Van de zogenaamde dorpsschrijvers
die in de jaren zestig in de Sovjetunie
begonnen te publiceren, is
Vasili Bjelov ongetwijfeld een der
populairsten. Met name zijn 'Timmermansverhalen'
(Plotnitskie Rasskazy)
die in het Nederlands zijn verschenen
onder de titel Levens1,
ziet men als een hoogtepunt in het
dorpsproza en laten zich los van de
grotere verhalencyclus2 waar ze toe
behoren, goed lezen. Zeker voor de
Nederlandse lezer die nog niet bekend
is met het genre, is deze uitgave
de moeite waard, omdat Bjelov
hier haast alle thema's behandelt
die zo karakteristiek zijn voor de
plattelandsliteratuur uit de jaren
zestig en zeventig.
Het centrale personage, Konstantin
Zorin, keert voor enkele weken
terug in zijn geboortedorp, waar
vanaf het moment dat hij het verliet
niets lijkt te zijn veranderd.
Inderdaad, de Vooruitgang, de Wetenschappelijk-
Technische Revolutie
(WTR) zijn volstrekt aan het dorp
voorbijgegaan, maar terwijl dit de
jonge Zorin eens heeft doen wegtrekken
naar de stad, oefent het nu
op de rijpere, maar vermoeide stedeling
een geweldige aantrekkingskracht
uit: 'Ik ben thuis, in mijn
geboorteplaats, en het lijkt me nu of
er nergens anders zulke heldere riviertjes
en zulke doorschijnende meren
zijn. Zulke stralende en altijd
weer andere zonsondergangen. De
bossen zijn hier 's zomers en 's winters
zo stil en peinzend. ( ... ) Toch
heb ik dit alles eens diep gehaat. En gezworen, dat ik hier nooit zou terugkeren.'
Omdat Zorin natuurlijk toch een
'vreemd element' is en dus niet zomaar
kan integreren in de dorpsgemeenschap,
blijft er een zekere afstand
bestaan tussen hem en de
dorpelingen wat een heel vruchtbaar
vertellersperspectief oplevert3: Zorin
vertelt of staat het woord aan
een der personages af, maar heeft
zelf eigenlijk geen deel aan de gebeurtenissen
waar hij verslag van
doet.
Centraal in Levens staat de haat-liefdesrelatie
van Olesja Smolin en
Aviner Kozonkov. De eerste lijkt
eigenlijk te goed voor deze wereld.
Hij is nooit te beroerd om iemand te
helpen en wordt om die reden het
slachtoffer van doortrapte figuren
(Aviner) die hem steeds voor hun
karretje spannen. Zijn deugdzaamheid
komt vooral hierin tot uitdrukking,
dat hij zichzelf niet beklaagt
als hij Zorin over zijn leven vertelt.
Wij, de lezers, zijn geneigd om medelijden
met hem te hebben, omdat
hij altijd aan het kortste eind trekt,
hij zelf heeft dat niet.
Aviner is in alle opzichten Smolins
tegenpool. Hij is een opportunist
die zich aan zware arbeid onttrekt,
steeds op een voordeeltje uit
is en anderen (Olesja Smolin) laat
opdraaien voor zijn eigen· fouten.
Terwijl Olesja geen geld wil aannemen
voor het opknappen van Zorins
badhuis en gewoon blij is dat hij
hem deze dienst heeft kunnen bewijzen,
probeert Aviner twintig roebel extra per maand van de
staat los te krijgen, omdat hij sedert
de revolutie op 'verantwoordelijke
posten' heeft gewerkt.
Alhoewel de twee voortdurend bakkeleien,
kunnen ze niet zonder elkaar.
