Avvakoem


Het leven van protopope Avvakoem, door hemzelf beschreven




VOORWOORD



(Het eerste voorwoord is dat van het handschrift waarop onze vertaling is gebaseerd. Het is echter geschreven door Avvakoem s geestelijke vader, Jepifani. Daarom laten we een tweede voorwoord volgen, dat wel van Avvakoems hand is, maar dat bij een ander handschrift hoort. Het is daarbij interessant omdat het hier een soort 'literair manifest' betreft van de schrijver Avvakoem.)

1. Protopope Avvakoem is door de monnik Jepifani - daar deze monnik zijn geestelijke vader1 is - aangespoord om zijn leven te beschrij0.ven, opdat Gods werk niet aan de vergetelheid zou worden prijsgegeven; en omwille daarvan is hij aangespoord door zijn geestelijk vader, tot glorie van Christus onze God. Amen.

2. Met de zegen van mijn geestelijke vader, de starets2 Jepifani, werd dit geschreven met mijn, protopope Avvakoems, zondige hand, en indien het eenvoudig gesproken is, zo veracht gij, die dit leest en hoort, omwille van de Heer dan niet ons eenvoudig taalgebruik, want ik houd immers van mijn Russische moedertaal, en ik ben niet gewoon mijn uitspraken op te smukken met filosofische verzen, daar God niet hoort naar mooie woorden, maar daden van ons wil zien. En Paulus schrijft: 'Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware niets"3. Wat zal men dan lang en breed overwegen: de Heer verlangt niet van ons dat wij ons van het Latijn, of het Grieks, of het Hebreeuws bedienen; maar hij verlangt de liefde en andere deugden. Daarom bekommer ik mij niet om mooipraterij en ik verneder mijn Russische taal niet; maar vergeeft U mij, zondaar; en U allen, knechten Gods, zal God vergeven en zegenen. Amen.



HET LEVEN VAN PROTOPOPE AVVAKOEM, DOOR HEMZELF BESCHREVEN



Alheilige Drieëenheid4, God en Schepper van de gehele wereld, kom, snel toe en richt mijn hart; en laat het datgene, waarover ik, onwaardige, thans wil spreken, aanvangen in wijsheid en voltooien in een geest van goede werken; ik besef immers mijn onwetendheid, ik val voor U neder en bid U om hulp: bestier mijn ziel en versterk mijn hart, maak het bereid goede werken te verrichten, opdat ik, door hen verlicht, deelgenoot mag zijn van de schare Uwer uitverkorenen die staat aan Uw rechterhand. Zegen mij thans, Meester, dat mijn hart adem neme en ik spreek met de tong van Dionysius de Areopagiet5 over de goddelijke namen6, zo er zijn: de eeuwige, waarachtige namen Gods, die Hem nabij zijn, en de toekomende namen, dat is te zeggen: de lovende. Dit zijn de wezenlijke: Hij die is, Licht, Waarachtigheid, Leven. Slechts vier eigen namen zijn er, toekomende zijn er vele; deze zijn: Heer, Almachtige, Ondoorgrondelijke, Onbereikbare, Drievoudigglanzende, Drievuldig-verschijnende, Koning der Glorie, Nimmer bepaalde, Vuur, Geest, God, en andere, evenzo te begrijpen.

Dezelfde Dionysius zegt dit over de waarachtigheid: het is loochening van zichzelf, de waarachtigheid af te vallen', want waarachtigheid is wezenlijk; en indien waarachtigheid wezenlijk is, is de waarachtigheid afvallen: loochenen van het wezenlijke; afstand doen van het wezenlijke kan God echter niet, en dat wat niet bestaat, is niet.

