Gerard Rasch


Ryszard Krynicki, seismograaf van de Poolse werkelijkheid




De Poolse dichter Ryszard Krynicki, geboren in 1943 in het Oostenrijkse dorpje Sankt Valentin, is een van de dichters die door de studentenopstand van '68 zijn gevormd. Gewikkeld in een interne machtsstrijd, toonde de Poolse staatsm acht toen een reactionair, ten dele ook racistisch ( anti-semitisch) karakter. Het socialisme 'met een menselijk gezicht' van Gomułka (sinds 1956 aan de macht) leed hier een beslissende nederlaag. De dichters van '68 staan begrijpelijkerwijs wantrouwig tegenover de staatsideologie die in alle media de werkelijkheid verhult en onherkenbaar verwringt. Hun poëzie, die vooral gebruik maakt van alledaagse spreektaal en zelfs krantetaal, wil het onnatuurlijke en verdraaiende aspect van deze ideologie, van ideologie zonder meer, juist ontmaskeren. Krynicki beoogt echter meer met zijn gedichten. Hij is een uiterst gevoelige seismograaf die niet alleen alle trillingen in de werkelijkheid om zich heen regi streert, maar ook in hoge mate ontvankelijk is voor de bevingen op het vlak van de persoonlijke existentie die door de moderne (communistische) massamaatschappij wordt bedreigd.

Sinds tien jaar publiceert Krynicki in eigen land uitsluitend ondergronds en daarbuiten in de Poolse emigrantenpers in het Westen. De hier gekozen vertalingen komen uit de in 1978 in Parijs verschenen bundel Ons leven groeit. Hieraan is een polemisch gedicht toegevoegd van Zbigniew Herbert dat als 'brief' aan Krynicki is gericht. Herbert (1924), naast Nobelprijswinnaar Czesław Miłosz (1911) de bekendste levende Poolse dichter, wijst in dit gedicht op een negatief bijverschijnsel in de poëzie van de generatie van '68. Als men het daarin namelijk wil opnemen tegen de ideologie en een lans wil breken voor algemeen menselijke, democratische waarden, dan moet men zichzelf niet verlagen tot het onpoëtische taalgebruik van de tegenstander, tot 'het zwarte schuim van de kranten'. Het verdedigen van (buitenliteraire) waarden houdt immers het erkennen van een hiërarchie van waarden in, waaraan in de poëzie een esthetische hiërarchie moet beantwoorden. De poêzie van de generatie van '68 heeft zich volgens Herbert te zeer laten inpakken door de door ideologie en propaganda mishandelde 'taal van de tribunes'.

Om niet het contact te verliezen met de bronnen van de poëzie, het archetypisch menselijke, het essentiële, pleit Herbert voor een zeker persoonlijk pathos en het behoud van een poëtische, gedifferentieerde toon. Anders lost de poëzie op in vormeloze vluchtigheid en kan ze niets meer tot uitdrukking brengen dat werkelijk iets te zeggen heeft. Herbert zou echter vast niet aan Krynicki hebben 'geschreven' als hij diens poëzie nietszeggend had gevonden. En we moeten anderzijds ook aannemen dat de Poolse machthebbers veel betekenis aan het werk van Krynicki hechten, die consequent weigert zijn teksten aan de censuur te onderwerpen.

Anders hadden ze hem niet al meer dan zeven jaar ondanks vele uitnodigingen uit het buitenland een paspoort geweigerd.

Over de discrepantie, waarin Krynicki leeft, tussen 'dit' en 'niets' schreef hij het volgende aforistische motto:


DIT, NIETS

Dit, niets
of dit: er is niets gebeurd,
dat is nog net dit, niets

dat met niets heeft te maken




IK GELOOF

aan Anna en Stanistaw Baranczak
Ik zeg jullie eerlijk: soms geloof ik
dat die andere wereld bestaat, geloof ik in spoken,
vampiers die hersens en bloed wegzuigen,
misschien ben ik trouwens eerder bang dan dat ik geloof
(wat in onze tijd op hetzelfde neerkomt: bang zijn- geloven).
Dan probeer ik niet met mijn rug naar de deur te zitten,
de deur leidt zijn eigen leven, sterker, ik zeg jullie:
ik ben bijgelovig geworden, praat niet te hard over mijn dromen,
mijn hoop , om ze niet op te schrikken, vermijd
woorden uit te spreken, die zich mogelijk zullen wreken,
haal ze door in oude gedichten (trouwens,
ik niet alleen), ik kan echter niet verbergen
dat ik mijn voorzorgsmaatregelen soms vergeet,
wodka drink, met een vrouw vrij, op reis ga, telepathisch
denk, de deur mijn rug
toedraai, de deur die zijn eigen leven leidt
en vroeg of laat zal opengaan,
en vroeg of laat zal die ijzige hand
me aanraken, misschien alleen een teken geven,
me misschien ook zonder waarschuwing in mijn hart treffen,
ik zeg jullie eerlijk: ik geloof niet dat dat de hand
van Osip Mandelstam of Georg Trakl kan zijn,
of van enige andere dichter die ongeacht of hem een menselijke
of onmenselijke dood ten deel is gevallen

