Reinout van der Heijden


Fazil Iskander

de historische noodzaak van de herinnering




Op 1 maart 1897 ruimde Lev Tolstoj zijn kamer op. In zijn dagboekaantekeningen van die datum staat deze gebeurtenis als volgt beschreven:



Ik nam stof af in mijn kamer en liep, mij omdraaiend, naar de divan. Ik kon mij niet herinneren of ik de divan nu had afgestoft, of niet. Aangezien dit soort handelingen routineus en onbewust zijn, kon ik- en voelde dat verder pogen nutteloos was - het mij niet meer herinneren.

Zodoende, als ik stof had afgenomen en dat vergeten was, dat wil zeggen onbewust gehandeld had, stond dit gelijk aan niet handelen. Als iemand bewust waarneemt, kan iets opnieuw tot leven komen. Als echter niemand iets zou zien, of wel zou zien maar onbewust, als een geheel, door een veelheid van mensen samengesteld leven onbewust voorbij gaat, dan bestaat dat leven als het ware niet.



Kort gezegd verklaart Tolstoj, dat iets wat zich aan de herinnering onttrekt, niet bestaat. Vergeten is niet bestaan en daarmee is de ergerlijkheid van deze menselijke eigenschap aangetoond.

Een van de grootste charmes van andermans jeugdherinneringen is, dat het geheugen van de lezer zich eraan kan scherpen. Bij mij gebeurt dat niet alleen op een directe manier, zodat wanneer een schrijver zich iets herinnert, ik mij dat uit mijn eigen leven terstond ook herinner, maar eveneens op een indirecte manier. Immers, gedetailleerde jeugdherinneringen maken dat ik ook in detail over mijn jeugd begin na te denken, al hebben deze herinneringen niets met die van de schrijver te maken. Literatuur levert daarmee een speciaal soort geschiedschrijving op, niet alleen de mijne maar ook die van zovele anderen.

De Russische schrijver Fazil Iskander bezit een bijzondere relatie met zijn geheugen. Hij werd zestig jaar geleden in Abchazië geboren, een provincie in het noordwesten van Georgië, een bergrijke en vruchtbare streek langs de kust van de Zwarte Zee. Als achttienjarige vertrok hij naar Moskou om te studeren en keerde enkele jaren later als journalist terug naar zijn geboortestreek. De journalistiek beviel hem niet. Het liefst schreef hij gedichten voor de literaire pagina van de krant. Hij vertrok weer naar Moskou, alwaar hij zich aan het schrijven besloot te wijden. Al dertig jaar woont hij nu in Moskou en verlaat de stad bijna nooit. Een verstokte stedeling, die zijn tijdelijke oponthoud in de hoofdstad haast exclusief besteedt aan het schrijven over Abchazië.

Waarom woont Iskander niet in Abchazië, als dat gebied zijn volledige bronnenmateriaal vormt? Niemand gaat per ongeluk ver van zijn bibliotheek vandaan wonen, hier zit opzet in het spel. Iskander creëert zijn eigen wereld, met gebruik van de onbekendheid van Abchazië en de faam van Georgië. De jaren die hij in Abchazië verkeerde, leverden hem voldoende materiaal op, terwijl de afstand in tijd en ruimte zijn Abchazië, met als literaire hoofdstad Tsjegem, een steeds specifieker, eigen karakter geeft. Hij zou wel gek zijn Abchazië opnieuw te bezoeken. De herinnering zou ter plekke opdrogen, zoals bij het terugzien van je eerste liefde.

De literaire parallel met Isaac Bashevis Singer ligt voor de hand. Singers joodse getto's uit Polen bloeien het beste in de Verenigde Staten. Blijkbaar kan het geheugen zich uitstekend scherpen als bij afwezigheid van materiële aanknopingspunten een grote inspanning voor de herinnering is vereist. Het geheugen gaat achteruit als men het niet oefent, zei Cicero op schoolmeesterachtige wijze. Ik zou het in positieve bewoordingen willen omzetten; het geheugen gaat vooruit als men het oefent.

In zijn verhalen over Abchazië noemt Iskander zichzelf 'uw bescheiden historicus'. Het fragment van Tolstoj suggereert wel anders: zonder Iskander zou Abchazië niet bestaan. Iedere nieuwe herinnering van Iskander vergroot de bestaanswaarde van deze provincie. Maar Abchazië bestaat al. Het staat in iedere Bos atlas. Dit houdt in dat Iskander op haast sluipende wijze een literaire occupatie van dit hulpeloze gebied aan het voltrekken is. Is er dan niemand die ingrijpt?

