Recensies en signalementen



Vladimir Korolenko, De moordenaar en andere verhalen. Vertaling Arjen Uijterlinde; keuze en inleiding Willem G. Weststeijn. Wereld bibliotheek, Amsterdam 1986.



Vladimir Korolenko, De moordenaar en andere verhalen. Vertaling Arjen Uijterlinde; keuze en inleiding Willem G. Weststeijn. Wereld bibliotheek, Amsterdam 1986. 175 blz. fl 27,50.

De Siberische verhalen van Vladimir Korolenko (1853-1921), waar deze bundel een keuze uit brengt, gaan veelal terug op zijn eigen ervaringen als verbannene in Siberië. Zoon van een - een wereldwonder in die dagen- onomkoopbare rechter in de Oekraine voelde Korolenko, op geleid tot technoloog, zich zijn hele leven zeer betrokken bij de onderkant van de samenleving. En waar hij onrecht zag probeerde hij dat in recht om te zetten. Hij was vóór macht aan de boeren en lid van verschillende daarvoor ijverende ondergrondse bewegingen. Een conflict met het tsaristisch bewind bleef dan ook niet uit en leidde tot een langdurige verbanning naar Siberië. Overigens ook de revolutie van 1917 en de tijd daarna vond zo af en toe een weerbarstige en verontwaardigde Korolenko tegenover zich.

In Siberië begon Korolenko zijn eerste verhalen te schrijven. Verhalen waarin de figuren die hij er ontmoette een grote rol spelen, waarin hij hun levens en gevoelens beschreef. Mensen die net als hijzelf om het een of ander zijn verbannen en nu in Siberië opnieuw hun levensritme moeten zien te vinden. Dat 'een of ander' moet overigens ruim gezien worden, voor het minste of geringste mocht je voortaan in de Siberische tajga de zon zien op- en ondergaan. De moordenaar uit het gelijknamige verhaal in deze bundel heeft zijn eigenlijke verbanning naar Siberië bijvoorbeeld te danken aan zijn ondoordachte 'Ik? Ik zwerf.' tegen een ambtenaar. De moord waaraan hij zijn bijnaam ontleent pleegt hij pas daar. in Siberië, en dat uit tegenweer. De hele geschiedenis: zijn zwerven, die moord in tweede instantie, horen we uit zijn eigen mond, via een ik-verteller, zijn toehoorder weliswaar, maar dat zijn wij, de lezers, natuurlijk eveneens. Een methode die Korolenko ook in het tweede verhaal, 'De vluchteling van het eiland Sachalin', gebruikt. En dat: een moordenaar zo direct aan het woord laten is eigenlijk ook waar het Korolenko in deze verhalen om te doen is. De moordenaar vertelt en wekt zo onvermijdelijk sympathie bij de lezer, hij blijkt immers ook maar een mens, met zijn ups en downs, zijn twijfels aan de zin van het leven en zijn hang naar vrijheid. Of, zoals het zo aardig in 'De gevangene van het eiland Sachalin' staat: 'Een moordenaar is namelijk niet alleen maar een moordenaar, hij is ook nog een levend mens die hetzelfde voelt als alle andere mensen, bijvoorbeeld dankbaarheid jegens degene die hem bij vorst en hondeweer onderdak verleent.' De ik-figuur die de moordenaar van dit verhaal zijn joerte- we zijn in Siberië - binnenhaalt, houdt zichzelf deze levensles voor, voor hij zijn gast ontvangt. Datzelfde zie je ook in het derde verhaal, 'Fjodor de Dakloze'. Hier geen ik-verteller, maar een hij, een jonge 'heer', die aan de hand van zijn eigen jeugdervaringen al redenerend en redenerend ten slotte de innerlijke roerselen van de arrestant tegenover hem weet te doorgronden, tot inzicht komt of - zo men wil- daar een levensles uit haalt.

In de opzet van dit derde verhaal met zijn hij-verteller in plaats van (ik zou op grond van deze bundel haast zeggen 'traditionele') ik-verteller is al iets van de latere Koralen ko merkbaar, die van 1890, toen hij zich toelegde op een meer uitgesproken sprco kjesachtige. poëtische stijl. De 'hij' in 'Fjodor de Dakloze' heet bijna onveranderlijk 'de jongeman', en een zin als: 'Zo begreep de jongeman nu alle vragen van de zwerver ( ... ), zijn illusies', heeft iets weg van Van Schendel, in zijn De Waterman bij voorbeeld. In de eerste twee verhalen zit het poëtische vooral in de natuurbeschrijvingen, realistische beschrijvingen vaak, maar die tevens de gemoedstoestand van de hoofdpersoon kunnen illustreren. Een koude Siberische winteravond wordt door de melancholisch gestemde ik van 'De gevangene van het eiland Sachalin' aldus beschreven: 'Maar deze avond was alles in een grij ze, koude, voor het oog ondoordringbare mist gehuld. De mist, door veertig graden vorst uit de lucht geperst, lag onbeweeglijk en drukte steeds zwaarder op de verstijfde aarde; overal bleef de blik in een vormeloze, levenloze, grauwe massa steken, en slechts recht boven het hoofd, ergens ver, ver weg stond een eenzame ster, die met zijn scherpe lichtstraal door de koude sluier heendrong.' Hier spreekt de ziel van de ik, maar ook die van Siberië. Voor Korolenko is daar zo goed als geen verschil tussen. De zucht naar vrijheid die de hoofdpersonen van deze drie verhalen kenmerkt, hebben deze voor een groot deel ook te danken aan die onmetelijke vlakte om hen heen: de natuur en de omgeving dwingen hen er toe.

De verhalen zijn in soepel Nederlands omgezet, wat de citaten al laten zien. Gelukkig ook geen opdringerige couleur locale als 'vadertje', 'duifje', of SiberischOverijssels dialect. De bundel laat zien dat Korolenko in ons land ten onrechte nagenoeg vergeten is. Het zijn voortreffelijk vertelde. sfeervolle verhalen die veel beter zijn dan het enige verhaal van hem dat is opgenomen in Van Oorschots 'Russische Bibliotheek', 'Makars droom'.

Carlien Boelhouwer


Vladislav Chodasevitsj, Necropolis. Vertaling, nawoord en aantekeningen Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. De Arbeiderspers, Amsterdam 1987 (PrivéDomein)



Vladislav Chodasevitsj, Necropolis. Vertaling, nawoord en aantekeningen Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. De Arbeiderspers, Amsterdam 1987 (PrivéDomein). 312 blz. fl 49,50

'Je schrijft genadeloos, maar schitterend.' Aldus Maksim Gor ki nadat Vladislav Chodasevitsj hem zijn herinneringen aan Valeri Brjoesov had voorgelezen. Inderdaad, genadeloos en schitterend, en deze kwalificaties zijn in hoge mate bepalend voor de grote literaire en cultuurhistorische waarde van Chodasevitsj' pas vertaalde bundel memoires en essays, Necropolis.

Chodasevitsj (1886-1939) was een dichter die altijd min of meer als een eenling stond te midden van zijn symbolistische, futuristische en akmeistische tijdgenoten, doordat hij in zijn dichtwerk de klassieke lijn van bijvoorbeeld Poesjkin voortzette. In 1922 verliet hij de USSR om zich na enige omzwervingen in Parijs te vestigen, alwaar hij steeds minder poëzie, maar steeds meer kritische beschouwingen en essays schreef die stuk voor stuk getuigen van een scherpe geest en een nog scherper analytisch vermogen.