Ergens onder de oppervlakte, achter
die alledaagse ruzies, gaat een onaantastbaar
gevoel van diepe verbondenheid
schuil dat het resultaat is van
een ruig, maar eerlijk leven in de
Noordrussische natuur. Gehard door
talloze ontberingen, hebben ze hoofdzaken
van bijzaken leren onderscheiden
en zijn ze door hun eenvoudig
leven in harmonie met de natuur eraan
gewend geraakt met weinig genoegen
te nemen. Natuurlijk, Aviner probeert,
zeker wanneer het om financiële zaken
gaat, het onderste uit de kan te halen,
maar dit valt te wijten aan het type
mens waar hij toe behoort: een handige jongen met het vermogen zich altijd uit'
lastige situaties te redden. Maar dit
type mens zal er altijd zijn en juist als
vertegenwoordiger van deze soort is
hij niet de slechtste. Hiervan getuigt
zijn liefde voor Olesja.
De superioriteit van de menselijke
omgang op het platteland ten opzichte
van die in de stad treedt het sterkst
naar voren wanneer Zorin de twee
kemphanen dwingt hun voortdurende
ruzie uit te praten. Dit sorteert echter
een negatief effect: ze vliegen elkaar
juist in de haren. Later, als Zorin
niet aanwezig is, verzoenen ze
zich weer en drinken gemoedelijk een
kopje thee. Met andere woorden, de
stedelijke invloed is een negatieve,
het dorp heeft zijn eigen regels, waar
de stad zich beter maar niet mee kan
bemoeien. Zorin begrijpt tenslotte,
dat hij de onderlinge verhoudingen
volstrekt verkeerd heeft ingeschat en
hij als stedeling maar nauwelijks de
waarheid der dorpelingen kan bevroeden.
'Toen hieven hij (Olesja) en
Aviner, met gebogen grijze hoofden,
zacht en harmonieus een heel oud
lied aan met langgerekte tonen. Ik
kon niet meezingen, want ik kende er
geen woord van.'
Het is niet verwonderlijk dat Bjelov
- en hij niet als enige onder de dorpsschrij
vers- vaak bekritiseerd is om
zijn idylische voorstelling van het
plattelandsleven en zijn nostalgie naar
lang vervlogen tijden. Men kan immers
niet van de mensen verlangen dat ze
weer in een izba gaan wonen zonder
elektriciteit en stromend water - dit
argument is overigens nog steeds
niet verouderd zoals we zullen zienen
doen alsof de industriële revolutie
(laat staan de WTR !) nooit heeft
plaats gevonden. Aan de andere kant
moet men schrijvers als Bjelov en
vooral ook Raspoetin nageven, dat
zij eigenlijk als eersten een vraagteken
hebben durven zetten bij het begrip
'vooruitgang', dat nog steeds
het heilige huisje is in een land waarvan
de officiële ideologie gelooft in de
volledige maakbaarheid van de maatschappij.
Het gaat daarbij niet alleen
om de aantasting van de natuur, maar vooral ook om de geestelijke ontworteling
die het gevolg is van de verstedelijking
die zich in een hoog tempo
voltrekt. Dit proces kan met recht
'tegennatuurlijk' worden genoemd, als
men bedenkt dat ruim 80% van de bevolking
aan het eind der jaren twintig
nog op het platteland woonde en dat
dat nu nog maar 35% is.
De mensen groeien op in een andere
omgeving dan hun ouders en grootouders,
tradities gaan verloren en
juist het ontbreken van die cultureelhistorische
context levert dat verloren
gevoel op waar ook' Zorin mee
heeft te kampen. Niet voor niets
maakt hij in de andere verhalen,
waarin we zijn doen en laten volgen
en hij niet meer als de verteller optreedt,
zo'n ontredderde indruk. Hij
heeft gebroken met zijn geboortedorp
en is naar de stad getrokken, terwijl
Olesja, die nooit is weg geweest, een
veel completer en harmonieuzer bestaan
leidt. Eenmaal terug in zijn geboortedorp
voelt Zorin zich als herboren:
'Ik voel die verlichting bijna
fysiek. Net als de pakken sneeuw van
het oude dak, glijden hier brokken
van het verleden in vele lagen uit
mijn ziel.'
