije, en ook
deze hebben soms een autobiografische trek, bijvoorbeeld 'Paden', een verhaal over
het leven en het onverwachte ontslag van een bosarbeider.
Twee zeer aantrekkelijke elementen in het werk van Chajtov zijn diens vermogen
tot relativeren en de altijd aanwezige humor.
Eerst probeerde ik het vriendelijk.
'Kom, lieve Emine, maak het ons nou niet zo moeilijk! Kom nou maar
mee, nu ik het je nog vriendelijk vraag!'
'Nee, nee en nog eens nee!' roept ze, 'Ik heb een broer in Drama, hij
is struikrover en hij zal je met goudstukken overladen als ik hem dat vraag, maar laat me alsjeblieft gaan, als ik maar niet met hem daar hoef
te trouwen! Laat me gaan, zeg ik!'
Daar zat de bruidegom, totaal uit het veld geslagen. Hij keek me smekend
aan.
'Sta op.' zeg ik, 'Je zult trouwen! En wel met deze mooie jongen hier!'
'Je mag die mooie jongen van je houden, laat me gaan! Ik ga nog liever
meteen dood dan dat ik nog één stap zet!'
Ik trok mijn revolver en richtte die op haar:
'Ik heb er al acht om zeep geholpen,' zeg ik, 'en jij wordt nummer negen!
Acht stuks- en met jou erbij negen als je nu niet onmiddellijk opstaat
en meekomt!'
Dat bracht haar tot rede en ze stond op. We liepen en liepen en het
begon al licht te worden. Ik zag dat we de bron bij Heman Boenar al voorbij
waren en nu langs de helling van Krivo Bilo naar Djovlen afdaalden.
De hele nacht hadden wegelopen, heuvel op heuvel af, door varens en
kreupelhout, we zagen eruit als wilden, onze kleren waren totaal aan
flarden. Voor ons was dat geen probleem, desnoods liepen we in onze
onderbroek of met helemaal niets, maar zij kon zich zo in de stad niet
vertonen. Ik zei tegen de bruidegom:
'Ga kleren voor haar halen, want zó kunnen we haar niet naar Djovlen
brengen!'
Maar hij nam me even apart en zei:
'Daar zal ik voor zorgen, maar zou je ons nu dan even alleen willen laten,
dan kan ik haar even wat aanhalen, misschien wordt ze dan wat
handelbaarder.'
'Goed,' zeg ik.
We gingen weer verder en ik begon mijn sjerp los te maken.
'Lopen jullie maar door,' zeg ik, 'ik moet eventjes heel erg nodig!'
Zij liepen door, ik bleef staan. En ik keek wat ze deden. Iets verderop
hielden ze stil, hij leek haar iets in het oor te fluisteren, toen
wierp hij haar plotseling op de grond. Hij dook boven op haar en probeerde
haar benen van elkaar te krijgen, maar zij wachtte niet af: ze
trok haar benen in en strekte ze toen met alle kracht weer uit, zodat
de bruidegom twee, drie, of misschien nog wel meer keer over de kop
ging. 'Wat ben jij toch ook een stomme lul dat je zoiets probeert,'
dacht ik bij mezelf, 'je weet niet eens hoe het moet!' Ik haalde ze in
en we gingen weer verder. Ik stuurde hem weg om kleren te halen en
ik bleef met Emine vlak buiten Djovlen wachten tot hij weer terug was.
Ze staarde me woedend aan en zei:
'Waarom moet ik met die snotaap trouwen en me door hem af laten
lebberen? Ik heb geen zin in die vent. Ik mag hier doodvallen, maar
ik ga niet naar Djovlen ! '
'O, ja,' zeg ik, 'dat ga je wel! Daar hebben ze heel wat centjes voor
neergeteld!'
'Als het je om geld te doen is, m'n broer kan je zo veel geven als je maar
wilt, als je mij maar laat gaan!'
'Ik heb mijn woord gegeven,' zeg ik, 'en dat telt voor mij zwaarder dan
geld. Dus ga je mee!'
'Als het met jou was,' zegt ze, 'dan zou ik meegaan, naar Djovlen, of
waarheen je ook maar wilt, maar met hem- dat verdom ik!'
'Hé!' dacht ik, 'Wat zullen we nou krijgen, dat ze opeens zo toeschietelijk
wordt!' Ik was al dik getrouwd, mijn vrouw zat thuis op me te
wachten, maar deze telde voor twee. Zo blank als verse room, met ogen
die dwars door je heen priemden, en haar borsten - het leek wel een
gloeiende oven, je kon er een ei op bakken!