Necropolis (1939), een bundel opstellen over en herinneringen aan prominente Russische schrijvers en dichters, is een grote aanwinst op het gebied van de memoireliteratuur. Chodasevitsj geeft een indringend beeld van het literaire leven in Rusland op het breukvlak van twee periodes, de tijd van de zich consoliderende Sovjetmacht. Bijna alle grote namen uit die tijd passeren de revue, zoals Brjoesov, Bjely, Majakovski, Goemiljov, Sologoeb en Gorki. Het grootste deel van deze literatoren kende Chodasevitsj persoonlijk en het meest treffende van zijn memoires is de ontmaskerende wijze waarop hij hen karakteriseert. 'Heiligen' als Gorki en Majakovski krijgen hun aardse proporties weer terug op een integere maar ontluisterende wijze. Majakovskihaters zullen buitengewoon aan hun trekken komen wanneer zij Chodasevitsj' essay over hem lezen. waarin hij wordt afgeschilderd als een verzen uitbrakende, zeer uitgekookte en schandelijk opportunistische proleet. Chodasevitsj verfoeit en veroordeelt de leegheid van de futuristen met hun idiote 'zaoem', hun metalogische taal, maar meer nog veroordeelt hij het feit dat Majakovski deze leegheid vult met een nieuwe, maar zeer banale inhoud. Uiterst pijnlijk is het te lezen hoe Chodasevitsj geen spaan heel laat van Majakovski's revolutionaire aura: voor de revolutie ageerde hij tegen van alles en nog wat om na de revolutie een ware Sovjetbourgeois te worden. Een logische stap, van 'roof het geroofde' naar 'houd het geroofde'. Na dit opstel is het moeilijk, zo niet onmogelijk nog iets van Majakovski te lezen zonder bijgedachten. Niet alleen Majakovski moet het ont gel den, ook Sologoeb krijgt er duchtig van langs ('zijn proza zal niet gelezen worden'), alsmede Brjoesov, die gekenschetst wordt als een onbarmhartige en autoritaire misantroop. Interessant zijn de documentaire schetsen die Chodasevitsj geeft van het zware en chaotische leven van schrijvers in revolutie- en oorlogstijd, en van de gevaarlijke leeghoofdigheid die de cultuurpolitici uit het begin van de Sovjetperiode kenmerkt. Erg smakelijk om te lezen, maar tevens dodelijk voor de persoon in kwestie is Chodasevitsj' beschrijving van Anatoli Loenatsjarski, wanneer deze, in zijn woning in het Kremlin, in een toneelstuk de rol van een luid miauwende kater speelt. Niet iedereen wordt geveld door de pen van Chodasevitsj. Personen die zijn sympathie hadden worden met liefde, soms zelfs op ontroerende wijze beschreven (o.a. de gespleten Andrej Bjely), waarbij hun minder goede kanten niet verdoezeld worden ( te denken valt hier aan Gorki, met wie Chodasevitsj een jaar in Sorrento doorbracht). Vooral deze herinneringen aan Gorki zijn van grote literair-historische waarde omdat zij een indringend en oprecht beeld geven van Gorki's verblijf buiten de Sovjetunie, een periode die in de USSR vaak verwrongen wordt weergegeven.

Het is ondoenlijk alle facetten van dit schitterende boek hier afzonderlijk te belichten. Chodasevitsj' stijl is helder, bondig en treffend waardoor men, ondanks de stortvloed aan feiten, personen en vaak kostelijke anekdotes. nooit het gevoel krijgt erin te verdrinken. Het boek doet verlangen naar meer. hetgeen niet in de laatste plaats te danken is aan de voortreffelijke vertaling van Bloemen en Wiebes. Vergelijkende steekproeven in de vertaling wezen uit dat zij zich subliem van hun taak hebben gekweten. Bovendien hebben zij het boek voorzien van een uitvoerig notenapparaat en een register. dat Necropolis als naslagwerk zeer toegankelijk maakt.

Necropolis is een must voor iedereen die een niets ontziend verslag wil hebben van een troebele periode uit de geschiedenis van de ( Sovjet-)Russische letteren.

Menno Kraan


Vladimir Majakovski, Mens. Een ding. Vertaling en nawoord Marko Fondse. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1986



Vladimir Majakovski, Mens. Een ding. Vertaling en nawoord Marko Fondse. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1986. 96 blz. fl 22,50

'Vertalen heeft met censuur gemeen dat beide opereren op basis van het 'wat is er mogelijk'-principe, waarbij opgemerkt dient te worden, dat taalbarrières.net zo hoog kunnen zijn als de barrières die door de staat worden opgeworpen.'1 Dit citaat van de grootste Russische dichter van vandaag, Nobelprijswinnaar Iosif Brodski, neigt naar een parafrase van het aloude 'vertalen is onmogelijk' en verzuimt te melden dat voor de vertaler van poëzie vertaalproblemen op linguïstisch niveau in veel gevallen nog maar de kleinere oneffenheden, de proloog van de diepe kuilen en de zuigende modder zijn die de vertaler op zijn weg nog kan tegenkomen. Zo heeft de Nederlandse vertaler van Russische poëzie te maken met een totaal andere traditie. Niet alleen is de Russische cultuur anders dan de onze, ook de rol die de poëzie in de twee culturen speelt is nauwelijks vergelijkbaar. Hoeveel voortreffelijke dichters de Nederlandse literatuur ook kende en kent, zij worden slechts door een klein publiek gelezen. In Rusland kent iedereen gedichten van de grote dichters uit zijn hoofd.

De Nederlandse vertaler van Russische poëzie staat voor de haast onmogelijke opgave om poëtisch werk dermate krachtig te vertalen dat het, aan de Russische traditie ontrukt, ook in het Nederlands overeind blijft staan. Dit is in moeilijkheidsgraad te vergelijken met het vertalen van een Russische mop in het Nederlands. Zonder een hele cultuur te willen beschuldigen van een gebrek aan gevoel voor humor, moet ik bekennen dat ik mijzelf nog nooit zelfs maar op een glimlach heb kunnen betrappen bij het horen of lezen van een Russische mop, ook al begreep ik hem volkomen. Om in vertaling de belangrijkste functie van de grap, de lachspierverslappende functie, niet verloren te laten gaan, zal er minstens flink aan gesleuteld moeten worden, en in sommige gevallen zal de vertaler-moppentapper zelfs een heel andere mop moeten verzinnen om de aandacht van zijn publiek vast te houden.

Het vertalen van een werk als Majakovski's Čelovek staat tegen de achtergrond van het voorgaande in moeilijkheidsgraad gelijk aan het in het Nederlands persklaar maken van de Grote Russische Moppenencyclopedie. Deze vergelijking gaat mank. Majakovski's Čelovek mag bol staan van woordgrappen en absurde calembourrijmen, in feite is het een zwaarmoedig en pessimistisch poëem. Majakovski gebruikt als een van zijn favoriete stijlmiddelen humoristische wendingen vaak in doodernstige ccntexten.

Majakovski: Pod aplodismenty popov / Moj zanaves ne opustitsja na Golgofe / Tak vot i budu / v letnem sadu l Pit' moj utrennij kofe.
Fondse: Nooit zal onder applaus van popen / mijn doek neerdalen over Golgotha./ Vandaar dat ik / dus 's morgens naar de Zomertuin / voor mijn kop koffie ga.

Majakovski laat het verheven Golgofe rijmen op het alledaagse kofe. Dat rijm blijft inclusief de sfeer bij Fondse's Golgotha- kop koffie ga volledig intact. In dit geval was de Russische 'mop' nog geschikt als materiaal voor het Nederlandse equivalent. In de volgende regels werd dat al moeilijker.

