Poesjkin schreef bovenstaand gedicht
in 1827, zeven jaar voor zijn Schoppenvrouw
(Pikovaja Dama, 1834) en evenals
deze novelle is dit gedicht een teken
van zijn relatie met de Dekabristen, een groep officieren die op 14
december 1825 een greep naar de
macht deed. Onder hen waren goede
vrienden van Poesjkin en, voor hem
waarschijnlijk nog belangrijker, medebroeders
uit de vele Vrijmetselaarsloges
die Rusland rijk was; de enige
reden dat Poesjkin zelf niet aan de
opstand deelnam, lag in het feit dat
hij op dat moment verbannen was en
dus onmogelijk in Petersburg kon
verblijven. Vooral na de executie
door ophanging van de vijf hoofdverdachten
van de samenzwering,
waaronder zijn vriend K .F. Rylejev,
is Poesjkin zich altijd blijven verwijten
slechts 'een zorgeloze zanger op
de Dekabristen-boot' te zijn geweest.
Poesjkin trad toe tot de Orde van
Vrijmetselaars tijdens zijn verbanning
te Kisjinjov. Volgens een aantekening
in zijn dagboek werd hij op 4 mei 1821
als lid opgenomen in de Ovidius-loge
en vervolgens ingewijd in de speciale
symboliek, de numerologie, de Kabbala,
het kaartleggen, enz. Het is
onwaarschijnlijk dat Poesjkin na het
verbod op en de daaropvolgende
sluiting van alle Russische Vrijmetselaars-
loges in 1822 zich afkeerde van
de Vrijmetselarij; na toetreding was
je voor het leven Vrijmetselaar. Het
valt dus te verwachten dat Poesjkin
ook in zijn literaire werk elementen
van zijn leven als Metselaar heeft laten
doordringen.
In de al eerder genoemde novelle
Schoppenvrouw, één van de hoogtepunten
van Poesjkins proza, lijken
deze Vrijmetselaarselementen duidelijk
aanwezig. Het verhaal gaat als
volgt:
In Petersburg maakt Hermann deel uit
van een milieu waar veelvuldig Faro
wordt gespeeld. Hermann zelf speelt
nooit; zijn fascinatie voor geld is zodanig
dat hij het niet kan inzetten
als er ook maar een kleine kans is dat
hij het kan verliezen. Wanneer echter Tomski, één van zijn vrienden, op
een avond vertelt over een legendarisch
kaartgeheim waardoor winst
verzekerd is - een geheim dat in het
bezit is van zijn grootmoeder, een
stokoude gravin -, wordt Hermanns
fantasie geprikkeld en na enige tijd
staat zijn besluit vast: hij zal dat geheim
hoe dan ook te weten komen. Bij
toeval komt Hermann in contact met de
protégée van de gravin, Lizaveta Ivanovna,
en na veel liefdesverklaringen
en aandringen weet hij haar een
rendez-vous in het huis van de gravin af te dwingen. Op haar aanwijzingen
dringt hij op een stormachtige
avond ongezien het huis binnen en
verbergt zich vervolgens niet in het
kamertje van Lizaveta Ivanovna, maar
in de vertrekken van de gravin. Enkele
uren later trekt de gravin zich
in haar slaapvertrek terug en maakt
zich gereed voor de nacht. Nadat zij
haar kameniers heeft weggezonden,
komt Hermann tevoorschijn en tracht
haar ertoe over te halen hem het geheim
te onthullen. De gravin blijft
echter zwijgen en wanneer Hermann
haar uiteindelijk een pistool laat zien,
sterft ze zonder nog een woord te
hebben gezegd. Hermann gaat naar
Lizaveta Ivanovna, biecht haar alles
op en zij helpt hem om via een geheime
gang het huis te verlaten.