Nergens wordt dit gevoel van vervreemding
concreter onder woorden
gebracht dan in Afscheid van Matjora
(1976)4 van Valentin Raspoetin. Nog
voordat het eiland door de bouw van
een stuwdam onder water is gezet en
de inwoners zijn verhuisd, begint
een speciale brigade het kerkhof al
af te breken, waarmee de bevolking
als het ware van haar geschiedenis
wordt beroofd. De heldin, Darja
Pinegina, klaagt: 'Ik leef allang mijn
eigen leven niet meer, maar dat van
een ander, ik begrijp er niets van:
waarheen, waartoe? Maar ik leef. De
wereld heeft zich nu in twee helften
verdeeld, kijk maar wat er gebeurt!
En de breuk loopt over ons heen,
over ons oudjes ... we kunnen niet
hierheen, we kunnen niet daarheen.
God bewaar me! Ze kunnen aan ons
nog een beetje zien hoe de mensen
vroeger waren, want niemand kijkt
er immers nog achterom. Ze rennen allemaal als gekken vooruit. Happen
naar adem, struikelen bij iedere
stap- maar nee, verder ... Wat er
achter hen ligt ... ze hebben niet
eens de tijd om te kijken wat er onder
hun voeten voorbijgaat ... alsof
iemand ze op de hielen zit.' En in het
in 1985 gepubliceerde Brand5 (Pozjar)
eveneens van Raspoetin, komt
de verbitterde held Ivan Petrovitsj,
die op het punt staat zijn geboortestreek
te verlaten, tot de volgende
conclusie: 'Wilde een mens zijn leven
als draaglijk ervaren, dan moest hij
thuis zijn. Inderdaad: thuis. Voor
alles- thuis, niet ergens ingekwartierd,
maar in ZICHZELF, in zijn
eigenste innerlijke bedoening waar
alles een vaste, van oudsher toebedeelde
plaats en functie had. ( ... )
En het was nu zo, dat hij nergens
meer thuis was. Wat er van zijn geboortegrond
niet onder water was
gezet, was kaalgeslagen door de bosbouw,
die grond kende zorg noch
vreugde. Binnen in hem was het een
complete heksenketel, als op een kapotte,
omgeslagen kar.'
Het is opvallend, dat er tussen
Afscheid van Matjora en Brand negen
jaar liggen en Raspoetin zich in die
tijd voornamelijk met publicistisch
werk heeft beziggehouden. Ook Bjelov
voelde eind jaren zeventig, begin
jaren tachtig meer en meer de behoefte
in een directere vorm zijn mening
over bepaalde ontwikkelingen in
de maatschappij te geven. In 1981
schreef hij: 'Als mensen hun gedachten
over de vooruitgang laten gaan,
worden begrippen niet zelden door
elkaar gehaald en doet men of geestelijke
en technische vooruitgang hetzelfde
zijn.6 Deze overtuiging klinkt
niet alleen door in zijn verhalen,
maar ook in een serie zeer conservatieve
opstellen die in de bundel 'Overpeinzingen
over het Vaderland' zijn
verschenen, waarin de schrijver nog
eens het belang benadrukt van een
harmonieus leven in de geboortestreek.
Maar de toon is over het algemeen
scherp en spottend, omdat
Bjelov naast enkele bejubelde essays
over de vaderlandse kunst en cultuur, zich ook waagt aan een aantal gepeperde
uitspraken over vrouwenemancipatie,
de kwaliteit van de kinderprogramma's
op televisie, hedendaags
speelgoed, abstracte kunst enzovoorts.
Op de agressieve kanten van Bjelovs
culturele behoudzucht kom ik nog terug
(zij het vluchtig) bij de bespreking
van zijn laatste roman.
Hoe het ook zij, Raspoetins teruglopende
literaire produktie- Brand heeft
ook een erg betogend karakter - , Bjelov
die zich ook meer aan publicistisch
werk wijdt, het ontvallen van twee groten
onder de dorpsschrijvers, Vasili
Sjoeksjin (reeds in 1974) en Fjodor
Abramov (1983), dit alles gaf sterk de
indruk dat het met de dorpsliteratuur
was gedaan. Bovendien, men kan tenslotte
niet steeds maar over het platteland
blijven schrijven, zeker niet als
het dorp, zoals Bjelov dit tot nog toe
beschreef, al twintig jaar niet meer bestaat.