met zijn levende woorden nog steeds tot ons spreekt


BURGER R.K. LEEFT NIET

Burger R. K. leeft niet
met zijn vrouw: (noch ook maar met iets
dat van hem is) : leeft niet van de pen,
de zwaar verteerbare pen van het merk parker
waarmee hij in zijn maag zit: is een sado-
( eet de vleugels
van zijn parkerpen af)
- masochist ( brengt met deze pen de lijken
van de verstreken dagen tot leven om ze
te folteren): is geboren ( weet niet
waarom): hoewel in een arbeidersgezin
: parasiteert toch ( op
de taal): gratis
bloeddonor ( stroomt er in zijn aderen
geen vreemd bloed) : tegen onze
doodstraf: wat probeerde hij, de grens
overstekend, mee te smokkelen: zijn akte
van geboorte, zijn organisme
(collectief) en pen (parker): hoewel
hij niet noteert: communiceert
telepathisch: (heeft een slang in
zijn telefoon en demoraliseert zijn opeenvolgende
horloges): telt voor het slapen gaan tot 19
84: (telt niets meer voor hem?) Leeft,
hoewel het niet zeker is,

of hij zo'n leven heeft verdiend


NU, NU

Ik, anoniem slachtoffer van de misdaad,
weet tot nog toe niet
of ik me had moeten verdedigen
of ten minste een hopeloze vluchtpoging had moeten ondernemen;

misschien niet meteen toen ik, geen andere uitweg ziend,
de deur besloot te openen ,
al wist ik best wie erachter stond,
misschien nog niet
toen ik me zonder verzet te plegen liet wegvoeren
naar de discreet geparkeerde zwarte limousine
en deed alsof ik mijn kennissen niet herkende
in plaats van luidkeels om hulp te roepen,
misschien nog niet toen mij door martelingen
alle mogelijke bekentenissen werden afgedwongen,
misschien nog niet toen ik naar de slachtbank werd gevoerd;

op geen van die ogenblikken
dat ik me wel bewust moest worden
dat het menselijk kwaad,
tot alles in staat,
oneindig is
en onmenselijker
dan we ons kunnen voorstellen,
al is het zelf aan menselijke instincten onderworpen:
wreedheid, lafheid, laag geweld,
begerigheid, kletspraat, pralerij;

misschien had ik me ook toen nog niet
moeten proberen te verdedigen,
toen ik samen met duizenden op mij gelijkenden
elke dag een massagraf groef,
misschien toen nog niet, toen ik stom schreeuwde:
'Mijn God. Mijn God. Waarom heb je me verlaten?'

misschien toen nog niet, toen mijn naakte lijk
met een van achteren doorschoten schedel
en een blikken nummerplaatje aande voet,
bedrieglijk gelijkend op duizenden andere lijken,
tussen hen neerviel,
als zij beroofd van naam en gezicht;

maar wel toen
ik al tussen de andere
levende lijken wakker werd,
toen had ik misschien toch ten minste
een hopeloze vluchtpoging moeten ondernemen;

waarom ben ik ook nu,
nu mijn levende lijk
al lang tot stof is vergaan
er nog altijd niet zeker van,
of de tijd al gekomen is
dat ik me moet beginnen te verdedigen,
dat ik moet beginnen te praten,
niet om wraak of genoegdoening te zoeken

maar om ook van mezelf
getuigenis te geven


Zbigniew Herbert: AAN RYSZARD KRYNICKI - EEN BRIEF

Er zal echt niet veel overblijven Ryszard echt niet veel
van de poëzie van deze waanzinnige eeuw Rilke Eliot zeker
nog een paar andere waardige sjamanen die het geheim kenden
om woorden te bezweren van de vorm bestand tegen de werking van de tijd zonder welk
geen zinsnede het gedenken waard is- alle taal als zand
onze oprecht gekwelde schoolschriften
zullen met hun spoor van zweet tranen bloed
voor de eeuwige correctrice zijn als de tekst van een liedje zonder muziek
edel rechtschapen meer dan evident .. te gemakkelijk geloofden we dat schoonheid niet redt
lichtzinnigen van droom tot droom naar de dood voert
niemand van ons is het gelukt de nimf van de populier wakker te maken
het schrift van de wolken te lezen
daarom zal de eenhoorn onze sporen niet volgen
zullen we het schip in de baai de pauw de roos niet tot leven wekken
ons is alleen de naaktheid gebleven en naakt staan wij
aan de rechter de goede kant van het drieluik
het Laatste Oordeel

op onze tengere schouders namen we publieke zaken
de strijd tegen de tirannie de leugen de optekening van het lijden
80 maar onze tegenstanders- zul je erkennen - waren verachtelijk klein
was het het dan wel waard de heilige taal te verlagen
tot het gewauwel van de tribunes het zwarte schuim van de kranten

Er is Ryszard in onze gedichten zo weinig van vreugde, de dochter der goden
er zijn te weinig lichtende schemeringen spiegels lauweren vervoering
niets dan duistere psalmodieën gestotter van een beetje leven
urnen vol als in een verbrande tuin

welke krachten zijn nodig om in weerwil van het lot
de vonnissen van de geschiedenis de menselijke ongerechtigheid
in de tuin des verraads te fluisteren - de stilte van de nacht

welke innerlijke krachten zijn nodig om
in den blinde wanhoop tegen wanhoop slaand
een vonkje licht te doen opflikkeren een sein tot verzoening

opdat de rondedans op het dichte gras eeuwig duurt
de gewijde kindergeboorte en ieder begin
de geschenken van lucht aarde en vuur en water

ik weet het niet - m'n beste - daarom
stuur ik je deze uileraadsels in de nacht
een welgemeende handdruk

een groet van mijn schaduw



Vertaling Gerard Rasch




<

TSL 1

>