'Heb je zin?' vroeg ze, 'neem me dan!'
En toen- een zoete zonde- vleide ik haar neer in het gras; we begonnen
aan de ene kant van de wei en toen we klaar waren lagen we aan de
andere. Geen grassprietje stond nog overeind, dat kan ik je wel vertellen
I Ik zei bij mezelf: 'Dat is allemaal goed en wel, maar wat nu? Als ik
haar voor mezelf houd, dan maak ik mijn beroep te schande! En als ik
dat niet doe- dan kwets ik haar tot in het diepst van haar ziel!'
Zij voelde dat ik in tweestrijd verkeerde.
'En? Ga ik met jou mee?' vroeg ze, en ze keek me doordringend aan.
Ze had me helemaal in haar macht, dat duivelse wijf! Op zulke momenten
zou je wel willen dat je twee harten had - een voor je eer en een
voor de plezierige dingen in het leven. Maar helaas- we hebben er
maar één!
Ik koos voor mijn eer en ik zei:
'Niet met mij, maar met hem. Zo is het, en niet anders.'
Ze riep:
'Niet met hem!'
'Ja met hem, zeker wel!'
'Nee, zeker niet!' - En ze schoot overeind en vloog ervandoor ... Zo
zat ze me nog aan te kijken, zo was ze verdwenen. Ik nam een duik en
greep haar enkel. Ik kreeg niet eens de kans om op te staan - het leek
wel of er een wervelstorm was opgestoken, ik dwarrelde achter haar
aan als een herfstblad, ze sleurde me over stenen en door doornstruiken,
het arme kind veegde het hele bos met me aan, maar ik hield haar
enkel omklemd als een bankschroef en liet niet los. Tenslotte struikelde
ze, en ze viel neer met het schuim op haar lippen. Ook ik had de nodige
bulten en builen opgelopen, maar dat hoorde erbij, niets aan te
doen. We bleven even zitten om uit te rusten, en ik vroeg:
'En, ga je nu mee?'
'Ik zal alles doen wat je vraagt!'
Even later kwam ook de.bruidegom er weer aan, we kleedden haar
aan en vertrokken naar Djovlen. We hoefden nog alleen maar de brug
over en alles was, zoals dat heet, voor de bakker. We hadden het
dus toch maar weer mooi voor elkaar gekregen, zoals ze van ons gewend
waren, ik kreeg er plezier in en ik had zin om te gaan zingen ...
Maar het lied was nog niet helemaal uit ...
We komen net bij de brug of er springt een figuur te voorschijn met
een jas over zijn hoofd, en die brult:
'Staan blijven, of ik schiet je overhoop!'
Ik staarde in de loop van een groot, lelijk geweer op nog een tien
passen bij me vandaan. En in een gezicht dat mij aankeek van onder een
groot verband - en ik realiseerde me dat het haar broer was. Hij wist
dat je niet op een andere manier in Djovlen kon komen, en hij had ons
daar staan opwachten, bij de brug over de rivier. En mijn buurman, de
bruidegom, liep achter mij en toen hij in de gaten kreeg wat er aan de
hand was dook hij pardoes de berm in en weg was-ie, en daar stond ik
in m'n eentje, midden op de weg. Eén hand in het verband en mijn revolver
onmogelijk ver weggestoken in mijn sjerp, als ik er maar een
vinger naar uitstak zou hij me met z'n Mauser zonder meer neerknallen.
'Verroer je niet!' riep hij en hij kwam naar me toe om zijn zuster te
grijpen ... En dat geweer - recht op mij gericht! En toen, God allemachtig,
je zult het geloven of niet, kwam dat zusje van hem, dat we die
hele nacht door het bos hadden gesleurd, zodat de flarden erbij hingen,
naar voren en ging pal voor me staan. Zomaar, uit zichzelf! Ik pakte
haar om haar middel met mijn goede arm en ik riep tegen haar broer:
'Eén stap en ik spring in de rivier, met jouw zuster en al!'
En daar beneden ging me die rivier toch tekeer, het was verschrikkelijk!