Het kaartgeheim en de dood van de gravin
blijven in Hermanns hoofd rondspoken,
zeker op de dag van haar
begrafenis; maar de daaropvolgende
nacht bezoekt de geest van de gravin
hem om hem het geheim te openbaren:
ééns in zijn leven moet hij op drie
verschillende dagen achtereenvolgens
de drie, de zeven en de aas spelen,
dan zal hij winnen. Al snel krijgt hij
de kans zijn geheim te gelde te maken:
de vermaarde Faro-speler Tsjekalinski
komt, mét zijn bank, uit
Moskou naar Petersburg en Hermann
kan zijn moeizaam gespaarde 47.000
roebel inzetten. De eerste twee avonden
gaat alles volgens plan, Hermann
zet één kaart in en wint daarop. De
derde avond echter wordt zijn noodlot
beslist - de aas die hij had ingezet
blijkt na het openleggen te zijn veranderd in een schoppenvrouw, en in
deze schoppenvrouw herkent Hermann
duidelijk de oude gravin. Hermann
wordt krankzinnig en slijt de rest
van zijn leven in kamer 17 van het
Oboechov-hospitaal.
De verschijnselen in Schoppenvrouw
waarover ik iets wil zeggen zijn onder
te verdelen in drie categorieën.
Eerst zal ik laten zien dat de beschrijving
van de manier waarop Hermann
de vertrekken van de gravin
binnendringt een allegorie is van de
reeks rituelen die wordt uitgevoerd
bij iemands wijding tot Vrijmetselaar,
vervolgens zal ik wat voorbeelden
geven van de wij ze waarop binnen het
verhaal cijfers en getallen zijn gebruikt,
en als laatste zal ik aantonen
dat Poesjkin in Schoppenvrouw ook
gebruik heeft gemaakt van letteromzetting,
ofwel de methode om binnen
woorden, alinea's of strofen met een
voor iedereen waarneembare betekenis
een tweede betekenis te verbergen,
die kan worden ontcijferd door
middel van herrangschikking van
letters en lettergrepen.
Hoewel de Vrijmetselaars een in
principe geheime organisatie vormen
die nooit in de openbaarheid treedt
en zich niet uitlaat over haar gebruiken,
aantal leden, voorwaarden tot
toetreding, enz., zijn er door de tijd
heen toch veel gegevens 'uitgelekt',
ook over de initiatieriten .
De kandidaat voor het Metselaarschap
wordt in een speciaal vertrek
gebracht, waar hij blijft wachten terwijl
de reeds gewijde broeders de
loge openen . Dit gebeurt door middel
van het stellen en beantwoorden van
rituele vragen tussen de Opper-Meester
en de anderen - o.a. 'Hoe laat is
het?' -, het kloppen op de deuren
van de Tempel en het kloppen door
de Meester met de voorzittershamer
op tafel; de leden van de loge nemen
hun plaatsen in, symmetrisch verdeeld
over de zuid-, west- en noordzijde
van het vertrek. Ondertussen
wordt de kandidaat in een tweede,
zwak verlichte ruimte geleid die bekleed
is met zwart doek; op de tafel, ook met een zwart kleed bedekt, staan
een schedel, die soms door een mechanisme
beweegbaar is, en het wapen van
de loge, vaak een combinatie van een
doodshoofd, één of meer wapens en de
Bijbel. Nadat hij daar enige tijd aan
zichzelf is overgelaten, wordt hij door
de rector opgehaald en deze vraagt hem
of hij de eigenschappen die van een
Vrijmetselaar worden verlangd, denkt
te kunnen verwerven: gehoorzaamheid,
geduld en bescheidenheid. Het rituele
antwoord op deze vraag is dat hij alles
zal doen om dit te bereiken en zich wil
verzekeren van 'datgene waar mijn ziel
naar dorst maar wat zij niet bevatten
kan' (dit is de onsterfelijkheid van de
ziel). Nu wordt hem verzocht zich te
ontdoen van alle metalen voorwerpen
die hij op zich draagt, als bewijs van
zijn goede bedoelingen. Hierna wordt
hij geblinddoekt de werkelijke tempelruimte
binnengeleid, drie keer rondgeleid,
eventueel langs een afbeelding
van Salomons Tempel, en dient hij geknield
voor de Opper-Meester, die
gewoonlijk op een verhoging onder
een baldakijn zit, te zweren dat hij
de geheimen waarvan hij kennis gaat
nemen nooit zal misbruiken of aan
derden zal onthullen. Het nieuwe lid
wordt vervolgens ingewijd in de geheimen
van mystiek, symboliek en
numerologie van de Orde. De rest van
zijn leven zal erop gericht zijn te stijgen
langs de ladder van goddelijke
waarheden, visueel gesymboliseerd
door een wenteltrap. Bij het bereiken
van een nieuwe rang behoren wijdingsriten
die grote overeenkomst
vertonen met de hierboven beschrevene.