Het hoeft dan ook geen verbazing
te wekken dat Bjelov met zijn
meest recente roman Vsjo vperedi7
('Alles ligt in de toekomst', 1986) een
geheel andere richting insloeg: van
het dorp naar de grote stad, zelfs het
buitenland. De grote stad had al eerder
Bjelovs interesse, getuige zijn publicistisch
werk. Dat neemt niet weg, dat
de eerste reacties die van teleurgestelde
lezers waren. Moskou en zelfs Marseille
vormden een voor Bjelov wel erg
ongebruikelijke setting. En waarom
hadden de tot de verbeelding sprekende
personages uit de 'Timmermansverhalen'
plaats gemaakt voor twijfelende
en ouwehoerende mannen die alsmaar
door hun verdorven echtgenoten worden
bedrogen? Wat was er met Bjelov
aan de hand? Om een beeld te geven
van deze haast Dallas-achtig aandoende
roman, volgt hier een korte samenvatting.
Ljoeba, de dertigjarige echtgenote
van Dmitri Medvedev, onderneemt een
toeristisch reisje naar Frankrijk. Onder
het reisgezelschap treffen we aan:
Aleksander Ivanov, als arts verbonden
aan een kliniek voor alcoholisten en
Michail Brisj die al van jongsaf aan
verliefd is op Ljoeba. Brisj wedt met
zijn vriend Arkadi, dat het deze niet lukt de op het eerste gezicht trouwe
Ljoeba te verleiden. Ivanov, die bevriend
is met Medvedev, vangt dit toevallig
op en ziet later hoe deze Arkadi
inderdaad avances maakt. Het onomstotelijk
bewijs dat Ljoeba overspel
pleegt wordt nergens in de roman geleverd,
maar Ivanov twijfelt. Moet hij
Medvedev op de hoogte stellen? Hij
overlegt, terug in Moskou, met Zoejev,
marineofficier, jeugdvriend van Ljoeba
en óók nog steeds verliefd op haar,
maar tegen Medvedev zelf durft hij
niets te zeggen. Deze Medvedev is
een veelbelovend onderzoeker. Behalve
voor de wetenschap leeft hij voor
zijn gezin dat, vergeleken met de gezinnen
van de andere personages , een
voorbeeldige indruk maakt. (Ivanov
leeft niet meer met zijn vrouw samen,
Natalja, echtgenote van Zoejev, duikt
met iedereen het bed in, enzovoort.)
Toch wordt ook dit geluk wreed verstoord.
Medvedev vergeet Ljoeba's
verjaardag, Ljoeba is in hem teleurgesteld.
De ruzie wordt bij gelegd, maar
Medvedev heeft het gevoel dat ze iets
voor hem verbergt. Heeft zij in Frankrijk
pornofilms gezien, zoals Natalja
in een dronken bui beweerde? Misschien
bedriegt ze hem wel. Van het
ene moment op het andere is het oorlog
in het modelgezin. Als Medvedev
op een gegeven moment verneemt dat
Ljoeba naar het ziekenhuis is om een
abortus te laten plegen - hiervan zal
ze overigens op het laatste moment afzien
- is de maat voor hem vol. Hij
bedrinkt zich en blijft weg van zijn
werk, waar dan een ernstig ongeluk
gebeurt. Brisj en Ivanov proberen
voor hem een ziektebriefje te versieren
om zijn afwezigheid te verantwoorden,
maar Medvedev verscheurt
dit en vergooit daarmee zowel zijn
wetenschappelijke carrière als zijn gezin.
Hij weigert zich met Ljoeba te
verzoenen.
Tien jaar later. Medvedev, die verantwoordelijk
is gesteld voor het ongeluk
op zijn werk, heeft een gevangenisstraf
uitgezeten en woont nu op
een kolchoz in de omgeving van Moskou.