Majakovski: Sapožnaja. / Sapožnik. / Prochvost i niščij. / Nado / na sapogi / kakieto golovki. / Vzgljanul- / i v arfy raspuskajutsja golenišča. / On v korone. / On prine. I Vesělyj i lovkij.
Fondse: Schoenmakerij. / Schoenflik. / Verachtelijk uitschot. / Laars. / Moet weer / een hak an. / Eén blik- / waarop tot harp de laarzeschacht uitbot. / Een kroon draagt hij. / Prins. / Een vrolijk man en een vakman.

Het Russische woord sapožnik wordt onder andere gebruikt in uitdrukkingen als 'Vrat' kak sapožnik' (Liegen als een schoenmaker) en 'Pjan kak sapožnik' (Zo dronken als een schoenmaker), terwijl volgens Ozjegov met sapoznik ook iemand aangeduid kan worden die slecht werk aflevert. Deze negatieve bijsmaak van sapožnik wordt door Fondse weergegeven door schoenflik, dat dan in de vertaling rijmt met blik, hoewel in het Russisch dat rijm niet aanwezig is. Schitterend zijn de vondsten:

Majakovski: niščij - raspuskajutsja golenišča Fondse: uitschot - de laarzeschacht uitbot en: Majakovski: kakie-to golovki - vesělyj lovkij
Fondse: hak an - vakman.

Deze laatste vondst laat Fondse's werkwijze duidelijk zien. 'Ik heb de vorm resoluut voorop geplaatst in de overtuiging en ervaring dat de inhoud zich daar naar plooit als je maar hardnekkig genoeg volhoudt,' zo zegt hij zelf in 'Krullen uit de werkplaats III'2. Golovka (het bovenste voorstuk van een schoen of laars) wordt hak, maar het veel belangrijker rijm golovki-lovkij blijft behouden in hak an-vakman. Dit zijn slechts twee voorbeelden die illustreren hoe Fondse in zijn vertaling hardnekkig terug weet te slaan wanneer Majakovski de lezer voor de zoveelste maal tracteert op een onverwachte wending of een pakkend calembourrijm. Zelfs notoire Majakovski-haters daag ik uit Fondse's vertaling met de Russische tekst te vergelijken. Wellicht zullen zij Majakovski-haters blijven, maar zij zullen moeten erkennen dat Fondse's Mens. Een ding een kunstwerk op zich is.

Vergelijk tot slot Brodski's citaat met Fondse's opvatting over vertalen: 'Een vertaling heet een brug te zijn tussen de schrijver en een van diens taal onkundige lezer. Ik heb altijd het gevoel dat aan de twee einden van die brug geen schrijver en lezer staan, maar twee branden woeden. En dat je moet kunnen zwemmen om ooit nog levend aan land te komen. '
Vertalen is gevaarlijker dan censuur. Majakovski vertalen is oorlog voeren. Met kernkoppen wel te verstaan.

Frans Stapert


Osip Mandelstam, Laatste brieven 1936-1938. Vertaling Yolanda Bloemen. Gerards & Schreurs, Maastricht 1986



Osip Mandelstam, Laatste brieven 1936-1938. Vertaling Yolanda Bloemen. Gerards & Schreurs, Maastricht 1986. 36 blz. fl19,50

Het lezen van Laatste brieven 1936-1938 van de in Siberië omgekomen Russische dichter Osip Mandelstam (1899-1938) is geen onverdeeld genoegen. En daarmee wil ik niet suggereren dat vertaalster Yolanda Bloemen zich niet goed van haar taak zou hebben gekweten. Integendeel, behoudens een paar kleinigheden is haar werk van een hoog niveau.

Evenmin doel ik op de grafische vormgeving van het flinterdunne boekje, dat in de categorie literatuur terecht als een van de elf Best Verzorgde Boeken 1986 werd bekroond. Nee, mijn beginopmerking heeft uitsluitend betrekking op de inhoud van de brieven. En wat dat aangaat, zijn 'genoegen' of 'leesplezier' moeilijk te hanteren kwalificaties. We hebben hier te maken met zeer persoonlijke documenten die op ondubbelzinnige en indringende wijze getuigen van de onafwendbare ondergang van een mens uit deze eeuw. Met name de laatste korte brief, verstuurd uit een barak van een doorgangskamp in Vladivostok, blijft in al zijn eenvoud een aangrijpend geschrift, hoe vaak je hem ook leest en ongeacht of je dat in het Russisch, het Engels of zoals nu dan in het Nederlands doet.

Behalve als intieme getuigenis laten de brieven zich ook lezen als een aanklacht met een meer algemene historische waarde. Aangekomen bij de laatste bladzijde, vraag je je af hoe het toch in Godsnaam heeft kunnen gebeuren dat een redelijk beschaafd Westers land één van zijn allergrootste dichters op zo'n erbarmelijke en mensonterende manier heeft laten kreperen- een ander woord kan ik er niet voor gebruiken. Maar ja. Mandelstam was geen uitzondering. Door de hele geschiedenis heen is Rusland nooit echt zuinig omgesprongen met zijn schrijvers en dichters. Gelukkig blijkt telkens weer dat het reservoir onuitputtelijk is.

Is het alleen maar kommer en kwel in deze brieven? Nee, beslist niet. Naast de vele ironische uithalen en een aantal ronduit komische passages, trof mij opnieuw de hechte liefde die Osip voor zijn vrouw Nadezjda koesterde. Als het inderdaad waar is dat oorlogen, ziektes en andere ellendige omstandigheden mensen dichter bij elkaar brengen, dan lijkt dat zeker op te gaan voor de Mandelstams. Opmerkingen als 'Ademen is moeilijk zonder jou' en 'Zonder jou is schrijven bitter en leeg' moeten dan ook volstrekt serieus en zelfs letterlijk worden genomen. Maar het allerbelangrijkste is misschien nog wel het feit dat Mandelstams brieven - overigens net als zijn poëzie en proza- een voorbeeld zijn van menselijke onverzettelijkheid. Hier is iemand aan het woord, zelfbewust, ongebroken, op wie Stalins terreur en retoriek uiteindelijk geen vat hebben gekregen. En het klinkt zo eenvoudig wanneer Mandelstam zijn vrouw schrijft: 'Denk eraan, voor wanhoop schamen we ons.' Maar hoeveel kracht heeft dit niet gekost?

Tot slot, een klein puntje van kritiek. Graag had ik van de vertaalster in haar 'Verantwoording' vernomen waarom er nu juist voor deze beperkte selectie is gekozen. Blijft het bij de jaren 1936-1938, of komt er nog een vervolg? Ik hoop het laatste. Er zijn per slot van rekening zo'n 130 brieven van Mandelstam gepubliceerd, waarvan de eerste dateren uit 1908. Ook daar zijn nog hele mooie bij.

Peter Zeeman




Andrej Platonov, Een meester in wording. Dzjan en De antisexus



Andrej Platonov, Een meester in wording. Vertaling en nawoord Kees Verheul. Querido. Amsterdam 1987. 93 blz. fl.27, 50

Andrej Platonov, Dzjan. Vertaling J.R. Braat, nawoord Thomas Langerak. Pegasus, Amsterdam 1987. 136 blz. fl.22,90

Andrej Platonov, De antisexus. Vertaling J.R.Braat, nawoord Thomas Langerak. Pegasus, Amsterdam 1987. 16 blz. fl.10,-

Veel Russische schrijvers die in de jaren na de Oktoberrevolutie hun carrière begonnen stonden positief tegenover de nieuwe orde. In het betrekkelijk tolerante politiek e klimaat van de jaren twintig hadden zij de vrijheid om de eerste stappen op weg naar het 'ontwikkeld communisme' welwillend kritisch te volgen. In het geéngageerde proza van schrijvers als Babel, Pilnjak, Zamjatin en Zosjtsjenko stond de tegenstelling tussen ideologie en praktijk van de 'nieuwe wereld' van meet af aan centraal. Dit bracht hen later op soms fatale wijze in conflict met de staat.