Het bereiken van de rang van
Meester in de Orde wordt stoffelijk
vertaald in een ivoren sleutel, die
aan de nieuwe Meester wordt overhandigd
als teken van de ontsloten
geheimen. Als één van de laatste rituele
onderdelen bij de wijding tot
Meester wordt door de retor een uitleg
van de doelstelling van de Vrijmetselarij
gegeven: 'Het bewaren en
aan het nageslacht doorgeven van een
geheim met een grote betekenis, dat
van de vroegste tijden en zelfs van de
eerste mens tot ons gekomen is , een geheim waarvan misschien het lot van
de gehele menselijke soort afhankelijk
is - tot de dag dat het God zal beha=
gen om het, tot zegen van de mensheid,
aan de gehele wereld te openbaren.'
Als de ze beschrijving wordt vergeleken
met de ervaringen van Hermann
nadat hij het huis van de gravin is
binnengedrongen, zijn de overeenkomsten
opvallend. Evenals de kandidaat-metselaar wacht Hermann in een
slecht verlicht klein kamertje, waar
hij de klokken in het huis twaalf, één
en twee uur hoort slaan; buiten de rituele
vraag: 'Hoe laat is het?', zou dit
ook betrekking kunnen hebben op het
kloppen op deuren en het tikken van
de voorzittershamer. Hermann ziet de
meubels in het boudoir van de gravin
'in treurige symmetrie' langs de muur
staan, een verwij zing naar de positie
van de Vrijmetselaars tijdens een bijeenkomst.
Wanneer de gravin is gearriveerd,
bespiedt Hermann haar vanachter het
kamerscherm: de tweede fase - de
tweede kamer. Terwijl de gravin in
nachtkleding in haar stoel zit, beweegt
ze zachtjes heen en weer en
haar hoofd, nu zonder pruik en met
kort geknipt haar, doet sterk denken
aan een doodshoofd, één van de symbolen
uit de tweede kamer van de
Tempel.
Hermann is 'in de Tempel' wanneer
hij voor de gravin staat en haar ertoe
tracht te brengen hem het geheim van
de drie kaarten bekend te maken. Als
een Metselaar voor de Meester knielt
hij voor haar op de grond en zweert
haar geheim nooit te zullen misbruiken. Op drie manieren vraagt hij
haar haar geheim te onthullen: eerst
rationeel, hij is geen verkwister, hij
zal haar kennis weten te waarderen;
vervolgens sentimenteel, door haar in
haar drie hoedanigheden van echtgenote,
minnares en moeder te verzoeken
ook de drie generaties na hem
gelukkig te maken, opdat: 'niet alleen
ik, maar ook mijn kinderen, kleinkinderen
en achterkleinkinderen uw nagedachtenis
zullen zegenen en haar
zullen eren als een heilige ... ' ; en tenslotte onder bedreiging met geweld,
namelijk met een pistool. Dit
laatste komt als een zodanige schok
voor de gravin - Metselaarsontdeden
zich immers van metalen voorwerpen
alvorens de tempel te betreden - dat
ze sterft.
Hermann gaat nu de wenteltrap
op - zijn verdere ontwikkeling -
die naar het kamertje van Lizaveta
Ivancvna leidt, en ontvangt van haar
een sleutel om ongemerkt het huis te
kunnen verlaten;' dit echter niet eerder
dan dat zij zijn verhaal heeft gehoort
en bij zichzelf heeft gedacht:
'Geld - dat is waar zijn ziel naar verlangde!',
een gedachte die erg veel
weg heeft van het rituele antwoord op
de eerste vraag die de aspirant-Metselaar
wordt gesteld.
Naast deze parallellen met de initiatieriten
tot Vrijmetselaar is er in
Schoppenvrouw zoals gezegd ook
sprake van cijfercodes en verborgen
boodschappen. Wat betreft de cijfers
en getallen die in het verhaal voorkomen:
het zal iedereen die zelfs alleen
maar de voorgaande samenvatting
heeft gele zen, duidelijk zijn dat het
verhaal draait om de getallen één
(aas), drie en zeven. Wie Schoppenvrouw
in haar geheel leest, zal opmerken
dat deze getallen en combinaties
hiervan steeds weer terugkeren, in
aantallen personen, tijdsaanduidingen,
leeftijden en ook in de verhaalstructuur.