Zijn geloof in de wetenschap
heeft hij totaal verloren. De technologie is volgens hem, nog los van de
toepassing, een kwaad op zich. Ljoeba
is hertrouwd met Brisj, die handig
gebruik heeft gemaakt van Ljoeba's
ontreddering (Medvedev in de
gevangenis, moeder gestorven, geboorte
tweede kind). Hij bood haar
de rust waar ze aan toe was. Als
Medvedev het contact met zijn dan al
zestienjarige dochter Vera wil herstellen,
komt Brisj in actie, bang,
dat zijn gezin wordt bedreigd ( de
kinderen zijn van Medvedev). Hij
verspreidt het gerucht dat Medvedev
aan drugs is verslaafd, en met succes:
de voogdijcommissie verbiedt Medvedev
zijn kinderen te bezoeken. Overigens
is het vreemd (of juist typerend?)
dat de constant zwaar filosoferende
Medvedev niets doet om het
kwaad van de technologie tegen te
gaan. Hij zit daar alleen maar over
te zuchten en te somberen. Brisj, in
alle opzichten zijn tegenstander,
loopt ondertussen de deur plat bij
het Ministerie van Buitenlandse Zaken
in de hoop een uitreisvisum te
krijgen en de Sovjetunie (mèt Medvedevs
kinderen) te verlaten. Einde
verhaal.
Veel critici zijn ( begrijpelijk) gevallen
over de negatieve uitbeelding
van het moderne stadsleven en de
wel zeer ongenuanceerde benadering
van het begrijp 'vooruitgang'. De
technische ontwikkeling op zich is
toch niet slecht, het gaat om de toepassing
ervan. Het uiteenvallen van
gezinnen, de verkoop van Fanta en
Pepsi-Cola, rockmuziek, menselijk
ingrijpen in de natuur (het omdraaien
van de loop der rivieren in Siberië!)
, overspel, abortus, deze totaal
verschillende verschijnselen
worden bij Bjelov gelijkgeschakeld
en vormen een ontkenning van de
vooruitgang überhaupt.8 Vanzelfsprekend
kan men de hoofdpersoon
niet vereenzelvigen met de auteur,
maar het is wel opvallend dat er verdacht
veel overeenkomsten zijn aan te wijzen tussen Bjelovs eigen mening
waar we kennis van kunnen nemen
in zijn publicistisch werk en de
filosofische uiteenzettingen van Medvedev en Ivanov, de twee sympathiekste
figuren, omdat zij, in tegenstelling
tot de andere personages,
tenminste nog naar de stem van hun
geweten luisteren. Bovendien is de
verbitterd conservatieve mening de
enige die we te horen krijgen, de
andere personages krijgen geen kans.
Het lijkt er dan ook op dat Bjelov,
die tot nog toe liet zien hoe geweldig
het allemaal is op het platteland, met
'Alles ligt in de toekomst' de inferioriteit
van het stadsleven heeft willen
tonen. In schril contrast met de eerlijke
handenarbeid van de timmerman
Olesja staat het wetenschappelijk
werk van Medvedev. De leider van
het onderzoeksteam waar hij deel van
uitmaakt 'staat onverschillig tegenover
de wetenschap' en interesseert
zich eigenlijk alleen voor mooie vrouwen.
Geen moment wordt er duidelijk
wat voor onderzoek er wordt
verricht, maar 'de toepassingsmogelijkheden
van deze onderzoeken
maakten het voor het instituut mogelijk
de praktische richting van het
werk drie keer te veranderen en alle
drie de keren werd het volgende idee
weer met enthousiasme door de hoge
instanties ontvangen.' Niet voor niets
komt de nieuwe Medvedev tot de conclusie,
dat technologie op zich 'agressief'
is en hij niets meer met de wetenschap
te maken wil hebben.