Wij zeggen daarbij nog: zij die het nieuwe koesteren8 hebben Gods wezen verloren in hun ontkenning van de waarachtige God, de heilige en levenschenkende Geest. In de woorden van Dionysius: in hun ontkenning van de waarachtigheid hebben ze zich afgewend van het wezen. Afstand doen van het wezenlijke kan God echter niet, en wat niet bestaat, dat is in Hem niet: eeuwig is onze waarachtige God. Ze zouden er nog beter aan doen om in de Geloofsbelijdenis 'Heer', een toekomende naam, niet uit te spreken, dan 'waarachtige' weg te laten, immers hierin ligt Gods wezen besloten. Wij rechtgelovigen echter belijden beide namen: 'en in de Heilige Geest, de Heer, de waarachtige en levendmakende9, ons licht, geloven wij, die tezamen met de Vader en de Zoon aanbeden wordt, voor Hem lijden en sterven wij, met Zijn koninklijke hulp. Vertroosting schenkt ons Dionysius de Areopagiet, in zijn boek schrijft hij het zo10: want hij is waarlijk een waarachtig christen, die in waarachtigheid Christus heeft leren kennen en daarmee de kennis ( Gods - SB) heeft verworven, en daar hij zichzelf verloochent zijn hun wereldse gewoonten en verlokkingen niet meer de zijne, maar weet hij zich nuchter en vrij van alle verzoekingen des ongeloofs; niet alleen leeft hij in gebreke omwille van de waarachtigheid, zelfs tot in de dood, ook voltrekt zijn leven zich immer in onwetendheid (van de wereld - SB), geleid als het is door wijsheid, en de christenen getuigen hiervan. Deze Dionysius werd in het geloof van Christus onderwezen door de apostel Paulus; hij woonde in Athene en verstond, voor hij tot het geloof van Christus kwam, de kunst om de beweging der hemellichamen te berekenen; maar toen hij ertoe was gekomen in Christus te geloven, hield hij dit alles voor vuilnis11). Aan Tomotheüs12 schrijft hij in zijn boek aldus: 'Mijn kind, begrijpt ge niet dat al dit vuig en vals vertoon niets is dan alleen verleiding en vergankelijkheid en verderf? Ik heb deze zaken beoefend en heb niets verworven dan ijdelheid'. Moge hij, die dit leest, het verstaan. Zij die de loop der hemellichamen zoeken te doorgronden zullen verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid (lees het Apostolarion, 27513).

Dionysius was, toen hij nog niet tot het geloof van Christus was gekomen, met zijn leerling in Heliopolis op het moment van de kruisiging des Heren, en hij zag dat de zon werd veranderd in duisternis en de maan in bloed gehuld, en de sterren verschenen op het middaguur aan de hemel in zwarte gedaante14. En hij sprak tot zijn leerling: 'Hetzij het einde der tijden is gekomen, hetzij God het Woord lijdt in het vlees'; want hij zag dat het geschapene veranderde op ongewone wijze; en hij was daarom in verwarring. Dionysius schrijft over het teken van de zon, wanneer deze verduisterd wordt: er zijn aan de hemel vijf dwalende sterren, die manen genoemd worden. God heeft deze manen niet in grenzen gesteld, zoals de andere sterren, maar zij bewegen over de gehele hemel en vormen tekenen hetzij van toorn hetzij van genade, al naar gelang hun loop.

Ook bij ons in Rusland was er een teken: de zon verduisterde in het jaar 162, een maand of iets minder voor de pest-epidemie15, Aartsbisschop Simeon van Siberië voer toen over de rivier de Volga, en er was duisternis op het middaguur, het was een week of twee voor Petrus en Paulus16; zo'n drie uur lang stond men wenend aan de oever; de zon doofde, de maan kwam uit het westen; God maakte, zo zou Dionysius zeggen, zijn toorn aan de mensen kenbaar. In die tijd schond Nikon, die afvallige, het geloof en de wetten der Kerk, en deswegen stortte God zijn beker van toorn en woede over het Russische land uit; er was een zeer hevige pest, die nog steeds niet vergeten is, we herinneren hem ons allen nog. Later, toen er een jaar of veertien voorbij waren gegaan, was er ten tweeden male een zonsverduistering; in de Petrus en Paulus-vasten17, op vrijdag, om zes uur18, werd het duister; de zon doofde, de maan kwam wederom uit het westen, de toorn Gods openbarend, en in die tijd werd protopope Avvakoem, de arme drommel, samen met anderen geschoren in de kathedraalskerk, op last van de oversten der kerk, en in Oegresj onder vervloeking in de kerker geworpen19), De rechtgelovige begrijpt wel, wát er in ons land aan het gebeuren is dankzij de wanorde in de kerk. Genoeg daarover; op de dag der dagen zal het door allen ingezien worden; tot die tijd moeten we het maar zien uit te houden.