Zelfs Hermann weet al in het
begin van het verhaal, zonder dat hij
het kaartgeheim kent: 'spaarzaamheid,
soberheid en ijver: dat zijn mijn onfeilbare
kaarten, dat is wat mijn kapitaal
verdrievoudigen, verzevenvoudigen
zal en wat mijzelf rust en
onafhankelijkheid zal schenken!'
De binding met de Vrijmetselarij
blijkt ook hier aanwezig; buiten het feit
dat het werken met en interpreteren van
cijfers en getallen een vaardigheid van
de Metselaar is, verwijst de keuze van
de drie getallen één, drie en zeven eveneens
naar Vrijmetselaars geheimen. Eén
van de getallensystemen waaraan Poesjkin
zijn basisgetallen zou kunnen hebben
ontleend, is het systeem van de
christelijke Kabbala, waarvan de kerngetallen
één, drie en zeven zijn; bovendien zijn ook de kerngetallen van de
joodse Kabbala in Schoppenvrouw vertegenwoordigd:
drie, zeven en twaalf
vormen de respectievelijke waarden van
de kaarten dieHermann uiteindelijk
speelt - de drie, de zeven en de dame.
Het andere systeem dat als mogelijke
bron van deze getallen kan worden
genoemd, is een manier van winst berekening
van het spel Faro zelf. Inzetten
kan bij dit kaartspel op twee
manieren: ten eerste 'mirandolem',
bij elke nieuwe slag wordt opnieuw
de inzet vastgesteld; ten tweede
'na rute', waarbij drie slagen achtereen
de inzet van de volgende slag
wordt gevormd door de inzet en de
winst van de voorgaande slag samen.
Als 'na rute' wordt gespeeld, is de
winst na één gewonnen slag éénmaal,
na twee slagen driemaal en na de derde
slag zevenmaal de oorspronkelijke
inzet . Hermann kon door de beperking
die de gravin hem oplegde om
zijn drie kaarten niet op één dag te
spelen, niet 'na rute' spelen, maar
aangezien hij altijd had toegekeken
als zijn vrienden kaartten, moet hij
op de hoogte zijn geweest van dit
systeem, zodat toen de schim van de
gravin hem de winnende kaarten
noemde, de getallen niet geheel en al
uit de lucht kwamen vallen.
Poesjkin heeft de getallen ingenieus
verwerkt in de verhaalstructuur.
Voor wie Schoppenvrouw heeft gelezen,
is het niet moeilijk om te zien
dat het verhaal uit zes hoofdstukken
en een conclusie bestaat, in totaal
dus zeven delen. Iets minder in het
oog lopend is het feit dat ieder van
deze zeven delen weer is opgebouwd
uit drie plot-eenheden, als zodanig
onderscheiden door hun narratieve
functie: scène, gebeurtenis, expositie,
thema, motief, anekdote. Zo kan
het eerste hoofdstuk worden onderverdeeld
in een openingsscène, waarin
het milieu en Hermann worden geexposeerd,
vervolgens de fantastische
beschrijving van het kaartgeheim
en ten slotte de beschrijving
van concrete gevallen waarin het geheim
ook werkelijk heeft gewerkt. In
het tweede hoofdstuk kunnen worden onderscheiden: de scène in het boudoir van de gravin, de expositie van
Lizaveta Ivanovna met haar groeiende
fascinatie door Hermann en de expositie
van Hermanns persoonlijkheid
met zijn groeiende fascinatie door het
kaartgeheim. Hoofdstuk drie bestaat
uit de beschrijving van de geheime
correspondentie tussen Lizaveta en
Hermann, de beschrijving van Hermanns
binnendringen en zijn wachten
in het huis van de gravin en de scène
waarin de gravin met Hermann wordt
geconfronteerd, waardoor zij sterft.
Het vierde hoofdstuk wordt gevormd
door de herinneringen die Lizaveta
Ivanovna op haar kamertje ophaalt
aan het bal van die avond, de scène
waarin Hermann haar zijn misdaad opbiecht,
en de gedachten die Hermann
door het hoofd schieten wanneer hij
het huis verlaat. In hoofdstuk vijf zijn
de plot-eenheden: de beschrijving van
de begrafenis van de gravin, de beschrijving
van Hermanns gedrag die
dag, en de scène waarin de dode gravin
Hermann op zijn kamer bezoekt.
