Vladimir Korolenko, De moordenaar en andere
verhalen. Vertaling Arjen Uijterlinde;
keuze en inleiding Willem G. Weststeijn. Wereld
bibliotheek, Amsterdam 1986. 175 blz.
fl 27,50.
De Siberische verhalen van Vladimir Korolenko
(1853-1921), waar deze bundel een
keuze uit brengt, gaan veelal terug op zijn
eigen ervaringen als verbannene in Siberië.
Zoon van een - een wereldwonder in die dagen-
onomkoopbare rechter in de Oekraine
voelde Korolenko, op geleid tot technoloog,
zich zijn hele leven zeer betrokken bij de
onderkant van de samenleving. En waar hij
onrecht zag probeerde hij dat in recht om
te zetten. Hij was vóór macht aan de boeren
en lid van verschillende daarvoor ijverende
ondergrondse bewegingen. Een conflict met
het tsaristisch bewind bleef dan ook niet
uit en leidde tot een langdurige verbanning
naar Siberië. Overigens ook de revolutie
van 1917 en de tijd daarna vond zo af en
toe een weerbarstige en verontwaardigde
Korolenko tegenover zich.
In Siberië begon Korolenko zijn eerste
verhalen te schrijven. Verhalen waarin de
figuren die hij er ontmoette een grote rol
spelen, waarin hij hun levens en gevoelens
beschreef. Mensen die net als hijzelf om
het een of ander zijn verbannen en nu in
Siberië opnieuw hun levensritme moeten
zien te vinden. Dat 'een of ander' moet overigens
ruim gezien worden, voor het
minste of geringste mocht je voortaan in
de Siberische tajga de zon zien op- en ondergaan.
De moordenaar uit het gelijknamige
verhaal in deze bundel heeft zijn eigenlijke
verbanning naar Siberië bijvoorbeeld
te danken aan zijn ondoordachte 'Ik? Ik
zwerf.' tegen een ambtenaar. De moord waaraan
hij zijn bijnaam ontleent pleegt hij pas
daar. in Siberië, en dat uit tegenweer. De
hele geschiedenis: zijn zwerven, die moord
in tweede instantie, horen we uit zijn eigen
mond, via een ik-verteller, zijn toehoorder
weliswaar, maar dat zijn wij, de lezers, natuurlijk
eveneens. Een methode die Korolenko
ook in het tweede verhaal, 'De vluchteling
van het eiland Sachalin', gebruikt. En
dat: een moordenaar zo direct aan het woord
laten is eigenlijk ook waar het Korolenko in
deze verhalen om te doen is. De moordenaar
vertelt en wekt zo onvermijdelijk sympathie
bij de lezer, hij blijkt immers ook maar een
mens, met zijn ups en downs, zijn twijfels
aan de zin van het leven en zijn hang naar
vrijheid. Of, zoals het zo aardig in 'De gevangene
van het eiland Sachalin' staat: 'Een
moordenaar is namelijk niet alleen maar een
moordenaar, hij is ook nog een levend mens
die hetzelfde voelt als alle andere mensen,
bijvoorbeeld dankbaarheid jegens degene
die hem bij vorst en hondeweer onderdak
verleent.' De ik-figuur die de moordenaar
van dit verhaal zijn joerte- we zijn in Siberië
- binnenhaalt, houdt zichzelf deze levensles
voor, voor hij zijn gast ontvangt. Datzelfde
zie je ook in het derde verhaal, 'Fjodor
de Dakloze'. Hier geen ik-verteller,
maar een hij, een jonge 'heer', die aan de
hand van zijn eigen jeugdervaringen al redenerend
en redenerend ten slotte de innerlijke
roerselen van de arrestant tegenover
hem weet te doorgronden, tot inzicht komt
of - zo men wil- daar een levensles uit
haalt.
In de opzet van dit derde verhaal met
zijn hij-verteller in plaats van (ik zou op
grond van deze bundel haast zeggen 'traditionele')
ik-verteller is al iets van de latere
Koralen ko merkbaar, die van 1890, toen hij
zich toelegde op een meer uitgesproken
sprco kjesachtige. poëtische stijl. De 'hij'
in 'Fjodor de Dakloze' heet bijna onveranderlijk
'de jongeman', en een zin als: 'Zo
begreep de jongeman nu alle vragen van de
zwerver ( ... ), zijn illusies', heeft iets weg
van Van Schendel, in zijn De Waterman bij
voorbeeld. In de eerste twee verhalen zit
het poëtische vooral in de natuurbeschrijvingen,
realistische beschrijvingen vaak,
maar die tevens de gemoedstoestand van de
hoofdpersoon kunnen illustreren. Een koude
Siberische winteravond wordt door de
melancholisch gestemde ik van 'De gevangene van het eiland Sachalin' aldus beschreven:
'Maar deze avond was alles in een grij
ze, koude, voor het oog ondoordringbare
mist gehuld. De mist, door veertig graden
vorst uit de lucht geperst, lag onbeweeglijk
en drukte steeds zwaarder op de verstijfde
aarde; overal bleef de blik in een vormeloze,
levenloze, grauwe massa steken, en
slechts recht boven het hoofd, ergens ver,
ver weg stond een eenzame ster, die met
zijn scherpe lichtstraal door de koude sluier
heendrong.' Hier spreekt de ziel van de
ik, maar ook die van Siberië. Voor Korolenko
is daar zo goed als geen verschil tussen.
De zucht naar vrijheid die de hoofdpersonen
van deze drie verhalen kenmerkt, hebben
deze voor een groot deel ook te danken aan
die onmetelijke vlakte om hen heen: de natuur
en de omgeving dwingen hen er toe.
De verhalen zijn in soepel Nederlands omgezet,
wat de citaten al laten zien. Gelukkig
ook geen opdringerige couleur locale
als 'vadertje', 'duifje', of SiberischOverijssels
dialect. De bundel laat zien dat
Korolenko in ons land ten onrechte nagenoeg
vergeten is. Het zijn voortreffelijk
vertelde. sfeervolle verhalen die veel beter
zijn dan het enige verhaal van hem dat is
opgenomen in Van Oorschots 'Russische Bibliotheek',
'Makars droom'.
Carlien Boelhouwer
Vladislav Chodasevitsj, Necropolis.
Vertaling, nawoord en aantekeningen
Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. De
Arbeiderspers, Amsterdam 1987 (PrivéDomein).
312 blz. fl 49,50
'Je schrijft genadeloos, maar schitterend.'
Aldus Maksim Gor ki nadat Vladislav
Chodasevitsj hem zijn herinneringen
aan Valeri Brjoesov had voorgelezen. Inderdaad,
genadeloos en schitterend, en
deze kwalificaties zijn in hoge mate bepalend
voor de grote literaire en cultuurhistorische
waarde van Chodasevitsj' pas
vertaalde bundel memoires en essays,
Necropolis.
Chodasevitsj (1886-1939) was een dichter
die altijd min of meer als een eenling
stond te midden van zijn symbolistische,
futuristische en akmeistische tijdgenoten,
doordat hij in zijn dichtwerk de klassieke
lijn van bijvoorbeeld Poesjkin voortzette.
In 1922 verliet hij de USSR om zich na
enige omzwervingen in Parijs te vestigen,
alwaar hij steeds minder poëzie, maar
steeds meer kritische beschouwingen en
essays schreef die stuk voor stuk getuigen
van een scherpe geest en een nog scherper
analytisch vermogen.
Necropolis (1939), een bundel opstellen
over en herinneringen aan prominente Russische
schrijvers en dichters, is een grote
aanwinst op het gebied van de memoireliteratuur.
Chodasevitsj geeft een indringend
beeld van het literaire leven in Rusland
op het breukvlak van twee periodes, de
tijd van de zich consoliderende Sovjetmacht.