Dionysius schrijft over een zonneteken, dat voorviel in Israël ten tijde van Jozua, de zoon van kun. Toen Jozua de indringers versloeg, en de zon boven Gibeon stond, dat is dus op het middaguur, ging Jozua staan in de vorm van een kruis, dat wil zeggen, hij strekte zijn armen uit, en de zon staakte zijn omloop, totdat de vijanden vernietigd waren20. De zon liep terug naar het oosten, dat wil zeggen, hij keerde zijn baan, en hernam die toen weer, en in die dag en nacht waren er vierendertig uur, aangezien de zon op het tiende uur terug begon te gaan. En zo waren er in een etmaal tien uren bijgekomen. Ook onder koning Hizkia was er een teken: de zon liep terug op het twaalfde uur van de dag, en er waren in een dag en nacht zesendertig uren21). Lees het boek van Dionysius, daar zul je het uitgebreid vernemen.



Tekening van Avvakoem uit: Pustozerskij Sbornik,
Leningrad 1975. Copie van blad 2 recto van het
handschrift van de 'tweede redactie'. In de cirkel heiligen
in het midden het woord 'God'. Erbuiten enkele hervormers
onder wie Nikon. Bovenaan de bladzij de tekst:
'Ziehier een tekening van de cirkel, waarover de heilige
Avva heeft gesproken'. Bedoeld is een werk van de heilige
Avva Dorofej ( Abbas Dorotheüs): de cirkel geeft
waarschijnlijk de heilige ruimte, het christelijk universum,
aan, waar de hervormers buiten staan.

Dionysius schrijft ook over de hemelse machten22, hij beschrijft ze en leert hoe zij lof brengen aan God, en verdeelt hun negen sferen in drie drievuldigheden. De Tronen, Serafijnen en Cherubijnen ontvangen hun heiliging van God en roepen daarbij uit: 'Geprezen zij de heerlijkheid des Heren in zijn woonplaats23 En door hen gaat de heiliging over naar de tweede drievuldigheid, die der Heerschappijen, der Beginselen en der Machten; deze drievuldigheid roept, God lovend, uit: 'Halleluja, Halleluja, Halleluja'. Volgens het Alfabet24 staat Hall voor de Vader, el voor de Zoon en uja voor de Heilige Geest. Gregorius van Nyssa25 legt Halleluja uit als: God zij geloofd; en Basilius de Grote26 schrijft: Halleluja is de taal der engelen, in de taal der mensen is het: Geloofd zij U, o God! Vóór Basilius zong men in de kerk de woorden der engelen: Halleluja, Halleluja, Halleluja. Maar Basilius schreef voor, tweemaal de woorden der engelen te zingen, maar een derde keer die der mensen, aldus: Halleluja, Halleluja, geloofd zij U, o God! De heiligen, Dionysius zowel als Basilius, waren het er over eens: driemaal bezingend zullen wij, met de engelen, God loven, en niet viermaal, zoals dat valse addergebroed in Rome; het is God een weerzin, Hem viermaal te bezingen, aldus: Halleluja, Halleluja, Halleluja, geloofd zij U, o God. Hij die zo zingt, zij vervloekt. Maar laten we naar het onderwerp terugkeren.