Een dergelijk lot viel ook Andrei Platonov (1899-1951) ten deel. Platonov schreef zijn belangrijkste werk in de jaren twintig en dertig. Hij hoort thuis in de reeks bekende schrijvers en dichters die deze periode tot de bloeitijd van de post-revolutionaire Russische literatuur hebben gemaakt. Te midden van hen neemt hij een bijzondere plaats in. Platonov was een van de weinige schrijvers die zich op een werkelijk proletarische afkomst kon beroepen. Zijn vader was lasser bij de spoorwegen in de provinciestad Voronezj en hijzelf moest op zijn veertiende al werken voor de kost. liet zal dan ook geen toeval zijn geweest dat hij zijn schrijversloopbaan begon als fervent aanhanger van de revolutie. In het werk dat hij schreef in de jaren tot 1922 komen radicaal linkse ideeën tot uiting. De elektrotechnicus Platonov propageerde het revolutionaire belang van de moderne techniek die de mens de mogelijkheid biedt de natuurkrachten te beheersen en als individu in het ware socialisme op te gaan. Tussen 1922 en 1927 zette hij zich beroepshalve volledig in voor de verbetering van de landbouw en het leven in de provincie. In deze periode voltrok zich een verandering in zijn denken en schrijven. Hij ondervond bij zijn projecten in toenemende mate tegenwerking van de autoriteiten. Dit leidde uiteindelijk tot vrijwillig ontslag in 1927.

Teleurstelling, afkeer van partij-dogmatisme en een sterke affiniteit met de gewone mensen van het land, die in instinctieve verbondenheid met de natuur leven, vormen het fundament van Platonovs verdere proza. De helden van zijn verhalen zijn meestal eenvoudige handwerkers, gezegend met een uiterst nuchtere en praktische kijk op het leven. Maar het zijn ook gelukzoekers, die onherroepelijk in conflict komen met de rechtlijnigheid van machthebbers. Een aantal satirische verhalen, waaronder 'Makar begint te twijfelen' (zie Literair Paspoort 1980, nr. 286) bracht hem allengs in moeilijkheden. Hij werd scherp aangevallen in de pers en kreeg een publikatieverbod opgelegd. wat hem er niet van weerhield door te gaan met schrijven. De langere prozawerken Tsjevengoer ( 1927), De bouwput (1930) en Dzjan (1936), misschien zijn beste werk, zijn pas na zijn dood verschenen. Platonov overleefde het dieptepunt van de Stalinterreur in de jaren dertig en stierf in 1951, vereenzaamd en verarmd.

Platonov toont in zijn verhalen het veranderende leven in Rusland na de revolutie, gezien door de ogen van mensen van eenvoudige komaf. Zijn taal is, zoals Brodski het noemt in zijn voorwoord bij de Russische editie van De bouwput, de taal van de utopie, de taal van zijn tijd. Deze onderscheidt zich van het intellectualistische spelen met taal. waar veel van zijn tijdgenoten in uitblonken. Bij Platonov vind je in gedeformeerde, gecondenseerde en aangepaste vorm de taal van 'het socialisme in opbouw' terug in de gedachten en woorden van zijn personages. Die taal is een hoofdbestanddeel van de wereld die hij beschrijft. Platonovs werk krijgt in Nederland langzamerhand de aandacht die het verdient. Nadat in het midden van de jaren zeventig In deze prachtige, grimmige wereld en De bouwput verschenen, zijn er tien magere jaren van schaarste geweest. Pas dit jaar zijn er weer enkele belangrijke vertalingen bijgekomen: Een meester in wording en de novelle Dzjan. Het eveneens door Braat vertaalde werk De antisexus, vorig jaar als relatiegeschenk bij Pegasus in beperkte oplage uitgebracht, ligt sinds kort ook in de boekhandel.

Het verhaal Een meester in wording is het eerste deel van de pas in 1972 in het Westen gepubliceerde roman Tsjevengoer. Platonov heeft er diverse gegevens uit zijn eigen leven in verwerkt. Het speelt zich af in de Russische provincie. in de jaren voor de revolutie. De streek wordt regelmatig door droogte en honger geteisterd, de boerenbevolking verpaupert in volstrekte onderworpenheid aan de grillen van de natuur. Te midden van dit treurige volk leeft Zachar Pavlovitsj. Hij is noch in de natuur noch in mensen geïnteresseerd en heeft slechts oog voor technische apparaten. Zijn handigheid is hem aangeboren en gaat zo ver dat hij bij gebrek aan metaal water weet te koken in een houten pan. Zachar trekt naar de stad waar hij bij de spoorwegen gaat werken. Daar neemt hij Sasja Dvanov onder zijn hoede, een wees uit de provincie, wiens vader, een visser, verdronk toen hij uit nieuwsgierigheid een kijkje in het hiernamaals wilde nemen. Zachar en Sasja Dvanov, die in de rest van Tsjevengoer een belangrijke rol blijft spelen, zijn typische Platonov figuren, stille dromers, zoekers naar geluk en naar algeeen welzijn. Op een nacht, kort na de revolutie, ziet Sasja 'het toekomstige leven' voor zich, 'iets doorzichtigs, lichts en kolossaals- bergen levende lucht die je moest omzetten in je eigen ademhaling en hartslag'. Hij realiseert zich dat hijzelf 'het toekomstige leven' is en wordt vol verwachting lid van de partij.

Een meester in wording is een prachtig verhaal, verteld op een manier die soms doet denken aan de sprookjes van Grimm. Het is mooi uitgegeven en de vertaling van Kees Verheul is zeer bevredigend. Echter, wetende dat er nog honderden bladzijden moeten volgen, blijft de lezer zit ten met een onbevredigd verlangen naar de rest. Misschien had Querido beter kunnen wachten op een vertaling van de volledige Tsjevengoer. Ook in Dzjan is het geluk voor de hele mensheid het hoofdthema. Nazar Tsjagatajev, de positieve held van het verhaal en alweer een Platonovse dromer, krijgt de opdracht het volk Dzjan dat op de bodem van de woestijn rondzwerft en op sterven na dood is van de ondergang te redden. Tsjagatajev trekt er vol goede moed op uit om 'zijn' volk gelukkig te maken. Hij voert de mensen van Dzjan terug door de woestijn naar de streek waar ze oorspronkelijk woonden, het Oest-Oertdal in de Sary-Kamysj.

De tocht door de woestijn is verschrikkelijk en Tsjagatajev moet tot het uiterste gaan om de levenswil in zijn volk wakker te houden. Uiteindelijk bereikt het volk de Sara-Kamysj, waar een begin wordt gemaakt met de opbouw van het collectieve geluk. Aan het slot van het verhaal ziet Tsjaga tajev hoe het van boven gestuurde geluk een illusie blijkt te zijn. Vanaf een kilometer hoog bergterras ziet hij hoe zijn volk zich verspreidt, waarbij ieder zijn eigen kant opgaat.