De kritiek die Bjelov nu te verduren
krijgt, verschilt nauwelijks van
het verwijt dat men de dorpsschrijvers
in de jaren zeventig maakte:
ongenuanceerdheid ten aanzien van
het complexe begrip 'vooruitgang'.
Je kunt je dan ook afvragen wat de
waarde is van een roman als 'Alles
ligt in de toekomst'. De tegenstanders
zeggen het niet te weten: oude
ideeën in een nieuw maar slecht zittend
jasje. Een van Ruslands betere
schrijvers heeft een slecht boek geschreven.
Maar er zijn ook critici
die het voor Bjelov opnemen. Zij zijn
pas in beweging gekomen toen de
eerste golf van negatieve reacties
was geluwd. In hun eigen bespreking
verwijzen ze vaak naar de afkeurende
recensies die volgens hen een te eenzijdig en verdraaid beeld geven van
wat Bjelov heeft willen zeggen. Wat
zijn hun argumenten?
Bjelov, zo betogen zij, verdient
onze waardering omdat hij zich zorgen
maakt over de moraal van deze
tijd en dat niet onder stoelen of banken
steekt. Hij dwingt ons over bepaalde
verworvenheden na te denken
waarvan we ons kunnen afvragen of
we er wel zo blij mee moeten zijn.
Geeft Bjelov niet een droevige maar
zeer waarachtige stand van zaken
van het gezinsleven in de Sovjetunie?
Heeft Medvedev niet gelijk als
hij zegt dat om een volk te vernietigen
je geen atoombom nodig hebt,
maar het genoeg is om de kinderen
tegen de ouders en de vrouwen tegen
de mannen op te zetten? 'Alles
ligt in de toekomst' stoot zoveel mensen
af, omdat er in wordt gezegd
waar het op staat en de waarheid is
nu eenmaal niet prettig. Bjelov stelt
in wezen dezelfde vraag als Vasili
Sjoeksjin, zegt Galina Jegorenkova
in het tijdschrift Moskva9 "Wat gebeurt
er met ons?" Welnu, er gebeuren
dingen 'met ons' die niet aangenaam
zijn en pas sinds kort (eerder
was dit onmogelijk) is de literatuur
zich daarover gaan uitspreken.
'Het schavot' (Placha) van Ajtmatov
is daar een voorbeeld van, evenals
Raspoetins Brand. Ivan Petrovitsj
zegt in die laatste roman: 'In het
dagelijks leven is iemand nu al een
goed mens als hij geen kwaad aanricht,
zich niet ongevraagd ergens
mee bemoeit of iets in de weg staat.
Niet de natuurlijke neiging tot het
goede is de toetssteen voor een
goed mens geworden, maar een geriefelijk
gekozen positie tussen goed
en kwaad in, een bestendige en
evenwichtige temperatuur van de
ziel.'
'Alles ligt in de toekomst' is dus
Bjelovs bijdrage aan een discussie
over verontrustende ontwikkelingen,
over het Kwaad, een discussie die
nu dankzij de glasnost gevoerd kan
worden. Het is dan ook niet een roman
over vrouwenemancipatie, Fanta
of de boerenhut die we weer zouden moeten betrekken, nee, het
gaat over de tijd waarin we leven.