De derde drievuldigheid, de Krachten, Aartsengelen en Engelen, zingt, terwijl ze door de middelste drievuldigheid de heiliging ontvangt: Heilig, Heilig, Heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol27 Zie: ook hier wordt er driemaal bezongen. De alreine Moeder Gods heeft uitgebreid het Halleluja uitgelegd, toen zij aan Vasili, de leerling van Jefrosim van Pskov, verscheen28, Groot is in het Halleluja de lof aan God, maar groot is ook de ergernis die de kwade wijsgeren bij ons oproepen: ze zeggen het, op z'n Rooms, zo, dat de drieëenheid een viereenheid wordt; de Geest laten ze ook van de Zoon uitgaan29; uit den boze en vervloekt is dit gefilosofeer met God en de heiligen. 0 God, verlos de rechtgelovigen van dit boos ondernemen, in de naam van Jezus Christus, onze Heer, glorie zij Hem, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Athanasius de Grote30 zegt: vóór alles betaamt het hem, die gered wil worden; het katholieke geloof aan te hangen, maar indien iemand haar niet heel en ongeschonden betracht, zonder enige verhaspeling, zo zal hij voor eeuwig ondergaan. En dit is het katholieke geloof, dat wij de ene God in de Drieëenheid en de Drieeenheid in eenheid vereren, zonder de personen daarvan te doen samensmelten, noch het wezen te scheiden; want één persoon is van de Vader, één van de Zoon, en één van de Heilige Geest. Maar die van de Vader, die van de Zoon, en die van de Heilige Geest zijn één godheid. Gelijk is hun glorie, even eeuwig is hun majesteit; zo de Vader is ook de Zoon, en is ook de Heilige Geest; eeuwig is de Vader, eeuwig is de Zoon, eeuwig is ook de Heilige Geest. Niet geschapen is de Vader, niet geschapen is de Zoon, niet geschapen is ook de Heilige Geest. God is de Vader, God is de Zoon, God is ook de Heilige Geest, niet drie goden, maar één God. Niet drie nietgeschapenen, maar één niet-geschapene, één eeuwige. En evenzo: almachtig is de Vader, almachtig is de Zoon, almachtig is ook de Heilige Geest. En gelijk dit: onpeilbaar is de Vader, onpeilbaar is de Zoon, onpeilbaar is ook de Heilige Geest. Zij zijn echter niet drie almachtigen, maar één almachtige; niet drie onpeilbaren, maar één onpeilbare, één alomtegenwoordige. En in de Heilige Drieeenheid is niets eerst of laatst, niets meer of minder, maar de drie personen zijn ongedeeld, allen zijn eeuwig en gelijkwaardig. En het bijzondere van de Vader is het niet-geboren zijn, van de Zoon de geboorte, en van de Heilige Geest de uitstorting, gemeenschappelijk hebben zij de godheid en het Koninkrijk. ( Het is nodig hier te spreken over de menswording, te Uwer redding, van God het Woord)

Uit de overvloed van Zijn genade is de Zoon, het Woord Gods, uit het binnenste van de Vader uitgetreden in een zuivere maagd, de jonkvrouwe Gods, toen de tijd gekomen was, en heeft vlees aangenomen uit de Heilige Geest en de maagd Maria, en is mens geworden, en heeft omwille van ons geleden, en is ten derden dage opgestaan, en is ten hemel op gevaren, en nam plaats aan de rechterhand van de Majesteit in den hoge; en het is Zijn wil, weder te komen om te oordelen en een ieder naar zijn daden te vergelden, en aan Zijn koninkrijk is geen einde31. En God heeft dit voorzien, zelfs toen Hij Adam nog niet had geschapen, en hem zelfs nog geen vorm had gegeven (het Beraad des Vaders32). De Vader sprak tot de Zoon: 'Laten wij de mens scheppen naar ons beeld en in onze gelijkenis'. En de Ander antwoordde: 'Laten wij hem scheppen, Vader, en zie, hij zal het hem gestelde overtreden'.

