Carlien Boelhouwer


Conrad Busken Huet en de Russen




Honderd jaar geleden publiceerde Conrad Busken Huet (1827-1886) in De Portefeuille een tweetal opstellen over (contemporaine) Russische literatuur. Huet vierde met deze publikaties bij wijze van spreken zijn zilveren jubileum als eigenzinnig en vooral ook berucht recensent van Nederlandse en buitenlandse literaire werken. Zijn kritische opstellen, vanaf de allereerste over de dichter P.C. Hooft in 1862 in De Gids, ademen nuchterheid en geven blijk van een opmerkelijk kritisch talent. Opmerkelijk, want in die tijd werd de kritiek vooral gekenmerkt door burgerlijke gezapigheid, waarachter men zich graag verschuilde. Huets ongezouten, bitter-humoristische kritiek, waarmee hij toch ook heel aardige boeken naar de mestvaalt verwees, leverden hem meer vijanden dan vrienden op. Zijn werkwijze en kritische eisen werden duidelijk niet begrepen. 'Waarom zo stekelig, wat maak je je druk?' was de meest gebruikelijke reactie van Huets tijdgenoten.

Het gedrevene waarmee Huet de literatuur te lijf ging, en waarin wellicht nog iets van de 'oude' Huet, de dominee van de jaren vijftig vóór zijn zelfgenomen ontslag in 1862, valt te herkennen, deed het Nederland van die dagen vreemd opkijken. In dat Nederland had de Russische literatuur- we spreken over de jaren tachtig van de vorige eeuw - nog nauwelijks een voet aan de grond gekregen. Besprekingen van Russische boeken waren op de vingers van één hand te tellen en met zijn twee artikelen betrad Huet dan ook een nagenoeg onbekend terrein. Tegen deze achtergrond is het interessant vast te stellen wat de tegenwoordig zo gewaardeerde (in tegenstelling tot vroeger!) criticus Conrad Busken Huet, de 'vader' van de moderne recensent, nu precies in de Russische letteren zag.

Het eerste artikel verscheen in 1885 en behandelde van Dostojevski Misdaad en straf (1866) en van Tolstoj Anna Karenina (1874) en Oorlog en vrede (1867-'70). De bespreking zag het licht onder de titel 'Nieuwe Russische Letteren' en is later, evenals het tweede artikel over Russische literatuur, 'Graaf Tolstoi' ( 1886), opgenomen in Huets Litterarische Fantasien en Kritieken, waarvan sinds mei 1881 al enkele deeltjes waren verschenen en dat tot 25 delen zou uitgroeien. De titel 'Nieuwe Russische Letteren' laat nauwelijks iets vermoeden over de door Huet gelezen en erin besproken werken van Dostojevski en Tolstoj. Je moet min of meer een kenner zijn om te weten dat toen in Europa van de ( contemporaine) Russen voornamelijk Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj enige bekendheid genoten en ook vertaald werden. Dergelijke kenners waren er in die dagen, in Nederland althans, nog niet veel en al wel helemaal niet vóór 1885. Er bestond in Nederland nog geen leerstoel Slavische talen, die zou nog tot 1913 op zich laten wachten, en de Russische literatuur kon dus alleen via vertalingen in andere talen, in de praktijk met name Duits en Frans, het land binnensijpelen.

Huet woonde sedert oktober 1877 tot aan zijn dood in 1886 bij voortduring in Parijs en bezette daarmee wat de Russische letteren betreft in vergelijking met de rest van Nederland een comfortabele positie. Hij zat als het ware bij de bron zelf, of in ieder geval er heel dicht bij in de buurt. Een nog niet echt gunstige positie natuurlijk, want hij was en bleef afhankelijk van wat er in vertaling op de markt gebracht werd. Van Dostojevski's werk kent Huet in 1885 bijvoorbeeld nog alleen de door hem besproken roman Misdaad en straf. En dat is nu net de roman die Huet ook in Nederlandse vertaling gelezen zou kunnen hebben. In het artikel laat hij er zich niet over uit, maar in datzelfde jaar 1885 verscheen ook de eerste Nederlandse uitgave, uit het Duits vertaald door Petros Kuknos.

De kennismaking met de Russische literatuur in de personen van Dostojevski en Tolstoj ervoer Huet als een verfrissend bad, het was werkelijk iets nieuws voor hem en in dat licht moet ook de titel van zijn eerste artikel gezien worden: er was hier niet zomaar sprake van een paar aardige schrijvers die toevallig dezelfde nationaliteit bezaten, er was meer aan de hand, het geheel van de Russische letteren bood een wezenlijk andere aanblik dan wat West-Europa op dit terrein te bieden had. Dat was wat Huet ontdekte en van die ontdekking wilde hij het Nederlandse publiek laten meegenieten. Maar om dat te bereiken, zo lijkt Huet gedacht te hebben, was het nodig dat een en ander geintroduceerd werd, tenslotte was Rusland voor het Westen tot voor kort- in 1885 - nog zoiets als Amerika voor Columbus vóór hij er aan land ging.