'Ja,' schrijft de criticus Valeri Sjtsjelegov
'we moeten eens stilstaan, nadenken,
we moeten de menselijke
ziel eens aandachtig bekijken en ons
bekommeren om de moraliteit.'10
Als 'Alles ligt in de toekomst' zo
afstotelijk is, omdat Bjelov alles
waarheidsgetrouw beschrijft, ligt de
conclusie voor de hand, dat de personages
ook realistisch zijn. De Medvedevs,
de Ivanovs en de Brisjen:
ze bestaan echt. Hierbij moeten we
niet uit het oog verliezen dat de kritiek-
en elke lezer zal het hier voor
zichzelf mee eens zijn- Brisj als de
grote snoodaard aanwijst en Medvedev
en Ivanov aanmerkelijk positiever
beoordeelt. Natuurlijk maken de
laatste twee ook fouten. Medvedev
verlaat vrouw en kind, Ivanov die
aan het eind van de roman hoofd is
van de kliniek, wordt zelf wegens dronkenschap
opgepakt, maar toch proberen
zij tenminste een moreel goed
leven te leiden. Zij hebben nog een
geweten. Brisj echter maakt zich geen zorgen over de moraal. Om zijn doel
te bereiken wendt hij alle middelen
aan: met geslijm verwerft hij zich een
plaatsje in Medvedevs onderzoeksteam,
het reisje naar Frankrijk, dat
toch de aanleiding was voor alle verdachtmakingen
met als resultaat Medvedevs
tragedie, heeft Ljoeba aan
Brisj te danken, hij trouwt haar, als
het haar allemaal te veel wordt, waarmee
hij eigenlijk misbruik maakt van
de situatie, hij verspreidt de smerigste
geruchten over Medvedev om hem
van zijn ouderlijke rechten te beroven,
enzovoort. Wat is die Brisj eigenlijk
voor een man? Waarom is hij zo'n
ploert?
Aan het eind van de roman wordt
duidelijk. dat Brisj de Sovjetunie wil
verlaten, een slecht patriot dus, maar
waarom wil hij weg? Omdat, zegt
Brisj, voortbouwend op Gogols beroemde
vergelijking aan het slot van
Dode zielen, één van de paarden van
de Russische trojka een antisemitisch
tintje heeft. Ivanov (en ik denk de
lezer met hem) begrijpt in eerste instantie niet waar Brisj het over heeft,
deze opmerking komt zo plompverloren.
Ivanov keek lang en verbaasd naar
zijn gespreksgenoot. Toen vroeg hij:
'Meen je dat?'
'Nee, ik maak een grapje,' bracht
Brisj met krassende stem uit. 'Ze
zetten me met de rug tegen de muur
en ik zit hier zeker dronken grapjes
te verkopen?'
'Ben ik een antisemiet volgens jou?'
vroeg Ivanov.
'Nog niet, maar het begint er wel
verdacht veel op te lijken.'
'Misjenka, waar haal je die onzin
vandaan ... Je weet zelf toch, dat
het onzin is. Wie zet je dan met de
rug tegen de muur?'
Nu pas wordt duidelijk dat Brisj een
geweldig complex heeft. Hij is joods
en denkt dat hij daarom wordt gediscrimineerd.
Dènkt, want in de roman
is inderdaad geen passage aan te wijzen
waarin iemand hem bespot of hem
de voet dwars zet. (Integendeel, dat
doet hijzelf steeds.) De indruk die
daardoor wordt gewekt is dat Ivanov
gelijk heeft: Brisj ziet spoken waar
ze niet zijn. Zo ontdekt hij bijvoorbeeld
een woordspeling, gebaseerd
op zijn achternaam, op het schoolschrift
van Romka (Ljoeba's tweede,
aan abortus ontsnapte kind) en concludeert
dat zijn zoontje wordt gepest
omdat hij, Brisj, joods is. Het
jongetje verzekert hem, dat het een
goed bedoeld grapje is, maar Brisj
luistert al niet meer. Hij heeft weer
een bevestiging gevonden van iets
waarvan alleen hij denkt, dat het in
de Sovjetunie voorkomt: jodendiscriminatie.
(Hieruit blijkt ook wat een
slechte tweede vader Brisj is: of
zijn zoontje werkelijk wordt gepest
interesseert hem nauwelijks. Het
gaat hem om de bespotting die op
hemzelf betrekking heeft.)
Schurken heb je overal: in het
Oostblok, in het Westen, je vindt ze
onder christenen en mohammedanen.
Waarom zou je geen slechte jood mogen
uitbeelden? Daar zou op zich niets op tegen zijn, als de meest
verwerpelijke figuur in de hele roman
niet ook de enige jood zou zijn.
Bovendien is deze jood niet 'gewoon'
slecht, maar op de stereotiepe jodenmanier:
sluw, berekenend en
handig met geld. Ivanov krijgt na
een lange expeditie het ziektebriefje
voor Medvedev los, Brisj koopt gewoon
iemand voor veertig roebel om.