Dzjan is een klein meesterwerk, dat ondanks de betrekkelijk goede afloop een diepe, somdere indruk bij mij achterliet. De tijdloosheid van de woestijn en vele mythologische parallellen geven het verhaal een symbolische, abstracte betekenis. Het is een indringende bespiegeling over het lot van de communistische utopie en de gehele mensheid. De taal van Platonov is hier zo effectief dat je tijdens het lezen niet anders kan dan lichamelijk ervaren wat er beschreven wordt. De vertaling van J. R. Braat is erg goed. Er wordt vaak erg vrij met de oorspronkelijke tekst omgegaan, maar uiteindelijk heeft dit geleid tot een prachtige reproduktie van Platonovs stijl in het Nederlands. Tenslotte nog een enkel woord over De antisexus. Dit korte werkje uit 1926 heeft de vorm van een brochure. Hierin wordt aan het volk van de Sovjetunie een apparaat ter bevrediging van de geslachtelijke lusten aanbevolen. Platonov drijft de spot met de nogal excentrieke opvattingen over seks die toen opgang maakten. Hij richt zich vooral tegen de gedachte (in het verleden door hem zelf gedeeld) dat seksualiteit het beste kan worden uitgebannen om, zoals het in de brochure wordt gesteld, de weg naar louter geestelijke vriendschap vrij te maken. Van De antiseus is door Pegasus een fraai boekje gemaakt. Het is alweer zeer passend vertaald door Braat, die bewust gekozen lijkt te hebben voor een ietwat ouderwets lexicon. wat in combinatie met het absurde onderwerp precies het gewenste, ironische effect oplevert.

Marc Schreurs




Vladimir Nabokov, De tovenaar. Vertaling Marja Wiebes. Bert Bakker, Amsterdam 1986



Vladimir Nabokov, De tovenaar. Vertaling Marja Wiebes. Bert Bakker, Amsterdam 1986. 93 blz. fl. 24, 90

In 1939, tien jaar voordat hij begon aan zijn geruchtmakende roman Lolita, had Nabokov, die toen nog in Europa woonde, een soort pre-Lolita geschreven. Het was een novelle in het Russisch waarover de auteur, na zijn verhuizing naar Amerika, niet tevreden bleek en die hij daarom vernietigde. In 1959 vond hij toch nog een exemplaar van het verhaal, dat de titel Volsjebnik, de tovenaar, droeg. In plaats van 'een levenloos vod' vond hij het nu een 'prachtig stuk Russisch proza'. Uit een brief aan een uitgever blijkt dat Nabokov de bedoeling had het in het Engels te laten vertalen en te publiceren. Andere werkzaamheden (commentaar op Jevgeni Onegin, de roman Ada) hielden hem daar toen van af en pas na zijn dood hebben de erven Nabokov (Nabokovs vrouw Vera en zijn zoon Dmitri) er voor gezorgd dat het verhaal uiteindelijk toch is uitgegeven.

De tovenaar bevat dezelfde basisgegevens als Lolita: een oudere man met een goede baan, kalend, ver in de veertig, heeft een voorkeur voor heel jonge meisjes, wordt verliefd op één van hen en probeert haar voor zich te winnen. In De tovenaar ontmoet de mannelijke protagonist zijn nimfijntje in een park. Hij zit op een bank en ziet haar. twaalf jaar oud. op rolschaatsen aan komen rijden: 'de levendigheid van haar rossige krullen, pas geknipt, het stralen van haar grote, wat lege ogen die enigszins aan halfdoor zich tige kruisbessen deden denken. de vrolijke, warme gelaatskleur, de roze mond, even geopend zodat twee grote voortanden net steunden op de welving van de onderlip, de zomerse kleur van haar blote armen met de gladde vossehaartjes langs de bovenarm, de vage tederheid van haar nog smalle, niet meer helemaal platte borst, het bewegen van de plooien in haar rok. het korte zwaaien en het zachte terugvallen, de slankheid en de gloed van haar onverschillige benen, de grove riemen van de rolschaatsen.'

Vanaf het moment van deze eerste ontmoeting stelt de man op een behoedzame manier, maar tegelijkertijd heel doelgericht, geduldig en hardnekkig pogingen in het werk zichzelf in een positie te manoeuvreren waarin hij over het meisje zal kunnen beschikken. Hij maakt daarvoor haar moeder het hof, een weduwe die aan een ernstige ziekte lijdt en voor wie hij niets dan afkeer voelt. Hij doet haar een huwelijksaanzoek en ze trouwen. 'Het mens' besluit echter haar dochtertje uit te besteden, ze wordt door haar te veel in haar rust gestoord, vindt ze. Pas wanneer zijn echtgenote na een operatie is overleden heeft de man zijn handen vrij. Hij kan recht doen gelden op zijn eigen dochter en niemand kan het vreemd vinden dat hij haar, na de begrafenis van haar moeder, meeneemt op een vakantiereis. De eerste avond van hun samenzijn lijkt hij eindelijk zijn doel te hebben bereikt. Ze nemen samen één kamer in een hotel. Het meisje is doodmoe, laat zich gewillig in bed stoppen en slaapt onmiddellijk in. 'De drang van het bloed verlangde het onmogelijke'. De man kan zich niet meer beheersen, het meisje wordt wakker en begint te gillen. De man verlaat in paniek de kamer, loopt het hotel uit en de straat op waar hij wordt gegrepen door een passerende vrachtwagen.

De hoofdpersoon in De tovenaar is een van de vele Nabokoviaanse personages die gekenmerkt worden door seksuele aberraties en een tendens naar waanzinnigheid.

Het laatste valt hier minder op dan het eerste, omdat nagenoeg het hele verhaal verteld wordt vanuit de visie van de man. Hierdoor wordt niet het feitelijke van de aberratie, wel de absoluut monomane gericht heid van zijn handelingen en streven versluierd.

De tovenaar is een geslaagd verhaal, zeker niet het minste, maar ook niet de top van Nabokovs oeuvre. In het nawoord heeft zoon Dmitri, een van Nabokovs meest fervente verdedigers, het over de veelgelaagdheid en de dubbele en driedubbele bodems van het verhaal. Na achtereenvolgens Nabokovs biograaf Andrew Field en de Parijse professor Nikita Struve onderuit te hebben gehaald ( de laatste had het gewaagd de in de jaren dertig geschreven en enkele jaren geleden herontdekte roman Cocaine van M. Agejev- Nederlandse vertaling 1984 - aan Nabokov toe te schrijven) geeft hij een aantal voorbeelden van Nabokovs vertelkunst. Een daarvan is De 32ste. Op een keer bezoekt de hoofdpersoon het huis van de weduwe, zijn aanstaande bruid, in de hoop het twaalfjarige meisje in haar eentje aan te treffen. Dit idee 'smolt als cocaïne in zijn lendenen'. Hij vindt haar echter samen met de werkster en in zijn verwarring en onmacht pakt hij een krant van de 32ste.

Commentaar Dmitri: 'De 32ste: weer zo'n prachtig geconcentreerd beeld waaraan een schoolse verklaring eigenlijk, en helaas, afbreuk doet. Zijn heftige gemoedsberoering - de wetenschap dat hij het meisje eindelijk alleen zal treffen, de razend makende verrassing en teleurstelling als hij de drukke werkster vindt - heeft eenvoudig een vochtig waas voor zijn blik getrokken zodat hij een onmogelijke datum ziet. De maand doet niet ter zake'. Bij dergelijk commentaar op een Nabokoviaans grapje vergaat je bijna de lust het verhaal echt goed en veelbetekenend te vinden.

Willem G. Weststeijn



Vasili Bjelov, Levens en Valentin Raspoetin, Brand.