Hij stond als aan de grond genageld, en daar ging ik, voetje voor
voetje over de brug. Ik had zijn zuster stevig vast, ditmaal zou ik haar
niet laten gaan, en hij stond daar te kijken, hij dorst me niet achterna
te komen of op me te schieten ... Dat had ik van m'n leven nog niet
eerder meegemaakt: die man stond daar als een mummie, zo wit als een
doek. Al het bloed leek uit zijn gezicht te zijn weggetrokken! Hij ging
wezenloos zitten, toen smeet hij zijn geweer weg, sloeg de handen voor
zijn gezicht- en begon te huilen. Ik heb nog nooit iemand zó zien huilen
... Ik kreeg bijna zin om naar hem toe te gaan en hem zijn zuster
terug te geven, maar zo gaan de dingen niet: willen en kunnen zijn
twee heel verschillende dingen, en doen is nog weer wat anders.
En dus brachten we haar naar Djovlen. En meteen door naar de hodzja
om ze te laten trouwen. De hodzja vroeg haar:
'Wil je deze man tot echtgenoot?'
'Van m'n leven niet!'
Toen werd ook de hodzja kwaad: 'Wat ben jij een onwillig kreng,'
brulde hij, 'ze slepen je helemaal hier naartoe en nog wil je niet. Kom
op, S jeban, breng haar maar weer naar het bos, dan kunnen de bomen
haar gezelschap houden en dan komt ze wel tot andere gedachten!'
Dat maakte indruk en ze gaf toe. Ze werden meteen in de echt verbonden.
En hoe is dat afgelopen, zul je je afvragen.
Afgelopen was het al na twee maanden. Op een dag komt ze naar mijn
vrouw toe: 'Zou je met mij mee willen gaan naar het veld, ik wil maïs
gaan zaaien, maar ik heb dat nog nooit eerder gedaan. Zou jij me misschien
een keer willen laten zien hoe het moet?' Haar man liet haar gaan
( dat had hij nog niet eerder gedaan) en zo vertrok ze, samen met mijn
vrouw, om te leren hoe je mais moest zaaien. Ze vertrokken samen, mijn
vrouw kwam terug, maar niet dat meisje uit Nastan: die was hem gesmeerd-
de rivier over en direct terug naar haar dorp.
Een tijdje later kreeg ik bericht van haar: ze wilde met me praten. Ik
ging erheen en ze zei: 'Laat me alsjeblieft weer scheiden van die snotjongen,
ik heb er alles voor over wat je maar wilt.' 'Hoeveel bied je?'
vroeg ik. 'Twee goudstukken' zei ze, 'en stof voor drie paar wollen kousen
en ook nog een stuk leer voor een stel opanken.' Dat was wat ze me
bood en ik zei: 'Als dat zo is, dan kun je de zaak als geregeld beschouwen.'
Toen ging ik terug naar Djovlen en ik nam mijn buurman eens stevig
onder handen. 'Waarom kap je er niet mee?' zeg ik tegen hem, 'dat is
geen vrouw voor jou, die komt nooit meer terug, ook al zou je op je kop
gaan staan. Als je haar terug wil, dan zullen we haar weer moeten gaan
halen, net als de eerste keer.' Hij kreeg al zowat een rolberoerte als hij
eraan dacht. 'O nee, alsjeblieft niet,' zegt-ie, 'dàt nooit meer, ik blijf
nog liever mijn hele leven alleen.' 'Als je er zo over denkt - laat haar
dan schieten, we zullen wel een andere voor je vinden, eentje, die wat
zachter en meegaander is, met wie je samen oud kunt worden!'
'En hoeveel vraag je ditmaal?'
'Voor ons drieën honderd de man en dan nog tweehonderd om iets te
drinken, dat is bij elkaar vijfhonderd.'
'Dat is dan geregeld!' zegt hij. 'Ga maar naar haar toe, naar dat vreselijke
mens, en zeg haar dat het van mij niet meer hoeft!'
'Ik zeg niks. Jij gaat met mij mee naar Nastan, dan kunnen jullie je
bij de hodzja weer laten scheiden, dan ben je daar tenminste van af!'
We vertrokken naar Nastan, we lieten ze scheiden, en later vonden we
een ander voor hem, op dezelfde manier, maar het was niet zo'n avontuurlijke
rooftocht als de eerste keer: één klein rukje aan haar vlechten
en het was gebeurd ...
En die eerste, die gaf me twee goudstukken en alles wat ze me beloofd
had ... Ik heb heel wat vrouwen geroofd in mijn leven, maar deze deed
me werkelijk iets, een prachtmeid was het, van top tot teen- een vrouw
in de ware zin des woords !
Ik moet nog vaak aan haar denken, en dan heb ik toch wel spijt. Maar
zoals ik al zei: willen en kunnen zijn twee heel verschillende dingen, en
doen is nog weer wat anders.
Vertaling Roel Schuyt