De opbouw van het artikel heeft werkelijk iets van een ontdekkingsreis waarbij de lezer steeds een stapje dichter bij het einddoel: de romans, gebracht wordt. Zo'n stapje is 'De Slavische Beweging' waar het artikel mee opent. Huet verdiept zich in de vrij plotselinge opkomst gedurende de laatste decennia van de Slavische volken, en van de daarmee gepaard gaande interesse voor de Slavische wereld in West-Europa. Het begin van die interesse plaatst Huet in 1840 - rijkelijk laat voor een 'zich noemende beschaafde wereld' is Huets oordeel- met de eerste leerstoel voor Slavische talen in Parijs voor de uitgeweken Poolse dichter Mickiewicz. En rond de wieg van die sindsdien gestaag groeiende interesse ziet Huet voornamelijk Russische schrijvers staan. De Russen zijn bepaald geen 'broodschrijvers', verklaart Huet, geen 'fabrikanten van litteratuur', zoals je die in Europa hebt, die 'onbeduidende' werken afleveren en van de criticus 'bovenmenschelijke zachtmoedigheid', 'beginselloosheid bijna' eisen, om er na 'lang en geduldig' bladeren een 'levende' bladzij in aan te treffen. Integendeel: hier was sprake van 'geboren dichters in proza', die oorspronkelijk en fris overkwamen, en dat ook nog eens in een tijd dat Europa zich 'en masse' op het fenomeen van de roman stortte.



Onze romanverslindende eeuw,
geblaseerd maar altijd hongerig,
werd aangenaam verrast door de
schildering van nieuwe toestanden,
in een nieuw kader, met
nieuwe vormen.



Hierbij is Nederland overigens vooralsnog niet ingespannen, meldt Huet, het zijn vooral Duitsland en Frankrijk die de kar trekken.

Met 'De Slavische Beweging' en de verklaring van de interesse als de honger naar 'frissche' romans, is het eerste stapje naar behoren gezet. Volgt het tweede stapje - de introductie van de producenten van de romans in 'Dostojevski' en in 'Graaf Tolstoï'. Huet tracht de lezer daarbij tegemoet te komen met korte maar functionele levensbeschrijvingen, conform zijn opvatting dat voor een kunstwerk persoonlijkheid, milieu en afkomst van de kunstenaar bepalend zijn. Een denkbeeld dat hij in grote mate ontleende aan zijn illustere voorbeelden SainteBeuve en Taine, en dat vanaf 1862 al zijn kritische pen stuurde. Zo benadrukt Huet dus wat Dostojevski betreft het feit van zijn dwangarbeiderschap, want dat had - meende Huetde man en de schrijver Dostojevski gevormd, was 'een louterende smeltkroes van het talent en karakter' geweest. Als de lezer tenslotte door Huet de wereld van de romans zelf wordt binnengevoerd is de laatste stap gezet.

De lezer staat nu voor datgene waar het eigenlijk allemaal om begonnen was, voor de ontdekking zelf: dat de Russiche romans boeiend en meeslepend zijn als epen en heel iets anders dan de eigen 'onbeduidende' voortbrengselen. Bij een Russische roman werd de scheidslijn tussen roman en epos wel heel vaag. Kon je met goed fatsoen nog wel van een scheidslijn spreken? Aldus benaderd zou Huet die vraag met een stellig 'Neen!' beantwoord hebben:



Het is de roem der groote russische romanschrijvers onzer eeuw, dat zij ( ... ) ons iets te genieten geven van het waarlijk epische.



En waarin het lezen van een Russische roman zou kunnen resulteren beschrijft Huet dan zo:



Bestond er van Oorlog en Vrede eene goede hollandsche vertaling, men zou zich een hollandsch gezin kunnen denken dat een geheelen winter, avond aan avond, zich om de theetafel schaarde en, altijd onder de magt derzelfde bekoring, het eindeloos verhaal van Tolstoi aanhoorde. Tweeduizend bladzijden.

Al luisterend naar den voorlezer of de voorlezeres, zouden de eenen een teeken- de anderen een borduurwerk ter hand nemen.

De knapen in het boek zouden. zij jonge mannen zien worden, de kleine meisjes jonkvrouwen, de jonge moeders matronen; de mannen van leeftijd al dan niet achtbare grijsaards. Eene vergeten wereldgebeurtenis zouden zij uit de dooden zien opstaan. Hoe een groot volk, zich van zijne nationaliteit nog niet bewust, door smartelijke nederlagen tot zelfkennis ontwaakt, en van lieverlede zich een knods voelt worden nederdalend op het hoofd van den aanrander dien het verplettert. In welke betrekking dit verschijnsel staat met het klimaat en het landschap; met het leven in de dorpen en in de steden. Hoe het zich weerspiegelt in den glans der hofkringen; welken toon het mededeelt aan de krijgsliederen van het leger; welke aandoeningen het opwekt in de huisgezinnen; welke omwentelingen in het karakter der bijzondere personen er het gevolg van zijn. Hoe dit vreemde en schijnbaar verouderde allengs de evenredigheden van een voorval uit ons eigen leven aanneemt, en men niet waant een vertaalden russischen roman te lezen, spelend in een tijd toen uwe grootouders kinderen waren, maar de beschrijving eener belangwekkende gebeurtenis van gisteren, voorgevallen onder uwe oogen, in het land uwer geboorte, in den huiselijken kring uwer gemeenzame bekenden of van uzelf, en verteld met dat vuur en met aanwending dier dichterlijke beelden waarvan alleen de moederspraak het geheim bezit.