Het zesde hoofdstuk is te verdelen in
de beschrijving van de obsessie van
Hermann voor zijn verworven kennis,
de introductie van Tsjekalinski en het
uiteinde lijk uitspelen van het kaartgeheim.
De conclusie ten slotte vermeldt
dat Hermann krankzinnig is geworden,
dat Lizaveta Ivanovna na
enige tijd is getrouwd en dat Tomski
is bevorderd tot ritmeester en ook
binnenkort in het hu welijk zal treden.
Het laatste voorbeeld van de opvallende
aanwezigheid van de getallen
één, drie en zeven dat ik zal behandelen,
heeft betrekking op de sleutelwoorden
in Schoppenvrouw - ofwel:
hoe vaak komt een bepaald woord voor
in de tekst?
Het blijkt dat het aantal keren dat een
woord met een voor het verhaal belangrijke
betekenis in de tekst voorkomt, te
herleiden is tot de basisgetallen één,
drie en zeven, doordat deze gewoonweg
naast elkaar zijn geplaatst of doordat er
een rekenkundige bewerking is uitgevoerd.
Uiteraard is er bij het tellen van
de oorspronkelijke, Russische tekst uitgegaan
en het is zeer waarschijnlijk dat de Nederlandse vertalingen op dit punt
zullen afwijken; ik zal de sleutelwoorden
dan ook aanhalen in het Russisch.
Allereerst zijn er natuurlijk de
woorden die zijn afgeleid van de basisgetallen
één, drie en zeven zelf:
woorden uit de groep 'odin, raz, pervye,
vpervye' (met als kern 'één')
komen in totaal 52 keer voor; woorden
uit de groep 'tri, tretij, trojka,
utroit'' (met als kern 'drie') komen
33 keer voor; en woorden uit de
groep 'sem', semërka, sem'desjat',
usemerit'' (met als kern 'zeven')
komen 13 keer voor in de tekst. Vervolgens
blijkt ook het aantal keren
dat de namen van de hoofdpersonen
of hun directe aanduidingen worden
genoemd in het systeem te passen:
het woord 'grafinja' (gravin) komt
52 keer voor; de naam 'Lizaveta Ivanovna'
47 keer; 'Mademoiselle Lise,
Liza, Lizan'ka' 7 keer; en de naam
van Hermann, 'Germann, Germannova',
komt in totaal 97 keer voor in de
tekst. Ten slotte noem ik nog de volgende
aantallen: er zijn drie hoofdpersonen
(Hermann, de gravin en
Lizaveta Ivanovna); het aantal secundaire
personages, die in belangrijke
mate tot het verhaal bijdragen, is
zeven (namelijk Namoerov, Soerin,
Tomski, Tsjaplitski, graaf Saint Germain,
wijlen de echtgenoot van de
gravin en Tsjekalinski); en wie goed
zoekt zal tweeënvijftig achtergrondfiguren
ontdekken. Drie van de genoemde
getallen behoeven misschien
een kleine toelichting: 52 heeft zowel
3 als 7 in zich, omdat 5-2=3 en 5+2=7,
daarnaast is 52 het aantal kaarten in
een spel; voor 47, niet alleen het
aantal keren dat Lizaveta Ivanovna
wordt genoemd, maar ook het oorspronkelijke
kapitaal van Hermann,
geldt 30+17=47; en 97 ontstaat uit
3x3=9 en 7.
Na het lezen van deze voorbeelden
zou de vraag kunnen rij zen of dit
niet allemaal toeval kan zijn. Mijns
inziens is hier zeker geen sprake van
toeval. Poesjkin heeft vanuit een systeem
gewerkt- denk maar aan de
persoon van de Engelsman die uit het niets op de begrafenis van de
gravin verschijnt, alleen maar om
'Oh!' te zeggen en vervolgens weer
in het niets te verdwijnen- is hij niet
één van de tweeënvijftig achtergrondfiguren?
Bovendien vormen de hier
genoemde sleutelwoorden het topje van
een ijsberg, slechts aangehaald om
het verschijnsel te tonen.