Wees gerust. De meeste mensen grijpen in. Iedereen die Iskander niet leest voorkomt onwillekeurig de verbale genocide van het arme, hardwerkende bergvolk der trotse en zelfbewuste Abchazen. Iskander lijkt wellicht zachtmoedig, humoristisch en wijs, maar laat men zich hoeden voor deze begenadigde verteller, want hem kennen is hem steunen.

Iskander werd in 1929 in Soechoemi, de hoofdstad van Abchazië, geboren. In 1957 debuteerde hij met een dichtbundel; vanaf 1962 verschenen zijn eerste verhalen, in 1966 onder de titel apretnyi pod ('De verboden vrucht') gebundeld. In dat zelfde jaar kwam Sozvezdie kozalotuna (Nederlandse vertaling Steenbeeld Geitengems, 1980) uit. Deze novelle baarde veel opzien door de schitterende wijze waarop hierin de Sovjetpers en de landbouwpolitiek van Chroesjtsjov werden belachelijk gemaakt. Vooral Lysenko's Mitsjoerinistische school van agrobiologie (genetische manipulatie door, vaak bijzonder eigenaardige, kruisingen van plantenof dierensoorten). In De lotgevallen van soldaat Ivan Tsjonkin herhaalde Vladimir Vojnovitsj deze parodie op Lysenko, en mijns inziens geslaagder.

Iskanders spot is meer voor ingewijden. Sterrenbeeld Geitengems bracht roem in binnen- en buitenland. Tweemaal leverde het boek Iskander bijna de Leninprijs voor literatuur op, hetgeen hem samen met Brezjnev op de roemruchte lijst van prijswinnaars had kunnen doen belanden. Uiteindelijk zag men daar toch maar van af, zelfs in de betrekkelijk liberale jaren zestig durfde men het klaarblijkelijk niet aan deze satire te bekronen. Dat het boek evenwel twee keer genomineerd werd, kwam door de manier waarop Iskander zijn kritiek leverde. De politieke implicaties van Iskanders satire zijn behoorlijk vergaand, maar hij verpakt zijn kritiek zo subtiel, dat het eerder lijkt of hij een incident voor ogen heeft dan dat hij een politiek bestel verafschuwt. Zijn karakters zijn nooit de satirische blockbusters van Vojnovitsj, maar altijd sympathiek en op zijn hoogst meelijwekkend.

In de jaren tussen 1966 en 1973 legde Iskander de basis voor zijn levenswerk, de Oom Sandro-cyclus. De eerste verhalen van Sandro werden in 1973, aanzienlijk gecensureerd, in het literaire tijdschrift Novyj min gepubliceerd. In 1977 verscheen de eerste bundel, Sandro iz Tsjegema ('Sandro uit Tsjegem'), in de Verenigde Staten, in 1981 de tweede, Novye glavy ('Nieuwe hoofdstukken').

De verhalen van Oom Sandro omspannen zeventig jaar Russische geschiedenis, vanaf de tsaristische tijd, de eerste Jaren na de revolutie, de collectivisatie, de Stalin-terreur, tot Chroesjtsjov en Brezjnev. De politieke personen in het boek zijn authentiek ( zoals Stalin in 'Belsjazzars feesten') en de ik-persoon werkt als journalist voor dezelfde fictieve krant, De rode subtropen, als de hoofdpersoon van Sterrenbeeld Geitengems en debuteert op een gegeven moment met het boek Sterrenbeeld Geitengems. Literaire mystificaties tussen feit en fictie. Maar Iskander bestaat echt.

Het lezen van een verhaal uit de Sandro- cyclus is een eigenaardige sensatie. Het begin leest snel. Al direct wordt duidelijk gemaakt waar het verhaal over gaat. 'Brigadier Kjazym' begint als volgt:



In de loop van de oorlog en gedurende de twee jaar die daarop volgden, verdween tot driemaal toe een grote som geld uit de kluis van de kolchos van Tsjegem. Alle keren was de boekhouder de enige die de sleutel van de kluis in zijn bezit had en daar hij op geen enkele wijze kon verklaren waar het geld gebleven was, werd de boekhouder telkens achter slot en grendel gezet.

