Iosif Brodski
Versies van twee gedichten
Iosif Brodski's cyclus Rimskie èlegii (Romeinse elegiën) heeft kennelijk een
grote aantrekkingskracht voor vertalers uit het Russisch. Binnen een relatief
kort tijdsbestek zijn er maar liefst drie vertalingen van geproduceerd. De grote
belangstelling voor deze elegieën is begrijpelijk. De twaalf gedichten, die in
1982 als afzonderlijk bundeltje zijn uitgegeven, vormen een van de hoogtepunten
in Brodski's oeuvre. Tegen het decor van een zomers Rome zijn loepzuivere details,
overpeinzingen met een meer algemene strekking en persoonlijke ontboezemingen
van een ongekende intensiteit tot een fascinerende artistieke eenheid
versmolten.
Zoals gezegd, drie vertalers hebben inmiddels geprobeerd iets van het Russisch
origineel in het Nederlands weer te geven. Arthur Langeveld was naar
alle waarschijnlijkheid de eerste die zich aan dit karwei zette; het resultaat werd
gepubliceerd in Het Moment, nummer 1, zomer 1986. Charles B. Timmer nam de
cyclus op in de bundel Torso (1987). Ondergetekende, tenslotte, voelde zich
geroepen daar nog een derde versie aan toe te voegen, die in het Nieuw Wereld
Tijdschrift zal verschijnen. Zonder verder commentaar biedt TSL de lezer de
vertalingen van twee gedichten uit de cyclus ter vergelijking aan. Als extraatje
zijn hieronder ook de door Brodski zelf vervaardigde Engelstalige varianten afgedrukt.
Gekozen is voor het derde en tiende gedicht.
Peter Zeeman
Черепица холмов, раскаленная летним полднем.
Облака вроде ангелов - в силу летучей тени.
Так счастливый булыжник грешит с голубым исподним
длинноногой подруги. я, певец дребедени,
лишних мыслей, ломаных линий, прячусь
в недрах вечного города от светила,
навязавшего цезарям их незрячесть
(этих лучей заглаза б хватило
на вторую вселенную). Желтая площадь;одурь
полдня. Владелец "веспы" мучает передачу.
Я, хватаясь рукою за грудь, поодаль
считаю с прожитой жизни сдачу.
И как книга, раскрытая сразу на всех страницах,
лавр шелестит на выжженной балюстраде.
И Колизей - точно череп Аргуса, в чьих глазницах
облака проплывают, как память о бывшем стаде.
Частная жизнь. Рваные мысли, страхи.
Ватное одеяло бесформенней, чем Европа.
С помощью lfЯТой куртки и голубой рубахи
что-то еще отражается в зеркале гардероба.
Выпьем чаю, лицо, чтобы раздвинуть губы.
Воздух обложен комнатой, как оброком.
Сойки, вспорхнув, покидают купы
пиний - от брошенного ненароком
взгляда в окно. Рим, человек, бумага;
хвост дописанной буквы - точно мелькнула крыса.
Так уменьшаются вещи в их перспективе, благо
тут она безупречна. Так на льду танаиса
пропадая из виду, дрожа всеr-: телом,
высохшим лавром прикрывши те~я,
бредут в лежащее за пределом
всякой великой державы время.
Heuvels van dakpannen, heet in het zonlicht.
Wolken als engelen zo vluchtig van schaduw.
Zo bedrijft het gelukkig plaveisel de ontucht
met het blauw ondergoed van langbenige vrouwen.
Ik, zanger van wartaal, van loze gedachten,
probeer in de schoot van de eeuwige stad te vluchten
voor de stralen die de Caesars tot waanzin brachten
(en met gemak een tweede heelal konden verlichten).
Geel is het plein, de middag benauwend.
Een vesparijder laat gierend de ruiten beven.
Ik grijp met de hand naar mijn borst en van op afstand
reken ik af met mijn voorbije leven.
En als een boek opengeslagen op alle bladzijden
tegelijk, ritselt de laurier op de verzengde stenen.
Als herinnering aan de kudden van verloren tijden
glijden de wolken door de Argusogen van het Colosseum.
Vertaling Arthur Langeveld
Privé-leven. Verscheurde gedachten. Angsten.
De gewatteerde deken is vormlozer dan Europa.
Dank zij het blauwe hemd en het gekreukte jasje
heeft de spiegel tenminste nog iets om te tonen.
Laten we theedrinken, gezicht, om de lippen te scheiden.
De kamer drukt zwaar op de lucht als belasting.
Troepen gaaien fladderen op uit de pijnboomrijen,
één toevallige blik uit het raam en daar gaan ze.
In Rome zit een man papier vol te schrijven.
De staart van een letter - een rat die voorbij flitst.
Zo worden de dingen in hun perspectief kleiner,
omdat dat hier perfect is. En over het ijs van de Tanais
sjokt men langzaam voort tot men uit het zicht verdwijnt,
de schedel bedekt met gedroogd laurierblad,
rillend van koude, in de richting van de Tijd,
die buiten het bereik ligt van elke grootmacht.
Vertaling Arthur Langeveld
Dakpan der heuvels, roodgloeiend op zomerse middaguren.