En nog sprak Hij tot Hem: 'O, Mijn Enig-geborene! O, Mijn Licht! O, Zoon en Woord! O, Afglans van Mijn glorie! Indien Gij U over Uw schepping bezorgd maakt, dan zal het U gevoegen U te hullen in het vergankelijk vlees des mensen, over de aarde te wandelen, te lijden en alles te voltrekken'. En de Ander antwoordde: 'Vader, Uw wil geschiede'. En daarop werd Adam geschapen. Indien U uitge breid hierover wilt vernemen, lees de Margarit:'Preek over de menswording'33, daar zult gij het vinden. Ik heb het kort vermeld, om de voorzienigheid te tonen. Een ieder die dit gelooft zal zich alzo niet schamen, maar die niet gelooft zal veroordeeld worden en voor eeuwig ten onder gaan, volgens de bovengenoemde Athanasius. Zo geloof ik, protopope Avvakoem, zo belijd ik, daarmee leef ik en sterf ik.

Ik ben geboren in de streek van Nizjgorod, aan de overkant van de rivier de Koedjma, in het dorp Grigorovo34, Mijn vader was de priester Pjotr, mijn moeder heette Maria, en als non Marfa. Mijn vader nu was vervallen tot drankzucht, maar mijn moeder was gewoon te vasten en te bidden, en zij bracht mij voortdurend de vreze Gods bij. Eens zag ik bij de buurman een rund doodgaan, en die nacht stond ik op en weende overvloedig voor de ikoon, uit bekommernis voor mijn zieleheil, indachtig de dood en in het besef dat ook ik zou moeten sterven; en vanaf die tijd werd het mij een gewoonte elke nacht te bidden. Later werd mijn moeder weduwe35, en ik werd al jong een weeskind, en wij werden door onze familie uitgestoten. Mijn moeder behaagde het toen, mij te laten trouwen. Ik bad de Alheilige Moeder Gods dat zij mij een vrouw zou geven die een hulp zou zijn in mijn streven, mijn ziel te redden. En er was in datzelfde dorp een meisje, ook een wees; dat nimmer verzuimde naar de kerk te gaan; ze heette Anastasija36. Haar vader was een tamelijk welgestelde smid, Marko geheten; maar toen hij stierf was het, zonder hem, met hun welstand gedaan; zij leefde in armoede en bad God, dat Hij haar met mij in de echt zou verbinden; en God wilde dat het zo gebeurde. Daarna ging mijn moeder op tot God in grote vastberadenheid van geloof. Ikzelf verhuisde vanwege de verstoting door mijn familie naar elders. Tot diakon gewijd werd ik op mijn eenentwintigste, twee jaar later tot het priesterschap geroepen, en na acht jaar priesterschap tot aartspriester verheven door de orthodoxe bisschoppen; dat is zo'n twintig jaar geleden, en in totaal bekleed ik dertig jaar het geestelijk ambt.

En ik heb, als priester, veel geestelijke kinderen gehad37, tot op de dag van vandaag, bij elkaar zullen het er zo'n vijf- of zeshonderd zijn. En zonder te rusten verrichtte ik, zondaar, mijn werk in kerken en huizen, op de kruisingen der wegen, in steden en dorpen en in het Siberische land, predikend en het woord Gods onderrichtend, zo rond de vijfentwintig jaren lang is dat nu a138)