Zo kwam ook de derde boekhouder onder arrest te staan, toen bleek dat er honderdduizend roebel uit de kluis verdwenen was. De boekhouder werd naar de Kenguria-gevangenis gebracht en de voorzitter van de kolchos, Aslan Ajba, ging hulp vragen bij Kjazym. Kjazym werd terecht beschouwd als een van de wijste mannen van Tsjegem. Bovendien wist iedereen, dat hij enkele misdaden had opgelost, gepleegd in Tsjegem en omstreken, misdaden die de Kengurische politie niet had kunnen oplossen.



Een spannend begin, dat verwachtingen schept voor een Abchazisch Sherlock Holmes-verhaal, hetgeen het ook wordt. De techniek van inzoomen, van een periode van enkele jaren naar een enkele gebeurtenis en daarop de hoofdpersoon, is klassiek, indachtig het begin van de film Oorlog en vrede van Sergej Bondartsjoek.

Het verhaal kan nu twee kanten op: het vindt een directe voortgang met de beschrijving van het bezoek van Aslan Ajba aan Kjazym, of Kjazym en de door hem opgeloste misdaden gaan het onderwerp vormen. De herhaling van het woord 'misdaden' lijkt op het laatste alternatief te wijzen. Iskander vergeet het verhaal echter en begint wat te filosoferen over het verschil tussen intellectuelen en boeren. Pas hierop volgt het bezoek van Aslan Ajba. Kjazym zegt direct, dat alle drie de misdaden het werk van één man zijn en zegt zijn hulp toe. De kolchozevoorzitter vertrekt tevreden en Kjazym gaat aan het werk.

De bijenkorven worden leeggehaald en de koe moet genezen worden. Op indringende wijze beschrijft Iskander hoe de zieke koe van een abces op haar uier verlost wordt.

Een lichte irritatie slaat toe; is Iskander het verhaal nu alweer vergeten? De loshangende scènes lees je met extra aandacht, voor het geval een indirect verband je zou kunnen ontgaan. Er ontgaat je helemaal niets, maar een verband is er niet. De zijdelingse verhalen en filosofieën die je met zulke achterdochtige alertheid leest, horen bij de cursus 'Abchazisch denken'. Dit is een verplicht vak, maar de presentatie is leuk. Na enkele verhalen ben je eraan gewend en begin je een Abchazische zijsprong zelfs toe te juichen. Vanaf dat moment gaat het eigenlijk allemaal vanzelf.

De losse stijl van vertellen dient niet alleen een Abchazisch, maar ook een literair doel. De genrevervaging die optreedt tussen anekdotes, korte verhalen en novelles in de Sandro-cyclus is verbazingwekkend. De anekdotes hebben het karakter van een novelle in een notedop, de korte verhalen gaan soms naadloos in elkaar over en de novelles lijken weer het meeste op anekdotes. De cyclus zindert van de pure lol tot verhalen vertellen.

De bindende factor is de literaire vondst van oom Sandro als hoofdpersoon. Oom Sandra is een tamada, oftewel een professionele toaster, of ceremoniemeester, die in Georgië traditiegetrouw op bruiloften en partijen de drinkenden toespreekt, opzweept, vermaakt en vermaant. Een tamada is een publieke figuur. Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Zijn macht is groot, maar berust volledig op eigen kwaliteiten. In het verhaal 'Tali, of het wonder van Tsjegem' staat: 'Als ik hem aan een goede tafel had, dacht oom Sandro, liet ik hem moeiteloos zijn eigen kots opdrinken.' Zijn aanzien onder het volk maakt oom Sandro tot de spil van de gemeenschap, waar ook politici niet omheen kunnen. Oom Sandra is daarmee de vleesgeworden concentratie van 70 jaar openbaar leven in Abchazië. Ondertussen vliegen de verhalen, snedige grappen en scherpe terechtwijzingen over tafel. Het leven is een korte grap .

Als Fazil Iskander de historicus van het anecdotische bestaan genoemd kan worden, heeft hij inderdaad een bijzondere relatie met zijn geheugen nodig. Om duidelijk te maken dat Iskander niet het type is dat een moppenboek uit zijn hoofd heeft geleerd, noch een wetenschappelijke collectioneur van regionale sagen en legenden, maar een schrijver met een groot vermogen tot detaillering, grijp ik terug naar de koe met het abces op haar uier uit 'Brigadier Kjazym'.