Bijna alle grote namen uit die tijd passeren
de revue, zoals Brjoesov, Bjely, Majakovski,
Goemiljov, Sologoeb en Gorki. Het grootste
deel van deze literatoren kende Chodasevitsj
persoonlijk en het meest treffende van
zijn memoires is de ontmaskerende wijze
waarop hij hen karakteriseert. 'Heiligen'
als Gorki en Majakovski krijgen hun aardse
proporties weer terug op een integere maar
ontluisterende wijze. Majakovskihaters
zullen buitengewoon aan hun trekken komen
wanneer zij Chodasevitsj' essay over hem
lezen. waarin hij wordt afgeschilderd als
een verzen uitbrakende, zeer uitgekookte
en schandelijk opportunistische proleet.
Chodasevitsj verfoeit en veroordeelt de
leegheid van de futuristen met hun idiote
'zaoem', hun metalogische taal, maar meer
nog veroordeelt hij het feit dat Majakovski
deze leegheid vult met een nieuwe, maar
zeer banale inhoud. Uiterst pijnlijk is het
te lezen hoe Chodasevitsj geen spaan heel
laat van Majakovski's revolutionaire aura:
voor de revolutie ageerde hij tegen van
alles en nog wat om na de revolutie een
ware Sovjetbourgeois te worden. Een logische
stap, van 'roof het geroofde' naar
'houd het geroofde'. Na dit opstel is het
moeilijk, zo niet onmogelijk nog iets van
Majakovski te lezen zonder bijgedachten.
Niet alleen Majakovski moet het ont gel
den, ook Sologoeb krijgt er duchtig van
langs ('zijn proza zal niet gelezen worden'),
alsmede Brjoesov, die gekenschetst wordt
als een onbarmhartige en autoritaire misantroop.
Interessant zijn de documentaire
schetsen die Chodasevitsj geeft van het
zware en chaotische leven van schrijvers
in revolutie- en oorlogstijd, en van de gevaarlijke
leeghoofdigheid die de cultuurpolitici
uit het begin van de Sovjetperiode
kenmerkt. Erg smakelijk om te lezen, maar
tevens dodelijk voor de persoon in kwestie
is Chodasevitsj' beschrijving van Anatoli
Loenatsjarski, wanneer deze, in zijn woning
in het Kremlin, in een toneelstuk de
rol van een luid miauwende kater speelt.
Niet iedereen wordt geveld door de pen
van Chodasevitsj. Personen die zijn sympathie
hadden worden met liefde, soms zelfs
op ontroerende wijze beschreven (o.a. de
gespleten Andrej Bjely), waarbij hun minder
goede kanten niet verdoezeld worden ( te
denken valt hier aan Gorki, met wie Chodasevitsj
een jaar in Sorrento doorbracht).
Vooral deze herinneringen aan Gorki zijn van grote literair-historische waarde omdat
zij een indringend en oprecht beeld geven
van Gorki's verblijf buiten de Sovjetunie,
een periode die in de USSR vaak verwrongen
wordt weergegeven.
Het is ondoenlijk alle facetten van dit
schitterende boek hier afzonderlijk te belichten.
Chodasevitsj' stijl is helder, bondig
en treffend waardoor men, ondanks de
stortvloed aan feiten, personen en vaak
kostelijke anekdotes. nooit het gevoel krijgt
erin te verdrinken. Het boek doet verlangen
naar meer. hetgeen niet in de laatste plaats
te danken is aan de voortreffelijke vertaling
van Bloemen en Wiebes. Vergelijkende steekproeven
in de vertaling wezen uit dat zij
zich subliem van hun taak hebben gekweten.
Bovendien hebben zij het boek voorzien
van een uitvoerig notenapparaat en een
register. dat Necropolis als naslagwerk zeer
toegankelijk maakt.
Necropolis is een must voor iedereen die
een niets ontziend verslag wil hebben van
een troebele periode uit de geschiedenis
van de ( Sovjet-)Russische letteren.
Menno Kraan
Vladimir Majakovski, Mens. Een ding. Vertaling
en nawoord Marko Fondse. G.A. van
Oorschot, Amsterdam 1986. 96 blz. fl 22,50
'Vertalen heeft met censuur gemeen dat
beide opereren op basis van het 'wat is
er mogelijk'-principe, waarbij opgemerkt
dient te worden, dat taalbarrières.net zo
hoog kunnen zijn als de barrières die door
de staat worden opgeworpen.'1
Dit citaat van de grootste Russische dichter
van vandaag, Nobelprijswinnaar Iosif Brodski,
neigt naar een parafrase van het aloude
'vertalen is onmogelijk' en verzuimt te melden
dat voor de vertaler van poëzie vertaalproblemen
op linguïstisch niveau in veel gevallen
nog maar de kleinere oneffenheden,
de proloog van de diepe kuilen en de zuigende
modder zijn die de vertaler op zijn weg
nog kan tegenkomen. Zo heeft de Nederlandse
vertaler van Russische poëzie te maken
met een totaal andere traditie. Niet alleen
is de Russische cultuur anders dan de
onze, ook de rol die de poëzie in de twee
culturen speelt is nauwelijks vergelijkbaar.
Hoeveel voortreffelijke dichters de Nederlandse
literatuur ook kende en kent, zij worden
slechts door een klein publiek gelezen.
In Rusland kent iedereen gedichten van de
grote dichters uit zijn hoofd.
De Nederlandse vertaler van Russische
poëzie staat voor de haast onmogelijke opgave
om poëtisch werk dermate krachtig te
vertalen dat het, aan de Russische traditie ontrukt, ook in het Nederlands overeind
blijft staan. Dit is in moeilijkheidsgraad te
vergelijken met het vertalen van een Russische
mop in het Nederlands. Zonder een hele
cultuur te willen beschuldigen van een
gebrek aan gevoel voor humor, moet ik bekennen
dat ik mijzelf nog nooit zelfs maar op
een glimlach heb kunnen betrappen bij het
horen of lezen van een Russische mop, ook
al begreep ik hem volkomen. Om in vertaling
de belangrijkste functie van de grap, de
lachspierverslappende functie, niet verloren
te laten gaan, zal er minstens flink aan gesleuteld
moeten worden, en in sommige gevallen
zal de vertaler-moppentapper zelfs
een heel andere mop moeten verzinnen om
de aandacht van zijn publiek vast te houden.
Het vertalen van een werk als Majakovski's
Čelovek staat tegen de achtergrond van het
voorgaande in moeilijkheidsgraad gelijk aan
het in het Nederlands persklaar maken van
de Grote Russische Moppenencyclopedie. Deze
vergelijking gaat mank. Majakovski's Čelovek
mag bol staan van woordgrappen en
absurde calembourrijmen, in feite is het een
zwaarmoedig en pessimistisch poëem. Majakovski
gebruikt als een van zijn favoriete
stijlmiddelen humoristische wendingen vaak
in doodernstige ccntexten.
Majakovski: Pod aplodismenty popov / Moj
zanaves ne opustitsja na Golgofe / Tak
vot i budu / v letnem sadu l Pit' moj utrennij
kofe.
Fondse: Nooit zal onder applaus van popen
/ mijn doek neerdalen over Golgotha./
Vandaar dat ik / dus 's morgens naar de
Zomertuin / voor mijn kop koffie ga.
Majakovski laat het verheven Golgofe rijmen
op het alledaagse kofe. Dat rijm blijft inclusief
de sfeer bij Fondse's Golgotha- kop
koffie ga volledig intact. In dit geval was de
Russische 'mop' nog geschikt als materiaal
voor het Nederlandse equivalent. In de volgende
regels werd dat al moeilijker.
Majakovski: Sapožnaja. / Sapožnik. / Prochvost
i niščij. / Nado / na sapogi / kakieto
golovki. / Vzgljanul- / i v arfy raspuskajutsja
golenišča. / On v korone. / On
prine. I Vesělyj i lovkij.