Toen ik nog priester was, kwam er een meisje bij me biechten, dat de last van vele zonden droeg, zich aan zondigheid en losbandigheid had schuldig gemaakt; zij begon mij onder tranen haar hele verhaal te vertellen, staande in de kerk, voor het Evangelie. En ik, driemaal verdoemde dokter die ik ben, raakte zelf besmet, en ik ontbrandde van binnen met het hete vuur van de zonde, en het was mij bitter te moede op dat uur: ik stak drie kaarsen aan, zette die vast op de analoj (ikoontafel), en bracht mijn rechterhand in de vlam, en hield hem daar tot de kwade vonk in mijn binnenste was gedoofd; ik zond het meisje heen, vouwde mijn gewaad op, bad, en ging zeer bedroefd naar huis. Het was rond middernacht, en toen ik thuis kwam weende ik voor de beeltenis des Heren, zodat mijn ogen opzwollen, en, ik bad vurig, dat God mij zou scheiden van mijn geestelijke kinderen, want die last was zwaar en moeilijk te dragen. En ik viel ter aarde op mijn aangezicht, weende en vergat mijn omgeving. Ik weet niet meer, hoe ik huilde, maar voor mijn geestesoog verwijlde ik bij de Volga. En ik zie: statig komen er twee schepen aan varen, ze zijn van goud, en hun riemen zijn van goud, de mast ook, alles van goud. Elk had een roerganger onder de bemanning. En ik vroeg: 'Wiens schepen zijn dit?' En zij antwoordden: 'Van Loeka en van Lavrenti'. Dat waren geestelijke kinderen van me, mij en mijn huis hebben ze op de weg des heils geleid en ze zijn in Gods vrede ontslapen. En daar zie ik een derde schip, niet met goud versierd, maar met verschillende bonte kleuren - rood en wit en blauw en zwart en askleurig, de schoonheid en bevalligheid ervan ging het menselijk bevattingsvermogen te boven. Een stralende jongeling zit op de achterplecht en stuurt; en het vliegt op me af over de Volga alsof het me op wil vreten. En ik riep uit: 'Wiens schip is dit?' En die op het schip zat antwoordde: 'Het jouwe! Vaar er maar op met je vrouw en je kinderen, tot je er genoeg van krijgt!' En ik begon te sidderen, en toen ik weer was was gaan zitten vroeg ik me af: wat betekent dit visioen? en wat zal dat voor tocht worden?

Een tijdje later hadden mij, zoals het geschreven staat, 'banden van de dood omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart39. De stadscommandant had een weduwe haar dochter ontnomen, en ik bad hem, dat hij het weeskind zou terugbrengen naar haar moeder, maar hij, geen acht slaand op onze smeekbeden, ontstak in een stormachtige woede tegen mij, kwam naar de kerk met een troep mannen en sloeg me daar dood. En ik lag meer dan een half uur voor dood, tot ik door Gods ingrijpen weer tot leven kwam. Toen werd hij bevreesd en leverde mij het meisje uit. Later haalde hij een streek uit, die hij wel van de duivel zal hebben geleerd: hij kwam de kerk in, gaf me een aframmeling en sleepte me aan mijn benen over de vloer, met gewaad en al, en ik maar bidden ondertussen.

Een andere keer was er een andere commandant die woest op mij werd: hij kwam mijn huis binnengestormd, sloeg me en beet in de vingers van mijn hand, met zijn tanden, als een hond. En toen zijn mond vol bloed begon te lopen liet hij mijn hand los uit zijn tanden, liet me met rust en ging naar huis. En ik dankte God, verbond mijn hand met een doek en ging naar de avonddienst. Maar toen ik daar zo liep, sprong hij weer op me af met twee kleine pistolen en schoot van dichtbij op me, en door Gods wil knetterde het kruit wel wat in de pan, maar het pistool ging niet af. Hij gooide het op de grond en schoot nogmaals, maar ook het andere pistool weigerde. Ik echter bad al lopende vurig tot God, zegende hem met één hand en boog voor hem. Hij blaffen tegen mij, maar ik zei: 'Zegen zij in Uw mond, Ivan Rodionovitsj!' Achteraf nam hij mij mijn huis af, sloeg mij in elkaar, beroofde me van alles wat ik had en liet me zelfs geen stuk brood voor onderweg.