De enige mogelijkheid voor Kjazym zijn koe van haar abces te bevrijden, is haar op haar zijde te leggen en haar samen met vier sterke mannen goed vast te houden, zodat het abces weggesneden kan worden. Hiertoe dient de koe uit haar evenwicht gebracht te worden door een voor- en achterpoot gelijktijdig op te tillen. Kjazym slaagt hierin: ' Met een plotselinge en krachtige beweging trok hij beide poten onder het lijf van de koe vandaan. Gedurende enkele seconden, met een blik alsof zij zich plotseling iets herinnerde, probeerde zij óp twee poten te blijven staan. Toen viel zij om...

Wat de koe zich op het moment vlak voor het omtuimelen herinnerde, is onbekend; misschien was het het besef dat zij normaliter op vier poten door het leven ging, misschien een herinnering uit haar kalverjeugd ... Het doet er feitelijk niet toe. Van belang is de aandacht voor de blik van die Abchazische koe met haar abces. Bij het lezen van deze passage probeer ik mij in te denken, hoe een koe die zich plots iets herinnert, eruit zou zien. Ik probeer de blik van een mens in zo'n situatie over de koeiekop te schuiven. Het lezen wordt hier enkele seconden door onderbroken, ten tijde waarvan mijn leven als lezer volledig parallel loopt met het verhaal. De vaardigheid tot het schilderen van details komt opnieuw sterk tot uiting in het in 1987 verschenen Staryj dom pod kipasom ('Het oude huis onder de cypresboom'). Het is, vreemd genoeg, het eerste boek waarin Iskander een werkelijk autobiografische jeugdbeschrijving geeft. Iskanders eerdere training in herinneringen stelt hem in staat iets speciaals te halen uit deze autobiografische novelle.

De hoofdpersoon uit de novelle is naamloos, alweer zo'n literaire mystificatie. Ik noem de 'ik' maar Fazil. Fazil is de trots van de familie. Op zijn vijfde kan hij al lezen en maakt soms, zij het per ongeluk, slimme opmerkingen. Zijn moeder probeert hem daarom een jaar eerder op school te krijgen en met enige pressie op het schoolhoofd lukt dat. Fazil weet echter, dat hij een dillettant is, die vroeger of later ontmaskerd zal worden. In de derde klas gebeurt dat ten slotte, wanneer zijn tante zijn schoolschrift onder ogen krijgt. Hierin staan alle slechte cijfers van de laatste periode onverbiddelijk vermeld.

Een andere ontmaskering, namelijk dat hij eigenlijk geen klok kan kijken, weet Fazil te voorkomen door de zonneschaduw te bestuderen. Dit gaat al snel fout, doordat de schaduwen gedurende het jaar jaar niet constant blijven. Om te kunnen oefenen in het klok kijken, moet hij zich onderwerpen aan de wrede spelletjes van zijn vriendje Erik. Uiteindelijk leert hij het toch.

Met zijn favoriete oom Riza gaat Kolja naar voetbalwedstrijden. Oom Riza geeft hem een fiets cadeau. Op een dag wordt de oom opgepakt. De fiets wordt uit geldgebrek verkocht. Uit de onverschilligheid voor deze verkoop blijkt Fazils grote liefde voor zijn oom. Enige tijd later wordt Fazils vader, die van Perzische afkomst is, gerepatriëerd. Zijn familie ziet hem nooit meer terug. Het verhaal eindigt als de volwassen Fazil eindelijk een bericht van zijn vaders overlijden heeft ontvangen en het bericht zal moeten doorgeven aan zijn moeder.

Het verhaal bestaat uit een grote reeks gebeurtenissen, waarbij telkens weer een nieuwe 'oom' of 'tante' opduikt. Centraal staat Fazils speurtocht naar de tijd. Als hij eindelijk leert klok kijken, ontvouwt de stalinistische terreur zich ten volle. Het klok kijken oefent Fazil bij zijn sadistische vriendje Erik, die zijn wrede spelletjes verbindt aan een bepaalde tijdsperiode, die voor Fazil echter niet te verifiëren valt. De kunde van het klok kijken bevrijdt Fazil van de machtswillekeur van Erik en daarmee komt er een einde aan hun 'vriendschap'.