Wolken als engelen- want hun schaduw is even vluchtig -
fortuinlijk plaveisel zondigend door het begluren
der frêle dessous van slankbenige meisjes. Ik, zanger van luchtig
gepraat, dwaasheid en afbraak, tracht wat soelaas te vinden
in de schoot van de Eeuwige Stad tegen de hemelse vuurbol
van licht, meer dan voldoende om alle Caesars mee te verblinden
(genoeg voor een tweede heelal, voor een tweede natuur vol
hitte). Zon in het zenit. Het gele plein ligt in katzwijm.
Een Vespa-rijder kwelt meedogenloos zijn transmissie.
Een hand tegen mijn hart vraagt: Wat zal straks nog in het vat zijn
aan wisselgeld uit het verleden van feit en illusie?
En als een boek, op alle bladzijden tegelijk opengeslagen,
gaat de laurier rond verzengde balusters ritselend schudden.
Het Colosseum, schedel van Argus, laat door zijn oogkassen trage
wolken zweven als herinnering aan eertijdse kudden.
Vertaling Charles B. Timmer
Leven alleen. Flarden gedachten. En dan de angsten.
Mijn donzen dekbed is vormelozer dan dit Europa.
Dank zij een verfrommeld jak en duivenblauw wambuis
rijst er toch nog een spiegelbeeld op in de garderobe.
Drinken wij thee. Lippen hebben wij om mee te slurpen.
De lucht is door de kamer aangeslagen met personele belasting.
Gaaien stuiven, door een toevallig geworpen
blik uit het raam, in wilde verrassing
op uit de pijnboomkronen. Rome. Een man. Zijn papieren.
Staart van een letter. Ratten wegflitsend daar waar lawaai is.
Zo verkorten de dingen zich hier in hun perspectieven
die onberispelijk zijn. Zo schuifelen over het ijs van de Tanais
allen die rillend over hun leden uit het zicht verdwijnen
met de verdorde lauwerkransen nog om de slapen
en zij slepen zich voort naar de Tijd achter grenslijnen
die iedere grootmacht voor zichzelf heeft geschapen.
Vertaling Charles B. Timmer
De dakpannen heuvels branden in de zomermiddaggloed.
Wolken zijn engelen, krachtens hun vlietende schaduwen.
Zo zondigt een gelukkige straatsteen met het ondergoed
van je langbenige vriendin. Ik, zanger van alsmaar nieuwe
nonsens en loze gedachten, houd mij verborgen
in de schoot van de eeuwige stad voor de vuurbal
die zo vele keizers blindheid heeft opgedrongen
met stralen waarvan de gloed voor een tweede heelal
toereikend zou zijn. De middag verdooft. Een plein, felgeel.
Een Vespa-rijder martelt zijn versnellingen. Even
verderop grijp ik met mijn hand naar mijn borst en tel
het wisselgeld van mijn verspeelde leven.
En als een boek, dat op alle bladzijden tegelijk open
ligt, ritselt een laurier langs een verzengde balustrade.
En het Colosseum is de schedel van Argus, door wiens oogkassen
wolken drijven ter gedachte aan zijn kudde schapen.
Vertaling Peter Zeeman
Privéleven. Gedachteflarden, angsten onbestemd.
De deken is vormlozer dan van Europa de kaart.
Dank zij een gekreukt jasje en een blauw overhemd
wordt in de spiegel van de garderobe nog iets weerkaatst.
Laten we thee drinken, gezicht, om de lippen te scheiden.
Lucht torst plafond en muren als belastingen.
Meerkollen fladderen op, verlaten ijlings
de toppen van pijnbomen- weg van een toevallige
blik uit het raam. Een kamer in Rome, een man, papier;
de staart van een nieuwe letter: een voorbij flitsende rat.
Zo verkleinen de dingen in hun perspectief, te meer
daar dat hier onberispelijk is. Zo sleept men zich nat
en koud over het ijs van de Tanais, de kruin bedekt
met verwelkte laurierbladeren, uit het zicht
verdwijnend - langzaam op weg naar de Tijd
die voorbij iedere supermogendheid ligt.
Vertaling Peter Zeeman
Private life. Fears, shredded thoughts; the jagged
blanket renders the contours of Europe meager.
By means of a blue shirt and a rumpled jacket
something still gets reflected in the wardrobe mirror.
Let's have some tea, face, so that the teeth may winnow
lips. Yoked by a ceiling, the air grows flatter.
Cast inadvertently through the window,
a glance makes a bunch of bluejays flutter
off from their pine tops. A room in Rome; white paper;
the tail of a freshly drawn letter: a darting rodent.
Thus, thanks to the perfect perspective, some objects peter
out; thus still others shuffle across the frozen
T anais, dropping from the picture, limping,
occiputs covered with wilted laurels and blizzards' powder -
towards Time, lying beyond the limits
of every spraddling superpower.
The tiled, iron-hot, glowing hills: midsummer.
Clouds feel like angels, thanks to their cooling shadows.
Thus the bold cobblestone eyes, like a happy sinner,
the blue underthings of your leggy blond friend. A bard of
trash, extra thoughts, broken lines, unmanly,
I hide in the bowels of the Eternal City
from the luminary that rolled back so many
marble pupils with rays bright enough for setting
up yet another universe. A yellow square. Noontime's
stupor. A Vespa's owner tortures the screaming gears.
Clutching my chest with my hand, at a distance
I count the change from the will-spent years.
And, like a book at once opened to all its pages,
the laurels scratch the scorched white of a balustrade.
And the Colosseum looms, the skull of Argus,
through whose sockets clouds drift like a thought of the vanished herd.