Vasili Bjelov, Levens. Vertaling Tom Eekman. De Arbeiderspers, Amsterdam 1986. 144 blz. fl. 26. 50
Valentin Raspoetin, Brand. Vertaling Arie van der Ent en Jan Timmers. De Arbeiders pers, Amsterdam 1987. 166 blz. fl. 34,50

Raspoetin en Bjelov behoren tot de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het zogenaamde dorpsproza in de Sovjetliteratuur. Het dorpsproza is een genre dat sinds de jaren zestig grote populariteit geniet in de Sovjet unie. Centraal daarin staat de beschrijving van het leven op het platteland. met zijn natuurschoon en de zich door ouderwetse eenvoud en gemeenschapszin kenmerkende bevolking, vaak bezien in contrast met het haastige stadsleven en de moderne mentaliteit. Het is realistisch proza, doorgaans zonder zware t hematick. maar met een accent op het schijnbaar doodgewone. Iets wat het gemeen heeft met het proza van onder andere Toergenjev en,Boenin. De beschrijvingen van mens en fiat uur zijn haarscherp en levensecht omdat de schrijvers, ter plaatse geboren en getogen, zich kunnen baseren op hun eigen waarnemingen en zij gedreven worden door persoonlijke betrokkenheid. Zo spelen de verhalen van Bjelov zich grotendeels af in zijn geboortestreek rond Vologda in de Oeral en de roman van Raspoetin heeft zijn setting op de oevers van de Angara in Siberië, waar ooit ook zijn wieg stond.

Vasili Bjelov begon begin jaren zestig met schrijven en heeft inmiddels vele werken op zijn naam staan. In Levens, dat oorspronkelijk getiteld was 'Timmermansverhalen' (Plotnitskie Rasskazy) zet Bjelov op geslaagde wijze de Russische traditie van het narratief proza voort. De ik-verteller, Konstantin Zorin, keert met verlof terug naar het dorp waar hij opgroeide. !lij lijkt onvrede te hebben met zijn bestaan in de stad. maar daar wordt niet over uitgewijd. Zijn ouderlijk huis is verlaten en vervallen en in een behoefte om spierarbeid te verrichten zet hij zich aan het herstel van het bijbehorende badhuis. Hulp krijgt hij daarbij van zijn oude buurman 0 ljesja Smolin die timmerman is. Smolin ligt al sinds jaar en dag overhoop met Avenir Kozonkov, een andere timmerman uit het dorp die geen hulp aanbiedt, daar hij liever lui dan moe is. Dit gegeven vormt de omlijsting waarbinnen de personages vertellen over de gebeurtenissen in hun leven; er ontstaat hierbij een compleet beeld van het dorp waarin zij wonen.

Smolin is een wat naïeve, goedwillende zwoeger, die vele teleurstellingen en vernederingen te verwerken kreeg maar zijn geweten zuiver hield. Kozonkov daarentegen is een luie, gewetenloze opportunist, die als kind al anderen (Smolin) liet opdraaien voor de streken die hij uithaalde. Door de herinneringen van de twee oude timmerlieden concentreert het verhaal zich grotendeels op de jaren twintig en dertig, de tijd waarin de Sovjetmacht ook op het platteland zijn invloed deed gelden en er gedwongen collectivisaties plaatsvonden. Smolin werd als kolchoznik behalve op het land voor alles en nog wat ingezet omdat er in die tijd nog geen werkbrigades bestonden. Hij moest bomen hakken, bosbranden blussen en wegen aanleggen zonder dat daar iets tegenover stond en van de oogst van de kolchoz ging bijna alles naar de staat. Onderwijl bekleedde Kozonkov wisselende partijfuncties, uit hoofde waarvan hij vrijstelling kreeg voor belastingen en hij andere boeren, die met hard werken iets bereikt hadden, aangaf als niet klassebewuste individuen of koelakken. Gedurende hun hele leven zaten die twee elkaar in de haren, maar zonder elkaar kunnen ze niet.

Nu zijn ze oud en moe en maken zij de balans op. Kozonkov vraagt zich af of hij gezien zijn verdiensten voor de partij geen recht heeft op een aanvullend pensioen, maar Zorin moet hem teleurstellen. En Smolin, peinzend over zijn sterfelijk heid, lijkt weinig gerustgesteld wanneer Zorin hem voorhoudt dat zijn ziel na zijn dood zal blijven voortleven in het werk dat hij tijdens zijn leven verricht heeft.

Brand (Požar, 1985) van Valentin Raspoetin bevat behalve de roman Brand het essay Siberiê zonder romantiek (Sibir' bez romantiki).

Zowel in Levens als in Brand wordt de verheffende werking van arbeid, kernpunt van de communistische moraal, benadrukt en naar het lijkt niet alleen omdat het een verplicht nummer is. Maar plaatste Bjelov in zijn Levens hier al kanttekeningen bij, in Brand staat de eerlijke harde werker eenzaam in een wereld waarin corruptie, geweld en intimidatie steeds meer de boventoon voeren. De roman is volledig in overeenstemming met de huidige politiek van glasnost. Ook de anti-alcohol campagne vindt in dit boek zijn weerslag.

Brand kenmerkt zich door de oprechte bezorgdheid van Raspoetin over zijn Siberië. Zijn kritiek op het Sovjetbeleid ten aanzien van zijn geboorteland steekt hij niet onder stoelen of banken. Hij vindt het kort ziehtige plunderij van de rijkdommen van Siberië, terwijl Siberië met zijn rijkdom bij goed gebruik juist de toekomst van de Sovjetunie zou kunnen zijn. In de roman wordt deze bezorgdheid verwoord door Ivan Jegorov, een autochtoon Siberiër die met lede ogen ziet hoe Siberische bossen verdwijnen door houtkap.

Wanneer de bosexploitanten hun werk hebben gedaan trekken zij verder en wat achterblijft is een verlaten nederzetting in een kale vlakte. Bovendien raken met de komst van de werk brigades Siberische wetten en gewoonten in onbruik. Deze mensen houden er andere opvattingen op na en bekommeren zich niet om het land, noch om het dorp.

Jegorov denkt vaak met heimwee terug aan zijn geboortedorp Jegorovka, op de oevers van de Angara, dat nadat al het hout er gekapt was moest wijken voor een waterkrachtcentrale. Ooit zal ook Sosnovka, de nieuwe nederzetting, moeten worden achtergelaten. Lange tijd heeft hij zich als enige verzet tegen de corruptie en het plichtsverzuim voortkomend uit de moderne mentaliteit. Wanneer hij op het punt staat al les op te geven wordt de nederzetting opgeschrikt door een brand in de voorraadloodsen.

De dorpsbewoners en de arbeiders van de werkbrigades stromen samen om te redden wat er te redden valt, maar bij gebrek aan goede leiding vervallen de meesten bij het zien van de hoog opgestapelde, schaars gewaande produkten in hebzuchtig geplunder. Terwijl ieder voor zich zoveel mogelijk wodka en worst probeert te bemachtigen spant Jegorov en een enkele andere eerlijke ziel zich in om,meel, grutten en suiker. produkten van levensbelang voor de nederzetting, van de vlammen te redden. Tegen deze achtergrond beziet Jegorov Siberië, zijn leven en zijn medemens. Wanneer de brand is uitgewoed verlaat Jegorov verbitterd de nederzetting en verdwijnt voorgoed in de tajga.