Fondse: Schoenmakerij. / Schoenflik. / Verachtelijk
uitschot. / Laars. / Moet weer /
een hak an. / Eén blik- / waarop tot harp
de laarzeschacht uitbot. / Een kroon draagt
hij. / Prins. / Een vrolijk man en een vakman.
Het Russische woord sapožnik wordt onder
andere gebruikt in uitdrukkingen als 'Vrat'
kak sapožnik' (Liegen als een schoenmaker)
en 'Pjan kak sapožnik' (Zo dronken als een
schoenmaker), terwijl volgens Ozjegov met
sapoznik ook iemand aangeduid kan worden
die slecht werk aflevert. Deze negatieve bijsmaak
van sapožnik wordt door Fondse
weergegeven door schoenflik, dat dan in de vertaling rijmt met blik, hoewel in het Russisch
dat rijm niet aanwezig is. Schitterend
zijn de vondsten:
Majakovski: niščij - raspuskajutsja golenišča
Fondse: uitschot - de laarzeschacht uitbot
en: Majakovski: kakie-to golovki - vesělyj
lovkij
Fondse: hak an - vakman.
Deze laatste vondst laat Fondse's werkwijze
duidelijk zien. 'Ik heb de vorm resoluut
voorop geplaatst in de overtuiging en ervaring
dat de inhoud zich daar naar plooit als
je maar hardnekkig genoeg volhoudt,' zo
zegt hij zelf in 'Krullen uit de werkplaats
III'2. Golovka (het bovenste voorstuk van
een schoen of laars) wordt hak, maar het
veel belangrijker rijm golovki-lovkij blijft behouden
in hak an-vakman. Dit zijn slechts twee voorbeelden die illustreren
hoe Fondse in zijn vertaling hardnekkig
terug weet te slaan wanneer Majakovski
de lezer voor de zoveelste maal tracteert op
een onverwachte wending of een pakkend
calembourrijm. Zelfs notoire Majakovski-haters
daag ik uit Fondse's vertaling met de
Russische tekst te vergelijken. Wellicht zullen
zij Majakovski-haters blijven, maar zij zullen
moeten erkennen dat Fondse's Mens. Een
ding een kunstwerk op zich is.
Vergelijk tot slot Brodski's citaat met
Fondse's opvatting over vertalen: 'Een vertaling
heet een brug te zijn tussen de schrijver
en een van diens taal onkundige lezer.
Ik heb altijd het gevoel dat aan de twee einden
van die brug geen schrijver en lezer
staan, maar twee branden woeden. En dat
je moet kunnen zwemmen om ooit nog levend
aan land te komen. '
Vertalen is gevaarlijker dan censuur. Majakovski
vertalen is oorlog voeren. Met kernkoppen
wel te verstaan.
Frans Stapert
Osip Mandelstam, Laatste brieven 1936-1938.
Vertaling Yolanda Bloemen. Gerards &
Schreurs, Maastricht 1986. 36 blz. fl19,50
Het lezen van Laatste brieven 1936-1938 van
de in Siberië omgekomen Russische dichter
Osip Mandelstam (1899-1938) is geen onverdeeld
genoegen. En daarmee wil ik niet suggereren
dat vertaalster Yolanda Bloemen zich niet goed van haar taak zou hebben
gekweten. Integendeel, behoudens een paar
kleinigheden is haar werk van een hoog niveau.
Evenmin doel ik op de grafische vormgeving
van het flinterdunne boekje, dat in
de categorie literatuur terecht als een van
de elf Best Verzorgde Boeken 1986 werd bekroond.
Nee, mijn beginopmerking heeft
uitsluitend betrekking op de inhoud van
de brieven. En wat dat aangaat, zijn 'genoegen'
of 'leesplezier' moeilijk te hanteren
kwalificaties. We hebben hier te maken met
zeer persoonlijke documenten die op ondubbelzinnige
en indringende wijze getuigen
van de onafwendbare ondergang van een
mens uit deze eeuw. Met name de laatste
korte brief, verstuurd uit een barak van
een doorgangskamp in Vladivostok, blijft
in al zijn eenvoud een aangrijpend geschrift,
hoe vaak je hem ook leest en ongeacht of
je dat in het Russisch, het Engels of zoals
nu dan in het Nederlands doet.
Behalve als intieme getuigenis laten de
brieven zich ook lezen als een aanklacht met
een meer algemene historische waarde. Aangekomen
bij de laatste bladzijde, vraag je
je af hoe het toch in Godsnaam heeft kunnen
gebeuren dat een redelijk beschaafd
Westers land één van zijn allergrootste dichters
op zo'n erbarmelijke en mensonterende
manier heeft laten kreperen- een ander
woord kan ik er niet voor gebruiken. Maar
ja. Mandelstam was geen uitzondering.
Door de hele geschiedenis heen is Rusland
nooit echt zuinig omgesprongen met zijn
schrijvers en dichters. Gelukkig blijkt telkens
weer dat het reservoir onuitputtelijk
is.
Is het alleen maar kommer en kwel in deze
brieven? Nee, beslist niet. Naast de vele
ironische uithalen en een aantal ronduit komische
passages, trof mij opnieuw de hechte
liefde die Osip voor zijn vrouw Nadezjda
koesterde. Als het inderdaad waar is dat
oorlogen, ziektes en andere ellendige omstandigheden
mensen dichter bij elkaar
brengen, dan lijkt dat zeker op te gaan
voor de Mandelstams. Opmerkingen als 'Ademen
is moeilijk zonder jou' en 'Zonder jou
is schrijven bitter en leeg' moeten dan ook
volstrekt serieus en zelfs letterlijk worden
genomen. Maar het allerbelangrijkste is
misschien nog wel het feit dat Mandelstams
brieven - overigens net als zijn poëzie en
proza- een voorbeeld zijn van menselijke
onverzettelijkheid. Hier is iemand aan het
woord, zelfbewust, ongebroken, op wie Stalins
terreur en retoriek uiteindelijk geen
vat hebben gekregen. En het klinkt zo eenvoudig
wanneer Mandelstam zijn vrouw
schrijft: 'Denk eraan, voor wanhoop schamen
we ons.' Maar hoeveel kracht heeft dit
niet gekost?
Tot slot, een klein puntje van kritiek.
Graag had ik van de vertaalster in haar 'Verantwoording' vernomen waarom er nu
juist voor deze beperkte selectie is gekozen.
Blijft het bij de jaren 1936-1938, of komt
er nog een vervolg? Ik hoop het laatste. Er
zijn per slot van rekening zo'n 130 brieven
van Mandelstam gepubliceerd, waarvan de
eerste dateren uit 1908. Ook daar zijn nog
hele mooie bij.
Peter Zeeman
Andrej Platonov, Een meester in wording. Vertaling en nawoord Kees Verheul. Querido.
Amsterdam 1987. 93 blz. fl.27, 50
Andrej Platonov, Dzjan. Vertaling J.R.
Braat, nawoord Thomas Langerak. Pegasus,
Amsterdam 1987. 136 blz. fl.22,90
Andrej Platonov, De antisexus. Vertaling
J.R.Braat, nawoord Thomas Langerak.
Pegasus,
Amsterdam 1987. 16 blz. fl.10,-
Veel Russische schrijvers die in de jaren
na de Oktoberrevolutie hun carrière begonnen
stonden positief tegenover de nieuwe
orde. In het betrekkelijk tolerante politiek
e klimaat van de jaren twintig hadden
zij de vrijheid om de eerste stappen op weg
naar het 'ontwikkeld communisme' welwillend
kritisch te volgen. In het geéngageerde
proza van schrijvers als Babel, Pilnjak,
Zamjatin en Zosjtsjenko stond de tegenstelling
tussen ideologie en praktijk van de
'nieuwe wereld' van meet af aan centraal.