Het laatste onderwerp dat ik hier
wil aanroeren is de in Schoppenvrouw
toegepaste letteromzetting, ofwel de
aanwezigheid van een tweede boodschap
die binnen de woorden van de
tekst verborgen ligt. Nu blijkt dat
Poesjkin de novelle eigenlijk heeft geschreven
als een bedekte hommage
aan zijn vriend Kondratij F. Rylejev,
één van de geëxecuteerde Dekabristenleiders.
In de tekst van Schoppenvrouw
kan de naam van Rylejev, in
de vorm van een anagram, minstens
twaalf keer worden teruggevonden.
Acht van deze anagrammen zijn terug
te vinden in de passage waar Hermann
het huis van de gravin binnendringt,
twee in het begin van het verhaal, in
zinnen rond het woord 'anekdote', en
nog eens twee vlak voor de begrafenis
van de gravin. Ook hiervoor geldt
echter dat voorbeelden alleen kunnen
worden getoond aan de hand van Russische
citaten; om deze reden zal ik
mij beperken tot twee anagrammen:
a) 'veter vyl, mokryj sneg padal
chlop'jami; fonari' (de wind huilde,
de natte sneeuw viel in dikke vlokken;
de lantaarns): Kondratij F. Rylejev.
b) 'Germann stupil na grafinino
kryl'co i vzošel v jarko os veščennye
seni. Svejcara ne bylo' (Hermann
stapte ophet bordes van de gravin
ging het helder verlichte portaal in.
De portier was er niet): Konra F. Rylejev.
Tussen 1822 en 1825 schreef Rylejev
samen met zijn vriend A.A. Bestoezjev
een aantal 'opruiende liedjes', die
uiteraard niet werden uitgegeven maar
in besloten kring circuleerden. De
duidelijkste toespeling op Rylejev die
Poesjkin in Schoppenvrouw maakt,
heeft met één van deze gedichten te
maken en is niet zozeer een geval van 'letter-' als wel van 'woordomzetting':
als het desbetreffende gedicht van
Rylejev naast de epigraaf van het eerste
hoofdstuk van Schoppenvrouw
wordt geplaatst, blijkt dat Poesjkin
de vorm en het metrum van het oorspronkelijke
gedicht van zijn vriend
heeft ingevuld met nieuwe woorden.
Правят.
Ты скажи поскорей,
Как в России Царей
Давят.
Как капралы Петра
Провожали с двора
Тихо.
А жена пред дворцом
Разъезжала верхом
лихо.
Как курносый злодей
Воцарился по ней.
Горе!
Но господь, русский бог
Бедным людям помог
Вскоре.
Рылеев.
Zeg, vertel me eens snel
Hoe ze in Rusland dan wel
Regeren
En zeg daarna eens gauw
Hoe ze de tsaren daar blauw
Negeren
Hoe Peters eigen getrouwen
Zich geheel zonder berouwen
Van hem ontdeden.
En hoe zijn vrouw even later
Voor heel 't hof de parade
Heeft gereden.
En hoe die kortneuzige snoodaard
De tsarenkroon kreeg na haar
0 wee!
Maar de Heer, de God der Russen
Liet het volk daar niet lang tussen,
0 nee!
Er zullen altijd wel mensen zijn die de
gegeven voorbeelden 'toevallig' of
'vergezocht' noemen, maar alvorens
zo te oordelen moeten we ons realiseren
dat tijdens Poesjkins leven kennis
van numerologie en getallensymboliek,
van mystiek en Kabbala deel
uitmaakte van de culturele achtergrond
en veel vanzelfsprekender was
dan tegenwoordig. Bovendien was
Poesjkin niet alleen Vrijmetselaar,
maar vooral ook dichter en was hij
dus gewend om 'berekenend' te schrijven.
Door de kennis en vaardigheden
te gebruiken die hij onder andere als
Metselaar had verworven,· kon Poesjkin
in Schoppenvrouw informatie verbergen
die openlijk nooit door de censuur
zou zijn gekomen; voor ingewijden
was het nu ook wel duidelijk
waarop hij zinspeelde.
En zo is duidelijk geworden wat een
unieke prestatie Schoppenvrouw
eigenlijk is: Poesjkin heeft met een
complex systeem als basis een novelle
geschreven die tot op de dag van
vandaag niets aan artistieke waarde
heeft ingeboet.