Hij beschikt over connecties die hem
steeds van buitenlandse drank voorzien.
Als hij nog vrijgezel is woont
hij alleen in een tweekamerflat. Zeer
uitzonderlijke luxe in een stad als
Moskou waar de woningnood enorm
is. Eenmaal getrouwd met Ljoeba,
vindt er een 'lange en ingewikkelde'
procedure plaats waarbij zijn flat en
die van Medvedev worden geruild
voor één grote flat. Brisj brengt ook
dit tot een goed eind. Wat hij ook
onderneemt, hij doet het sluw, handig
en heeft succes.
Vooral de critici die het opnemen
voor Bjelov vertonen de neiging de
personages te abstraheren en ze te
vertalen naar bepaalde groepen in
de samenleving of naar bepaalde
tendensen binnen deze groepen. De
personages stáán voor iets of iemand.
Valeri Sjtsjelegov schrijft:
'Medvedev is een deel van het volk,
hetzelfde volk dat leeft, werkt en
een lichtende en geen donkere toekomst
schept. Als laaghartige han
den het hart niet beroeren, de aderen
en de zenuwen niet verbreken,
is het volk (en Medvedev) in staat
tot buitengewoon hoge vluchten van
het verstand. Maar de menselijke
samenleving is nooit een homogene
massa geweest. Daarom toont Bjelov
in de gestalte van Brisj het laaghartige
deel van het volk, (...).'11
Irina Spiridonova in het tijdschrift
Sever is het daar wel mee ens, maar
vindt het ergste nog dat de mensen
die in Bjelovs roman een moreel
goed leven proberen te leiden alleen
maar práten over het kwaad en er
niets tegen doen. Brisj handelt in
naam van het kwaad, terwijl de anderen
passief zijn ... in naam van
het goede.12 Een lezer uit Moskou heeft al een woord gevonden voor
het maatschappelijk kwaad dat Brisj
personifieert: Brisjevitus.13
Het zal duidelijk zijn, dat de discussie
die naar aanleiding van 'Alles
ligt in de toekomst' wordt gevoerd,
een weinig homogeen karak
ter heeft. De tegenstanders concentreren
zich op de manier waarop
Bjelov de 'vooruitgang' behandelt
en komen met de nu haast traditioneel
geworden kritiek op de dorpsliteratuur.
De voorstanders maken
gebruik van de grotere openheid
onder Gorbatsjov (waar tot nog toe
alleen de intellectuelen van profiteren)
en wijzen met Bjelovs laatste
roman in de hand naar misstanden
in de Sovjetunie die nu eindelijk bespreekbaar
zijn geworden. In beide
groepen klinkt een andere discussie
door die al vanaf Peter de Grote
wordt gevoerd: die tussen de slavofielen
en de westerlingen.
Het besef dat er iets verandert in
de Sovjetunie, dat dat ook hoog nodig
was en dat men zich daar nu
over kan uitlaten in de pers, schept
een klimaat waarin men makkelijk een
zondebok aanwijst. Een overigens
haast wetmatig verschijnsel in de
Sovjetunie.
Een werkelijk vrije pers heeft Rusland
nooit gekend. Haar taken heeft
de literatuur moeten overnemen. Men
verwacht in een land als de Sovjetunie
dan ook méér van een boek dan
alleen een paar uur ontspanning. Dat
blijkt ook nu weer waar men de laatste
romans van Ajtmatov, Raspoetin,
Astafjev en Bjelov beschouwt als produkten
van de glasnost.
Bjelov heeft zich op zéér glad ijs
begeven door in een draak van een
roman het kwaad te personifiëren in
de gestalte van de jood Brisj14 en dat
bovendien te doen in een tijd waarin
velen schoon schip willen maken. Een
tijd waarin men zondebokken aanwijst
en een antisemitische organisatie als
'Pamjat' gestaag groeit.