Dit bracht hen later op soms fatale wijze
in conflict met de staat.
Een dergelijk lot viel ook Andrei Platonov
(1899-1951) ten deel. Platonov schreef zijn
belangrijkste werk in de jaren twintig en
dertig. Hij hoort thuis in de reeks bekende
schrijvers en dichters die deze periode
tot de bloeitijd van de post-revolutionaire
Russische literatuur hebben gemaakt. Te
midden van hen neemt hij een bijzondere
plaats in. Platonov was een van de weinige
schrijvers die zich op een werkelijk proletarische
afkomst kon beroepen. Zijn vader
was lasser bij de spoorwegen in de provinciestad
Voronezj en hijzelf moest op zijn
veertiende al werken voor de kost. liet zal
dan ook geen toeval zijn geweest dat hij
zijn schrijversloopbaan begon als fervent
aanhanger van de revolutie. In het werk
dat hij schreef in de jaren tot 1922 komen
radicaal linkse ideeën tot uiting. De elektrotechnicus
Platonov propageerde het revolutionaire
belang van de moderne techniek
die de mens de mogelijkheid biedt de
natuurkrachten te beheersen en als individu
in het ware socialisme op te gaan. Tussen
1922 en 1927 zette hij zich beroepshalve
volledig in voor de verbetering van de
landbouw en het leven in de provincie. In deze periode voltrok zich een verandering
in zijn denken en schrijven. Hij ondervond
bij zijn projecten in toenemende mate tegenwerking
van de autoriteiten. Dit leidde uiteindelijk
tot vrijwillig ontslag in 1927.
Teleurstelling, afkeer van partij-dogmatisme
en een sterke affiniteit met de gewone
mensen van het land, die in instinctieve
verbondenheid met de natuur leven,
vormen het fundament van Platonovs verdere
proza. De helden van zijn verhalen
zijn meestal eenvoudige handwerkers, gezegend
met een uiterst nuchtere en praktische
kijk op het leven. Maar het zijn ook
gelukzoekers, die onherroepelijk in conflict
komen met de rechtlijnigheid van machthebbers.
Een aantal satirische verhalen,
waaronder 'Makar begint te twijfelen' (zie
Literair Paspoort 1980, nr. 286) bracht hem
allengs in moeilijkheden. Hij werd scherp
aangevallen in de pers en kreeg een publikatieverbod
opgelegd. wat hem er niet van
weerhield door te gaan met schrijven. De
langere prozawerken Tsjevengoer ( 1927),
De bouwput (1930) en Dzjan (1936), misschien
zijn beste werk, zijn pas na zijn dood
verschenen. Platonov overleefde het dieptepunt
van de Stalinterreur in de jaren dertig
en stierf in 1951, vereenzaamd en verarmd.
Platonov toont in zijn verhalen het veranderende
leven in Rusland na de revolutie,
gezien door de ogen van mensen van eenvoudige
komaf. Zijn taal is, zoals Brodski
het noemt in zijn voorwoord bij de Russische
editie van De bouwput, de taal van de
utopie, de taal van zijn tijd. Deze onderscheidt
zich van het intellectualistische spelen
met taal. waar veel van zijn tijdgenoten
in uitblonken. Bij Platonov vind je in gedeformeerde,
gecondenseerde en aangepaste
vorm de taal van 'het socialisme in opbouw'
terug in de gedachten en woorden van zijn
personages. Die taal is een hoofdbestanddeel
van de wereld die hij beschrijft.
Platonovs werk krijgt in Nederland langzamerhand
de aandacht die het verdient. Nadat
in het midden van de jaren zeventig In
deze prachtige, grimmige wereld en De
bouwput verschenen, zijn er tien magere
jaren van schaarste geweest. Pas dit jaar
zijn er weer enkele belangrijke vertalingen
bijgekomen: Een meester in wording en de
novelle Dzjan. Het eveneens door Braat vertaalde
werk De antisexus, vorig jaar als
relatiegeschenk bij Pegasus in beperkte oplage
uitgebracht, ligt sinds kort ook in de
boekhandel.
Het verhaal Een meester in wording is het
eerste deel van de pas in 1972 in het Westen
gepubliceerde roman Tsjevengoer. Platonov
heeft er diverse gegevens uit zijn eigen leven
in verwerkt. Het speelt zich af in de
Russische provincie. in de jaren voor de revolutie. De streek wordt regelmatig door
droogte en honger geteisterd, de boerenbevolking
verpaupert in volstrekte onderworpenheid
aan de grillen van de natuur. Te
midden van dit treurige volk leeft Zachar
Pavlovitsj. Hij is noch in de natuur noch
in mensen geïnteresseerd en heeft slechts
oog voor technische apparaten. Zijn handigheid
is hem aangeboren en gaat zo ver dat
hij bij gebrek aan metaal water weet te koken
in een houten pan. Zachar trekt naar de
stad waar hij bij de spoorwegen gaat werken.
Daar neemt hij Sasja Dvanov onder zijn hoede,
een wees uit de provincie, wiens vader,
een visser, verdronk toen hij uit nieuwsgierigheid
een kijkje in het hiernamaals wilde
nemen. Zachar en Sasja Dvanov, die in
de rest van Tsjevengoer een belangrijke rol
blijft spelen, zijn typische Platonov figuren,
stille dromers, zoekers naar geluk en naar
algeeen welzijn. Op een nacht, kort na de
revolutie, ziet Sasja 'het toekomstige leven'
voor zich, 'iets doorzichtigs, lichts en kolossaals-
bergen levende lucht die je moest
omzetten in je eigen ademhaling en hartslag'.
Hij realiseert zich dat hijzelf 'het toekomstige
leven' is en wordt vol verwachting lid
van de partij.
Een meester in wording is een prachtig
verhaal, verteld op een manier die soms
doet denken aan de sprookjes van Grimm.
Het is mooi uitgegeven en de vertaling van
Kees Verheul is zeer bevredigend. Echter,
wetende dat er nog honderden bladzijden
moeten volgen, blijft de lezer zit ten met een
onbevredigd verlangen naar de rest. Misschien
had Querido beter kunnen wachten
op een vertaling van de volledige Tsjevengoer.
Ook in Dzjan is het geluk voor de hele
mensheid het hoofdthema. Nazar Tsjagatajev,
de positieve held van het verhaal en
alweer een Platonovse dromer, krijgt de opdracht
het volk Dzjan dat op de bodem van
de woestijn rondzwerft en op sterven na
dood is van de ondergang te redden. Tsjagatajev
trekt er vol goede moed op uit om
'zijn' volk gelukkig te maken. Hij voert de
mensen van Dzjan terug door de woestijn
naar de streek waar ze oorspronkelijk woonden,
het Oest-Oertdal in de Sary-Kamysj.
De tocht door de woestijn is verschrikkelijk
en Tsjagatajev moet tot het uiterste
gaan om de levenswil in zijn volk wakker te
houden. Uiteindelijk bereikt het volk de
Sara-Kamysj, waar een begin wordt gemaakt
met de opbouw van het collectieve geluk.
Aan het slot van het verhaal ziet Tsjaga
tajev hoe het van boven gestuurde geluk
een illusie blijkt te zijn. Vanaf een kilometer
hoog bergterras ziet hij hoe zijn
volk zich verspreidt, waarbij ieder zijn
eigen kant opgaat.
Dzjan is een klein meesterwerk, dat ondanks
de betrekkelijk goede afloop een diepe, somdere indruk bij mij achterliet. De
tijdloosheid van de woestijn en vele mythologische
parallellen geven het verhaal een
symbolische, abstracte betekenis. Het is
een indringende bespiegeling over het lot
van de communistische utopie en de gehele
mensheid. De taal van Platonov is hier zo
effectief dat je tijdens het lezen niet anders
kan dan lichamelijk ervaren wat er beschreven
wordt. De vertaling van J. R. Braat is
erg goed. Er wordt vaak erg vrij met de
oorspronkelijke tekst omgegaan, maar uiteindelijk
heeft dit geleid tot een prachtige
reproduktie van Platonovs stijl in het Nederlands.