In het essay Siberië zonder romantiek wijdt Raspoetin uit over de geschiedenis van Siberië, de ruige natuur en het strenge, wispelturige klimaat en geeft hij een karakterbeschrijving van de Siberische mens die door deze factoren bepaald is. 'De Siberiër, gewonnen uit de samenvloeiing van Slavische impulsiviteit en onbevangenheid, en Aziatische verstildheid en verinnerlijking, onderscheidt zich in karakter misschien niet als iets zeer bijzonders, maar heeft wel opvallende trekken opgedaan, zoals daar zijn: een scherp waarnemingsvermogen; een krachtig ontwikkeld gevoel van eigenwaarde dat niets accepteert dat hem opgedrongen wordt en hem wezensvreemd is; onverklaarbare gemoedswisselingen en de neiging zich in zichzelf te keren, binnen zijn eigen duistere begrenzingen; koortsachtige werkzaamheid afgewisseld door plotselinge tijdelijke ledigheid; maar ook sluwheid gepaard aan goedigheid, een zo openlijke sluwheid, dat er geen voordeel bij te halen is.' Raspoetin houdt een hartstochtelijk pleidooi voor het handhaven van de Siberische natuur en het Siberische karakter, chauvinistisch misschien, maar wel met grote overtuigingskracht.

Anne Marie Heemskerk


Irina Grekova, Weduwenschip



Irina Grekova, Weduwenschip. Vertaling J.W. A. van Landeghem-Cox en C. Glastra-Overduin. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1986. 172 blz. fl. 29,90

In de verhalen en romans van Irina Grekova wordt het leven, en in het bijzonder het vrouwenleven, in de Sovjet unie beschreven op een heel sobere, maar levendige manier, zodat de lezer alles intensief meebeleeft en met de hoofdpersoon weet: zo is het leven nu eenmaal.

Weduwenschip is het verhaal van vier, later vijf weduwen, die samen een flat met vijf kamers. één keuken en één w. c. bewonen. Vijf vrouwen. die het noodlot heeft samengebracht en voor wie het woord privacy niet bestaat, in een samenleving die grotendeels uit zelfstandige vrouwen bestaat en toch, of misschien wel juist daardoor, door mannen wordt gedomineerd. De vijf vrouwen maken uiteraard ruzie om futiliteiten, zijn bij gebrek aan geluk jaloers op elkaars ongeluk, kiezen partij en de partijen zijn steeds anders verdeeld. Alle vijf hebben ze het nodige verdriet achter de rug, maar ieder vindt op haar eigen manier de kracht om verder te leven.

Olga, voormalig pianiste, heeft, zwaar invalide, een bombardement overleefd. waarbij haar moeder en haar dochter zijn omgekomen. Haar man is in het begin van de oorlog gesneuveld. Om in haar onderhoud te voorzien heeft ze een baan als muziekpedagoge in het tehuis voor moederloze peuters. Over haar moed om door te gaan zegt Olga: 'Het leven is op zichzelf een grote kracht. Hebt u wel eens gezien, hoe er gras door het asfalt komt? Een zwak grassprietje, maar het heeft een geweldige kracht.'

Ada, de vroegere operettezangeres, heeft in een heftig zoeken naar geluk de ene romance na de andere. Panka, de monteur. streeft naar rechtvaardigheid en voelt zich altijd tekort gedaan. Kapa is godsdienstig. An fisa komt op zekere dag terug van het front, waar ze als verpleegster werkte, maar zwanger raakte van een gewonde soldaat. die na genezing zonder achterlating van zijn adres was teruggekeerd naar zijn onderdeel. Olga sluit vriendschap met haar en zorgt ervoor dat zij met haar kind kan gaan werken in het kinderhuis. Het kind wordt verafgood en groeit op tot een egoïst met een hoge dunk van zichzelf.

Alles verandert in huis als Fjodor, Anfisa' s man. van het front thuiskomt. Het geruzie vermindert. men gedraagt zich met meer distinctie en allemaal doen ze hun best er kleiner, jonger, eleganter uit te zien. En Olga denkt: 'Mijn God, wat is dit allemaal vreselijk en zielig, en wat is het menselijk'. Ze zijn jaloers op Olga, omdat Fjodor af en toe een praatje met haar komt maken. Hij is niet boos op An fisa, wil haar kind, Vadim, zelfs zijn naam geven, maar Anfisa bederft alles door haar uitsloverij en haar schuldgevoel. 'Ze smoort me erin', zegt hij tegen Olga. Hij raakt aan de drank en komt onder de tram. Anfisa's schuldgevoel wordt er alleen maar groter door.

Olga, Anfisa en Vadim gaan één gezin vormen. Olga heeft weer een doel in haar leven en kan voor het eerst sinds jaren weer aan het verleden denken 'zonder het inwendig uit te schreeuwen.'

Vadim wordt echter een onuitstaanbare vlegel, die zijn moeder minacht en haar de schuld geeft van de dood van zijn vader. 'Iedereen liegt', zegt hij superieur. Zijn moeder slooft zich naar zijn zin veel te veel voor hem uit. 'Ze smoort me', zegt hij, net als Fjodor. En als hij te weten komt dat Fjodor zijn vader niet was en Olga hem niet weet te troosten, spreekt hij niet meer tegen haar en zoekt hij zijn toevlucht bij Ada. die minder zwaar op de hand is. De enige van wie hij echt houdt. zijn klasgenote Svetka, laat hem na een abortus weer in de steek. 'Allemaal gelogen. Vadim nam zich plechtig voor. nooit lief te hebben.'

Anfisa heeft hoge verwachtingen van haar zoon, maar hij slaagt maar net voor zijn eindexamen en komt slechts dóor tussenkomst van de dek aan, die Anfisa zelf gaat bezoeken, op een instituut, waar hij er ook al met de pet naar gooit. Anfisa werkt in anderhalve ploegendienst, doet het huishouden en de boodschappen, krijgt geen rust genoeg. Haar levenslust, haar liefde voor natuur. muziek, boeken. zijn verdwenen en ze lijdt aan aanvallen van hysterie. Olga gelooft niet in de echtheid van haar verdriet; het is haar te schreeuwerig. Zo sluit ook Anfisa zich voor haar af. Later zegt Olga daarover: 'Ik vond toen dat ik volkomen gelijk had. Wat een wrede vergissing' God behoede mij voor het gelijk. Een mens die gelijk heeft, is blind, is doof, een mens die gelijk heeft is een moordenaar.'

Vadim vertrekt met een studiegenoot, als beiden gezakt zijn voor de voorjaarsexamens, naar 'de ontginning' in Kazachstan en laat zijn moeder volkomen ontredderd achter. Maar in de winderige steppe, onder de brandende zon en de ijskoude sneeuwstormen voelt hij zich voor het eerst eenzaam. Hij gaat op een andere manier aan zijn moeder denken en verlangt ernaar haar terug te zien. Hij ziet haar ook terug als ze na een hersenbloeding geheel verlamd in het ziekenhuis ligt. Maandenlang verzorgt hij haar, eerst in het ziekenhuis, dan thuis, wijkt nauwelijks van haar bed en laat niemand bij haar toe. Na haar crematie heeft hij een droom; hij wordt op een behuild kussen wakker. En 'met dat natgehui!de, bitterzilte kussen begon voor hem een nieuw leven.'

Dat het verhaal geen sentimentele smartlap is geworden, komt door de sobere, hier en daar nonchalante stijl, die in de vertaling goed is bewaard gebleven. Door deze stijl wordt het leed en de ellende waaraan het leven van de weduwen zo rijk is haast terloops aan de orde gesteld, wat heel effectief blijkt.

Weduwenschip is het eerste deel in een door uitgeverij Wereldbibliotheek gestarte reeks Russische vrouwenliteratuur. Een sympathiek en interessant initiatief dat de Nederlandse lezers ( en lezeressen!) beslist in de gaten moeten houden.