De parallel van de relatie tussen Fazil en Erik en de Stalinistische terreur is duidelijk. Goedgelovigheid, gehardheid tegen pijn (Fazil voelt het nauwelijks als Erik hem slaat of bijt) en pure onwetendheid ketenden een heel volk aan de bloeddorstige gek Stalin. Het leren waarnemen van de tijd, gesymboliseerd door het klok kijken, stelde Fazil in staat de gevolgen van de gruwelen van de Stalin-terreur in detail waar te nemen, zelfs in de gezichten van de mensen, waarin de schrik voor het onverwachte te lezen stond, als een trein zich onverwacht in beweging zette, of wat abrupt tot stilstand kwam. Als na het verdwijnen van oom Riza het verlies van de fiets geen betekenis meer heeft, is de kindertijd voorbij en gaan andere zaken een rol spelen, zoals angst, liefde en, later, de moeilijkheid van het doorgeven van een doodsbericht.

Het belang van de gedetailleerde herinnering, zoals het leren klok kijken in 'Het oude huis onder de cypresboom' ligt in het schrijven van de mentale geschiedenis van een of meer mensen. Herinneringen zijn voor de schrijver de feiten, aan de hand waarvan hij zijn geschiedenis schrijft. Het is niet verwonderlijk, dat Tolstoj er ongelukkig van wordt, als een handeling als het afstoffen van een divan, zelfs al is het verschil niet in een stoflaag waarneembaar, hem ontgaat; het geheugen is de bibliotheek van de schrijver.

De bibliotheek van Iskander is toegankelijk, in toenemende mate nu ook in de Sovjetunie. Regelmatig verschijnen verhalen van hem in Znamja en Ogonjok, twee tijdschriften die een belangrijke bijdrage leveren aan de inmiddels bekende 'glasnost'.

Onlangs verscheen een Russische selectie van Iskanders verhalen. De uitgave toont aan dat het pad van de 'glasnost' nog wel enkele wendingen zal moeten nemen. De hieropvolgende passages vond de Russische censor te schadelijk voor de goedgelovige Russische lezer:



Degene die besloten had dat de boeren geen vee mochten fokken, dacht waarschijnlijk dat een boer die zich voor zijn eigen veestapel niet meer interesseerde, een interesse zou ontwikkelen voor de veestapel van de kolchos. Dit gebeurde echter niet en dat kon ook niet. ('Brigadier Kjazym').

Maar om met absolute precisie vast te stellen wat de exacte samenstelling van geuren was die de drie jonge mannen op dat moment inademden, hadden wij een seance moeten houden met de geest van onze opmerkelijke schrijver Ivan Boenin, wiens gezegende neusgaten in scherpheid niet onderdeden voor die van een adellijke jachthond, en wiens reikwijdte van intellectuele nieuwsgierigheid elk vergelijk te boven ging. ('Ontvoering, of het raadsel van de Enduriërs').



Dergelijke zinloze censureringen kunnen slechts gebaseerd zijn op de verdenking van de censor dat op deze plaatsen onafhankelijke meningen onder woorden zijn gebracht. Als er censors bestaan, wier streven erop is gericht zo snel mogelijk al het uitzonderlijke de vergetelheid in te jagen, is direct het bestaan verklaard van schrijvers, die alles koesteren wat hun ogen kunnen zien en hun hersens kunnen onthouden.

De huidige, haast monomane aandacht voor literatuur uit en over de Stalinperiode toont mijns inziens aan dat waar een versoepeling van de uitingsvrijheid optreedt, het in eerste instantie de herinnering is die van zich doet spreken. Voor de westerse lezer is het niet minder interessant, omdat hij niet uit het land komt. De geschiedenis wordt niet geschreven voor enkele belanghebbenden, net zomin als de jeugdverhalen van een schrijver alleen op zijn jeugd betrekking hebben. Wat vergeten is, bestaat niet. Hoeveel er met de herinnering tot leven geroepen kan worden, fascineert Iskander al ruim dertig jaar. Ik hoop dat hij nog niet aan het einde van zijn latijn is. Inmiddels heb ik wel enig vertrouwen in de onuitputtelijkheid van deze 'bescheiden historicus'.






Geraadpleegde literatuur:

N. Atarov, 'Korni talanta', in: Novyj mir, 1969, nr.1, blz. 204-209


D. Brown, Soviet Russian literature since Stalin, New York 1978, blz. 206-209


W. Kasack, Lexikon der russische literatur ab 1917, Stuttgart 1978, blz. 148-149


V, Sarnov, 'Cem glubze zacerpnut', in: Voprosy literatury, 1978, nr.7, blz. 126-151



<

TSL 3

>