Tenslotte nog een enkel woord over De
antisexus. Dit korte werkje uit 1926 heeft
de vorm van een brochure. Hierin wordt aan
het volk van de Sovjetunie een apparaat ter
bevrediging van de geslachtelijke lusten
aanbevolen. Platonov drijft de spot met de
nogal excentrieke opvattingen over seks
die toen opgang maakten. Hij richt zich
vooral tegen de gedachte (in het verleden
door hem zelf gedeeld) dat seksualiteit het
beste kan worden uitgebannen om, zoals het
in de brochure wordt gesteld, de weg naar
louter geestelijke vriendschap vrij te maken.
Van De antiseus is door Pegasus een fraai
boekje gemaakt. Het is alweer zeer passend
vertaald door Braat, die bewust gekozen
lijkt te hebben voor een ietwat ouderwets
lexicon. wat in combinatie met het absurde
onderwerp precies het gewenste, ironische
effect oplevert.
Marc Schreurs
Vladimir Nabokov, De tovenaar.
Vertaling Marja Wiebes.
Bert Bakker, Amsterdam 1986. 93 blz.
fl. 24, 90
In 1939, tien jaar voordat hij begon aan
zijn geruchtmakende roman Lolita, had
Nabokov, die toen nog in Europa woonde,
een soort pre-Lolita geschreven. Het was
een novelle in het Russisch waarover de
auteur, na zijn verhuizing naar Amerika,
niet tevreden bleek en die hij daarom vernietigde.
In 1959 vond hij toch nog een
exemplaar van het verhaal, dat de titel
Volsjebnik, de tovenaar, droeg. In plaats
van 'een levenloos vod' vond hij het nu
een 'prachtig stuk Russisch proza'. Uit
een brief aan een uitgever blijkt dat Nabokov
de bedoeling had het in het Engels
te laten vertalen en te publiceren. Andere
werkzaamheden (commentaar op Jevgeni
Onegin, de roman Ada) hielden hem daar
toen van af en pas na zijn dood hebben de erven Nabokov (Nabokovs vrouw Vera en
zijn zoon Dmitri) er voor gezorgd dat het
verhaal uiteindelijk toch is uitgegeven.
De tovenaar bevat dezelfde basisgegevens
als Lolita: een oudere man met een
goede baan, kalend, ver in de veertig,
heeft een voorkeur voor heel jonge meisjes,
wordt verliefd op één van hen en
probeert haar voor zich te winnen. In
De tovenaar ontmoet de mannelijke protagonist
zijn nimfijntje in een park. Hij
zit op een bank en ziet haar. twaalf jaar
oud. op rolschaatsen aan komen rijden:
'de levendigheid van haar rossige krullen,
pas geknipt, het stralen van haar
grote, wat lege ogen die enigszins aan
halfdoor zich tige kruisbessen deden denken.
de vrolijke, warme gelaatskleur, de
roze mond, even geopend zodat twee grote
voortanden net steunden op de welving
van de onderlip, de zomerse kleur van
haar blote armen met de gladde vossehaartjes
langs de bovenarm, de vage tederheid
van haar nog smalle, niet meer helemaal
platte borst, het bewegen van de plooien
in haar rok. het korte zwaaien en het
zachte terugvallen, de slankheid en de
gloed van haar onverschillige benen, de
grove riemen van de rolschaatsen.'
Vanaf het moment van deze eerste ontmoeting
stelt de man op een behoedzame
manier, maar tegelijkertijd heel doelgericht,
geduldig en hardnekkig pogingen
in het werk zichzelf in een positie te manoeuvreren
waarin hij over het meisje zal
kunnen beschikken. Hij maakt daarvoor
haar moeder het hof, een weduwe die aan
een ernstige ziekte lijdt en voor wie hij
niets dan afkeer voelt. Hij doet haar een
huwelijksaanzoek en ze trouwen. 'Het mens'
besluit echter haar dochtertje uit te besteden,
ze wordt door haar te veel in haar
rust gestoord, vindt ze. Pas wanneer zijn
echtgenote na een operatie is overleden
heeft de man zijn handen vrij. Hij kan recht
doen gelden op zijn eigen dochter en niemand
kan het vreemd vinden dat hij haar, na
de begrafenis van haar moeder, meeneemt
op een vakantiereis. De eerste avond van
hun samenzijn lijkt hij eindelijk zijn doel
te hebben bereikt. Ze nemen samen één
kamer in een hotel. Het meisje is doodmoe,
laat zich gewillig in bed stoppen en slaapt
onmiddellijk in. 'De drang van het bloed
verlangde het onmogelijke'. De man kan
zich niet meer beheersen, het meisje wordt
wakker en begint te gillen. De man verlaat
in paniek de kamer, loopt het hotel uit en
de straat op waar hij wordt gegrepen door
een passerende vrachtwagen.
De hoofdpersoon in De tovenaar is een
van de vele Nabokoviaanse personages die
gekenmerkt worden door seksuele aberraties
en een tendens naar waanzinnigheid.
Het laatste valt hier minder op dan het eerste,
omdat nagenoeg het hele verhaal verteld
wordt vanuit de visie van de man.
Hierdoor wordt niet het feitelijke van de
aberratie, wel de absoluut monomane gericht
heid van zijn handelingen en streven
versluierd.
De tovenaar is een geslaagd verhaal, zeker
niet het minste, maar ook niet de top
van Nabokovs oeuvre. In het nawoord heeft
zoon Dmitri, een van Nabokovs meest fervente
verdedigers, het over de veelgelaagdheid
en de dubbele en driedubbele bodems
van het verhaal. Na achtereenvolgens Nabokovs
biograaf Andrew Field en de Parijse
professor Nikita Struve onderuit te hebben
gehaald ( de laatste had het gewaagd de
in de jaren dertig geschreven en enkele
jaren geleden herontdekte roman Cocaine
van M. Agejev- Nederlandse vertaling 1984 -
aan Nabokov toe te schrijven) geeft hij een
aantal voorbeelden van Nabokovs vertelkunst.
Een daarvan is De 32ste. Op een
keer bezoekt de hoofdpersoon het huis van
de weduwe, zijn aanstaande bruid, in de
hoop het twaalfjarige meisje in haar eentje
aan te treffen. Dit idee 'smolt als cocaïne
in zijn lendenen'. Hij vindt haar echter samen
met de werkster en in zijn verwarring
en onmacht pakt hij een krant van de 32ste.
Commentaar Dmitri: 'De 32ste: weer zo'n
prachtig geconcentreerd beeld waaraan een
schoolse verklaring eigenlijk, en helaas,
afbreuk doet. Zijn heftige gemoedsberoering
- de wetenschap dat hij het meisje eindelijk
alleen zal treffen, de razend makende
verrassing en teleurstelling als hij de drukke
werkster vindt - heeft eenvoudig een
vochtig waas voor zijn blik getrokken zodat
hij een onmogelijke datum ziet. De maand
doet niet ter zake'. Bij dergelijk commentaar
op een Nabokoviaans grapje vergaat
je bijna de lust het verhaal echt goed en
veelbetekenend te vinden.
Willem G. Weststeijn
Vasili Bjelov, Levens.
Vertaling Tom Eekman. De Arbeiderspers,
Amsterdam 1986. 144 blz. fl. 26. 50
Valentin Raspoetin, Brand.
Vertaling Arie van der Ent en Jan Timmers.
De Arbeiders pers, Amsterdam 1987.