Een citaat dat duidelijk laat zien wat Huet als kenmerkend voor een geslaagd ( roman- )epos beschouwt:

een romanwerkelijkheid die volledig en invoelbaar is en als het ware de realiteit van de lezer aan zich ondergeschikt maakt. Een enkel facet uit het dagelijks leven en dat uitvergroot zou bij Huet niet zo gauw het epitheton 'episch' opgeplakt krijgen.

Anna Karenina leest volgens Huet daarom als een epos, omdat er in de lotgevallen van de twee erin voorkomende families eigenlijk 'twee geheele zamenlevingen' ter sprake worden gebracht. Dat tilt het boek uit boven een moderne zedenroman. En over Misdaad en straf schrijft hij:



( ... ) hetgeen waarde geeft aan dit boek zijn de naar het leven gevolgde schilderingen waar men Raskolnikof ( ... ) in aanraking ziet komen met de volksklasse te Petersburg.



Dit door hem zo bewonderde epische karakter trof Huet in alle door hem gelezen Russische werken aan, ook in De kozakken (1844) dat hij in zijn tweede aan Russische literatuur gewijde artikel 'Graaf Tolstoi' bespreekt, naar aanleiding van de in 1886 verschenen Franse vertaling ervan. Het stellige begin en einde van dit tweede artikel geven het het karakter van een pleidooi. De wetenschap dat het hier één van zijn laatste opstellen betreft - het verscheen een maand voor zijn overlijden op 1 mei 1886- versterkt die indruk nog. Als vanzelf gaan de jaren vóór 1886, zijn hele leven als criticus, op de achtergrond meespelen. Lange jaren van 'onbeduidende' romans weten we, en dan nu op het allerlaatst iets wat smaak heeft en wat wel eens het kruid zou kunnen zijn met behulp waarvan de Europese keuken van de literatuur weer wat sterren zou vergaren:



Geen andere europeesche letterkunde spreidt op dit oogenblik bij zooveel kunst zooveel natuur ten toon ( ... ) . Een volgend geslacht zal erkennen dat met haar,- zoo zeer doet zij de uitwerking van een verjongend bad-, voor de andere litteraturen van Europa een tijdperk van wedergeboorte aangebroken is.



en even eerder:



De volken van het Westen laten de nieuwere russische slechts regt wedervaren wanneer zij te harer eer ( ... ) een erkentelijk 'Het daghet in den Oosten' aantreffen.



Huet koesterde wat dit betreft werkelijk optimistische gevoelens, maar als altijd redelijk en nuchter en uiterst kritisch ten aanzien van het bevattingsvermogen van Europa, zich bewust ook van zijn betrekkelijk eenzame positie als criticus, voorzag hij geen snelle verandering:



Vaak zal ( ... ) het vierde eener eeuw voorbijgaan eer andere volken het gewaar worden. Is echter de overwinning eenmaal behaald, dan blijft zij behaald, en vroeger of later verkeert ( ... ) (zij) in een internationaal en gemeenschappelijk bezit.



Het 'Zie je wel!' was Huet niet meer beschoren, maar hij kreeg wel gelijk. De annexatie van de Russische letteren verliep inderdaad traag en in Nederland nog weer trager dan traag. Het werk van Dostojevski bijvoorbeeld vond eigenlijk pas goed en wel na zijn dood in 1881 een Europees publiek. In Nederland was het aantal werken dat in vertaling verscheen aanvankelijk niet bepaald indrukwekkend, van werkelijke belangstelling voor Dostojevski was pas voor het eerst sprake in de jaren twintig. Met die gegevens in het achterhoofd wordt het kritisch talent en het voorspellend vermogen dat Huet in 1885 en 1886 ten toon spreidde alleen nog maar indrukwekkender.


GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Conrad Busken Huet, 'Nieuwe Russische Letteren' ( 1885). In: Litterarische Fantasien en Kritieken, Haarlem, z.j., deel 23, blz. 44-61.

Conrad Busken Huet, 'Graaf Tolstoi' (1886). In: Litterarische Fantasien en Kritieken, Haarlem, z.j., deel 23, blz. 164-172.

Conrad Busken Huet, Schrijversprentenboek deel 25, 's-Gravenhage, 1986.

Jelle Kingma, 'Dostojevski in het Nederlands'. In: Maatstaf, 1981 Nr. 1, blz. 151-183.




1 'Graaf Tolstoi' verscheen in De Portefeuille van 3 april 1886 onder de titel 'Lessen in beeld'.
2 Niet aannemlijk: Huet heeft het over Misdaad en Straf, de Nederlandse uitgave verscheen onder de titel Schuld en Boete.
3 Gegevens ontleend aan 'Dostojevski in het Nederlands' van Jelle Kingma.



<

TSL 2

>