Erica Engels



Vladimir Vojnovitsj, De antisovjet Sovjetunie. Vertaling Gerard Cruys, Meulenhoff, Amsterdam



Vladimir Vojnovitsj, De antisovjet Sovjetunie. Vertaling Gerard Cruys, Meulenhoff, Amsterdam, 1987. 266 blz. fl 37, 50

Het boek bevat een selectie uit een bundel essays, die in 1985 onder de titel Antisovetskij Sovetskij Sojuz in het Russisch is verschenen. Vojnovitsj becommentariëert hierin talrijke onderwerpen uit het dagelijkse leven in de Sovjetunie. Het boek is in drie hoofdstukken verdeeld: leven, literatuur en politiek. Hij behandelt de wijze waarop de staat in het leven van de burgers ingrijpt, vaak met een effect tegengesteld aan de bedoelingen.

Je zou De antisovjet Sovjetunie kunnen vergelijken met de boeken, die westerse correspondenten vaak na hun drie- tot vierjarig verblijf in Moskou afscheiden. Het bekende The Russians van Hedrick Smith, maar ook Russia van Robert Kaiser en het onvolprezen Life in Russia van Michael Binyon zijn hier goede voorbeelden van.

De bundel van Vojnovitsj steek in één opzicht positief af tegen de correspondentenboeken. Vojnovitsj is een Russische schrijver. Hij hoeft de Sovjet unie niet te doorgronden. Het land is voor hem geen raadsel. maar een met de paplepel ingegoten vorm van bestaan. Deze toegevoegde persoonlijke doorleefdheid verleent deze inleiding op het Sovjetleven een toegankelijkheid die ontbreekt aan de studieuze werkjes van de correspondenten. Vojnovitsj is bovendien prozaschrijver. Zijn essays zijn soms veeleer korte verhalen, zoals het stilistisch schitterende verhaal 'De kerstboom'.

Vojnovitsj' fijnzinnige humor, geschraagd door glasheldere logica, heeft na zijn emigratie in 1980 niets aan kracht verloren. De neiging van geëmigreerde dissidenten tot in grafstemming getoonzette betweterigheid is Vojnovitsj vreemd. Zijn stelligheid. die hij zeker bezit, wordt van irritante onontkoombaarheid ontdaan door zijn meesterschap in de ironische verteltrant. Zijn stijl levert soms pareltjes van Sovjetwijsheid op, zoals de omschrijving van socialistisch-realisme als 'de verheerlijking van de boven ons gestelde overheid in een voor haar toegankelijke vorm.'

De antisovjet Sovjetunie verliest echter in overzichtelijkheid en actualiteit van de (recente) correspondentenboeken op punten. Door zijn wat structuurloze onderwerpsbehandeling wordt Vojnovitsj na verloop van tijd te breedsprakig en sommige feiten zijn achterhaald (censuurkwesties, Sacharov).

De vertaler Gerard Cruys blijft wat mij betreft dé Vojnovitsj-vertaler. Verder verdient de uitgave van Meulenhoff wel enige kritiek. Waarom zijn de foto's uit de Russische uitgave niet overgenomen? En waarom noemt de flaptekst de term 'homo sovieticus', terwijl Vojnovitsj in zijn inleiding duidelijk zegt hoe onjuist hij het gebruik hiervan vindt? Een vermelding, tot slot, waar en wanneer de artikelen eerder verschenen zijn zou prettig geweest zijn.

Reinout van der Heijden



Marian Pankowski, De pelgrims van Uteria. Vertaling Edith Klapwijk. In de Knipscheer, Haarlem/Zuid, Brussel 1986



Marian Pankowski, De pelgrims van Uteria. Vertaling Edith Klapwijk. In de Knipscheer, Haarlem/Zuid, Brussel 1986. 175 blz. fl.29,50

Met zijn nieuwe roman De pelgrims van Uteria heeft Marian Pankowski (geboren 1919) weer een stuk toegevoegd aan zijn niet erg omvangrijke, maar wel boeiende en originele oeuvre. Pankowski, sinds de jaren vijftig hoogleraar Pools aan de Université Libre in Brussel, werd in Nederland vooral bekend door zijn roman Matuga komt ( 1978, maar reeds in 1959 in het Pools in eigen beheer uitgegeven). Daarna zijn er nog van hem vertaald de verhalenbundel Beukenootje en andere verhalen (1979), De getaande vrijheid (traktaten, 1981) en de novelle Rudolf (1984). Zijn toneelstukken, die hij vooral in de jaren zestig en zeventig heeft geschreven, zijn tot nu toe alleen in het Frans vertaald.

Het combineren van de genres proza en toneel heeft Pankowski gemeen met zijn 'voorbeeld '-auteurs, Witkiewicz en Gombrowicz; een overeenkomst met de laatste is ook dat beiden het grootste deel van hun leven in de emigratie hebben doorgebracht en hun literaire werk in het Pools zijn blijven schrijven.

Er is nog iets anders dat Pankowski verbindt met de Witkiewicz-Gombrowicz lijn in de Poolse literatuur: zijn naar het surrealisme neigende proza waarin de uitvoerige uitvoerige, soms barokke beschrijvingen een grote poëtische kracht hebben, maar tevens de grootste oplettendheid van de lezer vragen, aan wie het meerlagige verhaal bepaald niet op een eenvoudige wijze wordt gepresenteerd.

Evenals Pankowski's meeste andere werk heeft ook De pelgrims van Uteria duidelijk autobiografische trekken. De hoofdpersoon en verteller is een professor die ergens 'aan de Noordzee' woont en aan een vriend vertelt over zijn bezoek aan zijn geboortestad in Polen. Hij heeft de opdracht gekregen te bemiddelen aangaande een verzoek om heiligverklaring van een van zijn stadgenotes (voor de tweede wereldoorlog was de tegenwoordige paus Karot Wojtyla van Pankowski's medestudenten in Krakau).

Het gaat om drie vrouwen die zich voor de stad verdienstelijk hebben gemaakt, de ene door haar dapperheid tijdens de oorlog, de andere door haar vroomheid, de derde door haar onuitputtelijke naastenliefde. In zijn geboortestad wordt de professor met alle égards ontvangen: hij zal immers, door het leven van de vrouwen op schrift te stellen, de stad een heilige bezorgen. De professor herbeleeft zijn jeugd en raakt ten zeerste geïnteresseerd in de derde vrouw, die hij van vroeger blijkt te kennen als de 'dikke Anielka', 'het synoniem van wat ik vandaag een fascinerende verloedering zou noemen, een soort vrouwelijkheid uit de goot, en onze gemeentelijke zonde' . Kortom, de dorpshoer. Zich verdiepend in het verdere lot van Anielka knoopt hij een liefdesrelatie aan met Roza, die eveneens vanuit het buitenland een bezoek brengt aan het Polen van haar jeugd en op het plaatselijke kerkhof de namen van haar verwanten probeert te vinden. Samen maken ze een enorme optocht mee ter ere van 'Onze Vader' Gesar ( de paus?), die echter bij de grenzen van het land wordt tegengehouden, De roman eindigt met een fantastisch visioen waarin een menigte vrouwen, onder wie Roza en Anielka, de pelgrims de borst geeft en laaft met moedermelk.

Dat Pankowski's werk tegenwoordig ook in Polen wordt uitgegeven (het boek verscheen in 1986 in Lublin onder de titel Patnicy z Macierzyzny) moet niet alleen een grote voldoening betekenen voor de auteur, maar tekent ook de relatieve vrijheid die de Poolse literatuur, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Tsjechische, thans heeft.

Willem G. Weststeijn





1 Joseph Brodsky. Less Than One. Selected Essays. Penguin Books 1987.
2 Marko Fondse, 'Krullen uit de werkplaats III'. In: De Tweede Ronde (zomer 1986).



<

TSL 1

>