166 blz. fl. 34,50
Raspoetin en Bjelov behoren tot de meest
vooraanstaande vertegenwoordigers van
het zogenaamde dorpsproza in de Sovjetliteratuur.
Het dorpsproza is een genre
dat sinds de jaren zestig grote populariteit
geniet in de Sovjet unie. Centraal daarin staat de beschrijving van het leven op het
platteland. met zijn natuurschoon en de
zich door ouderwetse eenvoud en gemeenschapszin
kenmerkende bevolking, vaak
bezien in contrast met het haastige stadsleven
en de moderne mentaliteit. Het is
realistisch proza, doorgaans zonder zware
t hematick. maar met een accent op het
schijnbaar doodgewone. Iets wat het gemeen
heeft met het proza van onder andere
Toergenjev en,Boenin. De beschrijvingen
van mens en fiat uur zijn haarscherp en
levensecht omdat de schrijvers, ter plaatse
geboren en getogen, zich kunnen baseren
op hun eigen waarnemingen en zij gedreven
worden door persoonlijke betrokkenheid.
Zo spelen de verhalen van Bjelov zich grotendeels
af in zijn geboortestreek rond
Vologda in de Oeral en de roman van Raspoetin
heeft zijn setting op de oevers van
de Angara in Siberië, waar ooit ook zijn
wieg stond.
Vasili Bjelov begon begin jaren zestig
met schrijven en heeft inmiddels vele werken
op zijn naam staan. In Levens, dat
oorspronkelijk getiteld was 'Timmermansverhalen'
(Plotnitskie Rasskazy) zet Bjelov
op geslaagde wijze de Russische traditie
van het narratief proza voort. De ik-verteller,
Konstantin Zorin, keert met verlof
terug naar het dorp waar hij opgroeide.
!lij lijkt onvrede te hebben met zijn bestaan
in de stad. maar daar wordt niet over
uitgewijd. Zijn ouderlijk huis is verlaten
en vervallen en in een behoefte om spierarbeid
te verrichten zet hij zich aan het
herstel van het bijbehorende badhuis. Hulp
krijgt hij daarbij van zijn oude buurman
0 ljesja Smolin die timmerman is. Smolin
ligt al sinds jaar en dag overhoop met
Avenir Kozonkov, een andere timmerman
uit het dorp die geen hulp aanbiedt, daar
hij liever lui dan moe is. Dit gegeven vormt
de omlijsting waarbinnen de personages
vertellen over de gebeurtenissen in hun
leven; er ontstaat hierbij een compleet
beeld van het dorp waarin zij wonen.
Smolin is een wat naïeve, goedwillende
zwoeger, die vele teleurstellingen en vernederingen
te verwerken kreeg maar zijn
geweten zuiver hield. Kozonkov daarentegen
is een luie, gewetenloze opportunist,
die als kind al anderen (Smolin) liet
opdraaien voor de streken die hij uithaalde.
Door de herinneringen van de twee
oude timmerlieden concentreert het verhaal
zich grotendeels op de jaren twintig
en dertig, de tijd waarin de Sovjetmacht
ook op het platteland zijn invloed deed
gelden en er gedwongen collectivisaties
plaatsvonden. Smolin werd als kolchoznik
behalve op het land voor alles en nog wat
ingezet omdat er in die tijd nog geen
werkbrigades bestonden. Hij moest bomen hakken, bosbranden blussen en wegen aanleggen zonder dat daar iets tegenover
stond en van de oogst van de kolchoz
ging bijna alles naar de staat. Onderwijl
bekleedde Kozonkov wisselende partijfuncties,
uit hoofde waarvan hij vrijstelling
kreeg voor belastingen en hij andere
boeren, die met hard werken iets bereikt
hadden, aangaf als niet klassebewuste
individuen of koelakken. Gedurende hun
hele leven zaten die twee elkaar in de haren,
maar zonder elkaar kunnen ze niet.
Nu zijn ze oud en moe en maken zij de balans
op. Kozonkov vraagt zich af of hij
gezien zijn verdiensten voor de partij
geen recht heeft op een aanvullend pensioen,
maar Zorin moet hem teleurstellen.
En Smolin, peinzend over zijn sterfelijk
heid, lijkt weinig gerustgesteld wanneer
Zorin hem voorhoudt dat zijn ziel na
zijn dood zal blijven voortleven in het werk
dat hij tijdens zijn leven verricht heeft.
Brand (Požar, 1985) van Valentin Raspoetin
bevat behalve de roman Brand het
essay Siberiê zonder romantiek (Sibir' bez
romantiki).
Zowel in Levens als in Brand wordt de verheffende
werking van arbeid, kernpunt
van de communistische moraal, benadrukt
en naar het lijkt niet alleen omdat het een
verplicht nummer is. Maar plaatste Bjelov
in zijn Levens hier al kanttekeningen bij,
in Brand staat de eerlijke harde werker
eenzaam in een wereld waarin corruptie,
geweld en intimidatie steeds meer de boventoon
voeren. De roman is volledig in
overeenstemming met de huidige politiek
van glasnost. Ook de anti-alcohol campagne
vindt in dit boek zijn weerslag.
Brand kenmerkt zich door de oprechte
bezorgdheid van Raspoetin over zijn Siberië.
Zijn kritiek op het Sovjetbeleid ten
aanzien van zijn geboorteland steekt hij
niet onder stoelen of banken. Hij vindt
het kort ziehtige plunderij van de rijkdommen
van Siberië, terwijl Siberië met
zijn rijkdom bij goed gebruik juist de
toekomst van de Sovjetunie zou kunnen
zijn. In de roman wordt deze bezorgdheid
verwoord door Ivan Jegorov, een autochtoon
Siberiër die met lede ogen ziet hoe
Siberische bossen verdwijnen door houtkap.
Wanneer de bosexploitanten hun werk hebben
gedaan trekken zij verder en wat achterblijft
is een verlaten nederzetting in een
kale vlakte. Bovendien raken met de komst
van de werk brigades Siberische wetten en
gewoonten in onbruik. Deze mensen houden
er andere opvattingen op na en bekommeren
zich niet om het land, noch om het dorp.
Jegorov denkt vaak met heimwee terug
aan zijn geboortedorp Jegorovka, op de
oevers van de Angara, dat nadat al het
hout er gekapt was moest wijken voor een waterkrachtcentrale. Ooit zal ook Sosnovka,
de nieuwe nederzetting, moeten worden
achtergelaten. Lange tijd heeft hij zich
als enige verzet tegen de corruptie en het
plichtsverzuim voortkomend uit de moderne
mentaliteit. Wanneer hij op het punt staat
al les op te geven wordt de nederzetting
opgeschrikt door een brand in de voorraadloodsen.
De dorpsbewoners en de arbeiders
van de werkbrigades stromen samen om te
redden wat er te redden valt, maar bij gebrek
aan goede leiding vervallen de meesten
bij het zien van de hoog opgestapelde,
schaars gewaande produkten in hebzuchtig
geplunder. Terwijl ieder voor zich zoveel
mogelijk wodka en worst probeert te bemachtigen
spant Jegorov en een enkele
andere eerlijke ziel zich in om,meel, grutten
en suiker. produkten van levensbelang
voor de nederzetting, van de vlammen te
redden. Tegen deze achtergrond beziet
Jegorov Siberië, zijn leven en zijn medemens.
Wanneer de brand is uitgewoed verlaat
Jegorov verbitterd de nederzetting
en verdwijnt voorgoed in de tajga.
In het essay Siberië zonder romantiek
wijdt Raspoetin uit over de geschiedenis
van Siberië, de ruige natuur en het strenge,
wispelturige klimaat en geeft hij een karakterbeschrijving
van de Siberische mens die
door deze factoren bepaald is. 'De Siberiër,
gewonnen uit de samenvloeiing van Slavische
impulsiviteit en onbevangenheid, en
Aziatische verstildheid en verinnerlijking,
onderscheidt zich in karakter misschien
niet als iets zeer bijzonders, maar heeft
wel opvallende trekken opgedaan, zoals
daar zijn: een scherp waarnemingsvermogen;
een krachtig ontwikkeld gevoel van
eigenwaarde dat niets accepteert dat hem
opgedrongen wordt en hem wezensvreemd
is; onverklaarbare gemoedswisselingen en
de neiging zich in zichzelf te keren, binnen
zijn eigen duistere begrenzingen;
koortsachtige werkzaamheid afgewisseld
door plotselinge tijdelijke ledigheid; maar
ook sluwheid gepaard aan goedigheid, een
zo openlijke sluwheid, dat er geen voordeel
bij te halen is.' Raspoetin houdt een
hartstochtelijk pleidooi voor het handhaven
van de Siberische natuur en het Siberische
karakter, chauvinistisch misschien, maar
wel met grote overtuigingskracht.
Anne Marie Heemskerk
Irina Grekova, Weduwenschip.
Vertaling J.W. A. van Landeghem-Cox en
C. Glastra-Overduin. Wereldbibliotheek,
Amsterdam 1986. 172 blz. fl. 29,90
In de verhalen en romans van Irina Grekova wordt het leven, en in het bijzonder
het vrouwenleven, in de Sovjet unie beschreven
op een heel sobere, maar levendige
manier, zodat de lezer alles intensief meebeleeft
en met de hoofdpersoon weet: zo
is het leven nu eenmaal.
Weduwenschip is het verhaal van vier,
later vijf weduwen, die samen een flat met
vijf kamers. één keuken en één w. c. bewonen.
Vijf vrouwen. die het noodlot heeft
samengebracht en voor wie het woord privacy
niet bestaat, in een samenleving die
grotendeels uit zelfstandige vrouwen bestaat
en toch, of misschien wel juist daardoor,
door mannen wordt gedomineerd. De
vijf vrouwen maken uiteraard ruzie om futiliteiten,
zijn bij gebrek aan geluk jaloers
op elkaars ongeluk, kiezen partij en de
partijen zijn steeds anders verdeeld. Alle
vijf hebben ze het nodige verdriet achter
de rug, maar ieder vindt op haar eigen
manier de kracht om verder te leven.
Olga, voormalig pianiste, heeft, zwaar
invalide, een bombardement overleefd.
waarbij haar moeder en haar dochter zijn
omgekomen. Haar man is in het begin van
de oorlog gesneuveld. Om in haar onderhoud
te voorzien heeft ze een baan als
muziekpedagoge in het tehuis voor moederloze
peuters. Over haar moed om door te
gaan zegt Olga: 'Het leven is op zichzelf
een grote kracht. Hebt u wel eens gezien,
hoe er gras door het asfalt komt? Een zwak
grassprietje, maar het heeft een geweldige
kracht.'
Ada, de vroegere operettezangeres, heeft
in een heftig zoeken naar geluk de ene romance
na de andere. Panka, de monteur.
streeft naar rechtvaardigheid en voelt zich
altijd tekort gedaan. Kapa is godsdienstig.
An fisa komt op zekere dag terug van het
front, waar ze als verpleegster werkte,
maar zwanger raakte van een gewonde soldaat.
die na genezing zonder achterlating
van zijn adres was teruggekeerd naar zijn
onderdeel. Olga sluit vriendschap met haar
en zorgt ervoor dat zij met haar kind kan
gaan werken in het kinderhuis. Het kind
wordt verafgood en groeit op tot een egoïst
met een hoge dunk van zichzelf.
Alles verandert in huis als Fjodor, Anfisa'
s man. van het front thuiskomt. Het
geruzie vermindert. men gedraagt zich met
meer distinctie en allemaal doen ze hun best
er kleiner, jonger, eleganter uit te zien.
En Olga denkt: 'Mijn God, wat is dit allemaal
vreselijk en zielig, en wat is het
menselijk'. Ze zijn jaloers op Olga, omdat
Fjodor af en toe een praatje met haar komt
maken. Hij is niet boos op An fisa, wil haar
kind, Vadim, zelfs zijn naam geven, maar
Anfisa bederft alles door haar uitsloverij
en haar schuldgevoel. 'Ze smoort me erin',
zegt hij tegen Olga. Hij raakt aan de drank en komt onder de tram. Anfisa's
schuldgevoel wordt er alleen maar groter
door.
Olga, Anfisa en Vadim gaan één gezin
vormen. Olga heeft weer een doel in haar
leven en kan voor het eerst sinds jaren
weer aan het verleden denken 'zonder het
inwendig uit te schreeuwen.'
Vadim wordt echter een onuitstaanbare
vlegel, die zijn moeder minacht en haar de
schuld geeft van de dood van zijn vader.
'Iedereen liegt', zegt hij superieur. Zijn
moeder slooft zich naar zijn zin veel te
veel voor hem uit. 'Ze smoort me', zegt
hij, net als Fjodor. En als hij te weten
komt dat Fjodor zijn vader niet was en Olga
hem niet weet te troosten, spreekt hij niet
meer tegen haar en zoekt hij zijn toevlucht
bij Ada. die minder zwaar op de hand is.
De enige van wie hij echt houdt. zijn klasgenote
Svetka, laat hem na een abortus
weer in de steek. 'Allemaal gelogen. Vadim
nam zich plechtig voor. nooit lief te hebben.'
Anfisa heeft hoge verwachtingen van
haar zoon, maar hij slaagt maar net voor
zijn eindexamen en komt slechts dóor tussenkomst
van de dek aan, die Anfisa zelf
gaat bezoeken, op een instituut, waar hij
er ook al met de pet naar gooit. Anfisa
werkt in anderhalve ploegendienst, doet
het huishouden en de boodschappen, krijgt
geen rust genoeg. Haar levenslust, haar
liefde voor natuur. muziek, boeken. zijn
verdwenen en ze lijdt aan aanvallen van
hysterie. Olga gelooft niet in de echtheid
van haar verdriet; het is haar te schreeuwerig.
Zo sluit ook Anfisa zich voor haar
af. Later zegt Olga daarover: 'Ik vond toen
dat ik volkomen gelijk had. Wat een wrede
vergissing' God behoede mij voor het gelijk.
Een mens die gelijk heeft, is blind,
is doof, een mens die gelijk heeft is een
moordenaar.'
Vadim vertrekt met een studiegenoot,
als beiden gezakt zijn voor de voorjaarsexamens,
naar 'de ontginning' in Kazachstan
en laat zijn moeder volkomen ontredderd
achter. Maar in de winderige steppe,
onder de brandende zon en de ijskoude
sneeuwstormen voelt hij zich voor het eerst
eenzaam. Hij gaat op een andere manier
aan zijn moeder denken en verlangt ernaar
haar terug te zien. Hij ziet haar
ook terug als ze na een hersenbloeding
geheel verlamd in het ziekenhuis ligt.
Maandenlang verzorgt hij haar, eerst in
het ziekenhuis, dan thuis, wijkt nauwelijks
van haar bed en laat niemand bij
haar toe. Na haar crematie heeft hij een
droom; hij wordt op een behuild kussen
wakker. En 'met dat natgehui!de, bitterzilte
kussen begon voor hem een nieuw
leven.'
Dat het verhaal geen sentimentele smartlap is geworden, komt door de sobere,
hier en daar nonchalante stijl, die
in de vertaling goed is bewaard gebleven.
Door deze stijl wordt het leed en de ellende
waaraan het leven van de weduwen
zo rijk is haast terloops aan de orde gesteld,
wat heel effectief blijkt.
Weduwenschip is het eerste deel in een
door uitgeverij Wereldbibliotheek gestarte
reeks Russische vrouwenliteratuur.
Een sympathiek en interessant initiatief
dat de Nederlandse lezers ( en lezeressen!)
beslist in de gaten moeten houden.
Erica Engels
Vladimir Vojnovitsj, De antisovjet Sovjetunie.
Vertaling Gerard Cruys, Meulenhoff, Amsterdam,
1987. 266 blz. fl 37, 50
Het boek bevat een selectie uit een bundel
essays, die in 1985 onder de titel Antisovetskij
Sovetskij Sojuz in het Russisch is
verschenen. Vojnovitsj becommentariëert
hierin talrijke onderwerpen uit het dagelijkse
leven in de Sovjetunie. Het boek is in
drie hoofdstukken verdeeld: leven, literatuur
en politiek. Hij behandelt de wijze
waarop de staat in het leven van de burgers
ingrijpt, vaak met een effect tegengesteld
aan de bedoelingen.
Je zou De antisovjet Sovjetunie kunnen
vergelijken met de boeken, die westerse
correspondenten vaak na hun drie- tot
vierjarig verblijf in Moskou afscheiden.
Het bekende The Russians van Hedrick
Smith, maar ook Russia van Robert Kaiser
en het onvolprezen Life in Russia van
Michael Binyon zijn hier goede voorbeelden
van.
De bundel van Vojnovitsj steek in één
opzicht positief af tegen de correspondentenboeken.
Vojnovitsj is een Russische
schrijver. Hij hoeft de Sovjet unie niet te
doorgronden. Het land is voor hem geen
raadsel. maar een met de paplepel ingegoten
vorm van bestaan. Deze toegevoegde
persoonlijke doorleefdheid verleent deze
inleiding op het Sovjetleven een toegankelijkheid
die ontbreekt aan de studieuze
werkjes van de correspondenten. Vojnovitsj
is bovendien prozaschrijver. Zijn
essays zijn soms veeleer korte verhalen,
zoals het stilistisch schitterende verhaal
'De kerstboom'.
Vojnovitsj' fijnzinnige humor, geschraagd
door glasheldere logica, heeft
na zijn emigratie in 1980 niets aan kracht
verloren. De neiging van geëmigreerde
dissidenten tot in grafstemming getoonzette
betweterigheid is Vojnovitsj vreemd.
Zijn stelligheid. die hij zeker bezit, wordt van irritante onontkoombaarheid ontdaan
door zijn meesterschap in de ironische
verteltrant. Zijn stijl levert soms pareltjes
van Sovjetwijsheid op, zoals de omschrijving
van socialistisch-realisme als 'de verheerlijking
van de boven ons gestelde overheid
in een voor haar toegankelijke vorm.'
De antisovjet Sovjetunie verliest echter
in overzichtelijkheid en actualiteit van de
(recente) correspondentenboeken op punten.
Door zijn wat structuurloze onderwerpsbehandeling
wordt Vojnovitsj na verloop van
tijd te breedsprakig en sommige feiten zijn
achterhaald (censuurkwesties, Sacharov).
De vertaler Gerard Cruys blijft wat mij
betreft dé Vojnovitsj-vertaler. Verder verdient
de uitgave van Meulenhoff wel enige
kritiek. Waarom zijn de foto's uit de Russische
uitgave niet overgenomen? En waarom
noemt de flaptekst de term 'homo sovieticus',
terwijl Vojnovitsj in zijn inleiding duidelijk
zegt hoe onjuist hij het gebruik hiervan
vindt? Een vermelding, tot slot, waar en
wanneer de artikelen eerder verschenen
zijn zou prettig geweest zijn.
Reinout van der Heijden
Marian Pankowski, De pelgrims van Uteria.
Vertaling Edith Klapwijk. In de Knipscheer,
Haarlem/Zuid, Brussel 1986. 175 blz. fl.29,50
Met zijn nieuwe roman De pelgrims van
Uteria heeft Marian Pankowski (geboren
1919) weer een stuk toegevoegd aan zijn
niet erg omvangrijke, maar wel boeiende
en originele oeuvre. Pankowski, sinds de
jaren vijftig hoogleraar Pools aan de Université
Libre in Brussel, werd in Nederland
vooral bekend door zijn roman
Matuga komt ( 1978, maar reeds in 1959 in
het Pools in eigen beheer uitgegeven).
Daarna zijn er nog van hem vertaald de
verhalenbundel Beukenootje en andere
verhalen (1979), De getaande vrijheid
(traktaten, 1981) en de novelle Rudolf
(1984). Zijn toneelstukken, die hij vooral
in de jaren zestig en zeventig heeft geschreven,
zijn tot nu toe alleen in het
Frans vertaald.
Het combineren van de genres proza
en toneel heeft Pankowski gemeen met
zijn 'voorbeeld '-auteurs, Witkiewicz en
Gombrowicz; een overeenkomst met de
laatste is ook dat beiden het grootste deel
van hun leven in de emigratie hebben doorgebracht
en hun literaire werk in het Pools
zijn blijven schrijven.
Er is nog iets anders dat Pankowski
verbindt met de Witkiewicz-Gombrowicz
lijn in de Poolse literatuur: zijn naar het
surrealisme neigende proza waarin de uitvoerige uitvoerige,
soms barokke beschrijvingen een
grote poëtische kracht hebben, maar tevens
de grootste oplettendheid van de
lezer vragen, aan wie het meerlagige verhaal
bepaald niet op een eenvoudige wijze
wordt gepresenteerd.
Evenals Pankowski's meeste andere werk
heeft ook De pelgrims van Uteria duidelijk
autobiografische trekken. De hoofdpersoon
en verteller is een professor die ergens
'aan de Noordzee' woont en aan een vriend
vertelt over zijn bezoek aan zijn geboortestad
in Polen. Hij heeft de opdracht gekregen
te bemiddelen aangaande een verzoek
om heiligverklaring van een van zijn stadgenotes
(voor de tweede wereldoorlog was
de tegenwoordige paus Karot Wojtyla
van Pankowski's medestudenten in Krakau).
Het gaat om drie vrouwen die zich voor de
stad verdienstelijk hebben gemaakt, de ene
door haar dapperheid tijdens de oorlog, de
andere door haar vroomheid, de derde door
haar onuitputtelijke naastenliefde. In zijn
geboortestad wordt de professor met alle
égards ontvangen: hij zal immers, door
het leven van de vrouwen op schrift te
stellen, de stad een heilige bezorgen. De
professor herbeleeft zijn jeugd en raakt
ten zeerste geïnteresseerd in de derde
vrouw, die hij van vroeger blijkt te kennen
als de 'dikke Anielka', 'het synoniem
van wat ik vandaag een fascinerende verloedering
zou noemen, een soort vrouwelijkheid
uit de goot, en onze gemeentelijke
zonde' . Kortom, de dorpshoer. Zich
verdiepend in het verdere lot van Anielka
knoopt hij een liefdesrelatie aan met Roza,
die eveneens vanuit het buitenland een
bezoek brengt aan het Polen van haar
jeugd en op het plaatselijke kerkhof de
namen van haar verwanten probeert te
vinden. Samen maken ze een enorme optocht
mee ter ere van 'Onze Vader' Gesar
( de paus?), die echter bij de grenzen van
het land wordt tegengehouden, De roman
eindigt met een fantastisch visioen waarin
een menigte vrouwen, onder wie Roza en
Anielka, de pelgrims de borst geeft en
laaft met moedermelk.
Dat Pankowski's werk tegenwoordig ook
in Polen wordt uitgegeven (het boek verscheen
in 1986 in Lublin onder de titel
Patnicy z Macierzyzny) moet niet alleen
een grote voldoening betekenen voor de
auteur, maar tekent ook de relatieve vrijheid
die de Poolse literatuur, in tegenstelling
tot bijvoorbeeld de Tsjechische,
thans heeft.
Willem G. Weststeijn