In diezelfde tijd werd mijn zoon Prokopi geboren 40, die nu met zijn moeder in een kerker onder de grond zit. En ik nam mijn wandelstaf, zijn moeder nam het nog ongedoopte kind, en we trokken erop uit, waarheen God ons ook mocht leiden. Onderweg doopten we het kind, zoals Philippus eertijds de kamerling41. Toen ik in Moskou aankwam, bij de geestelijk vader van de tsaar, de aartspriester Stefan42), en bij de aartspriester Ivan Neronov43, spraken zij de tsaar over mij, en vanaf die tijd maakte ik steeds nader kennis met Zijne Majesteit. De eerwaarde vaders stuurden mij echter, voorzien van een epistel, weer terug naar mijn oude standplaats, en ik sleepte me daar weer heen, zelfs de muren van mijn huis stonden niet meer overeind. En ik ging weer aan het werk, maar de duivel ontketende wederom een storm tegen mij. Er kwamen in ons dorp dansende beren met tamboerijnen en luiten44, en ik, zondaar, in mijn ijver om Christus te dienen, joeg ze weg en sloeg hun maskers en trommels stuk buiten het dorp, in mijn eentje tegen hen allen, ook nam ik ze twee grote beren af. De een knuppelde ik dood, maar hij kwam weer tot leven, de ander liet ik lopen, het veld in. Vanwege dit voorval nam Vasili Petrovitsj Sjeremetje45, die over de Volga naar Kazanj voer, waar hij tot districtscommandant was benoemd, me mee op zijn schip en keerde me flink de kast uit, waarna hij me beval om zijn zoon, die baardscheerder46, te zegenen. Maar toen ik dat losbandig uiterlijk zag, zegende ik hem niet, maar berispte hem, me beroepend op de geschriften. De bojaar echter werd zeer vertoornd en beval me in de Volga te gooien, en na me eerst flink wat te hebben gesard, duwden ze me overboord. Maar later hebben ze zich toch goed jegens mij betoond; in de voorvertrekken van de tsaar hebben we ons verzoend. En Vasiljeva, de vrouw van de bojaar, was de geestelijk dochter van mijn jongere broer47. Zo zet God Zijn schepselen toch maar in elkaar!

Laten we terugkeren naar waar we gebleven waren. Later werd er weer een andere commandant razend op me: hij kwam met z'n mensen naar mijn huis, bestormde het en beschoot ons met bogen en pistolen. Ik had me op dat moment opgesloten, en ik bad luid roepende tot God : 'Heer, kalmeer hem en breng hem tot bedaren, Gij kent immers hun wegen!' En hij vluchtte van mijn hoeve alsof de Heilige Geest hem op de hielen zat. In de nacht daarna kwamen zijn mensen naar me toe om me te halen, en ze riepen onder een stroom van tranen: 'Eerwaarde vadertje! Jevfimej Stefanovitsj ligt op sterven, en hij schreeuwt zo vreselijk hard; hij slaat zichzelf en hij kreunt maar en hij zegt, breng me vadertje Avvakoem! Het is Gods straf om wat ik hem gedaan heb!' En ik dacht, dat ze me beet namen, het werd me bang te moede. En ik bad God, aldus: 'Gij, Heer, hebt mij uit de moederschoot getogen48, en mij van het niet naar het zijn gebracht. Mochten ze me wurgen, reken mij dan als Filipp, de metropoliet van Moskou49; en mochten ze me de keel afsnijden, reken mij dan als Zacharias de profeet50; maar smijten ze me het water in, bevrijd me dan, net als Stefan van Perm!51 Biddend ging ik naar z'n huis, naar Jevfimi. Toen ze me op de binnenplaats brachten, kwam z'n vrouw Neonila naar buiten hollen, greep me bij m'n hand, en zegt: 'Ach, kom gauw, eerwaarde vadertje van ons, kom toch mee, licht van ons, weldoener!' En ik zeg terug: 'Mooie boel is dat! Daarstraks was ik nog addergebroed, en nu is het "vadertje". Christus' gesel geeft voorwaar harde striemen, je man is er gauw voor door de knieën gegaan!' Ze bracht me naar zijn kamer. Jevfimej sprong van zijn kussens op, viel aan mijn voeten neer en begint op een onbeschrijfelijke manier te gillen: 'Vergeef me, weleerwaarde, ik heb gezondigd tegenover God en tegenover jou!52 En hij siddert over zijn hele lichaam. En ik zeg tegen hem:

'Wil je voortaan behouden blijven?' Hij antwoordde, nog steeds voor me liggend:

'O ja, eerwaarde vader!' En ik sprak: 'Sta op! God zal je vergeven!' Maar hij kon niet opstaan, want hij was zwaar gestraft. Ik hielp hem overeind en legde hem op zijn bed, nam hem de biecht af en zalfde hem met gewijde olie, en hij werd gezond.

Christus had het zo gewild. 's Ochtends liet hij mij onder eerbewijzen naar huis terugkeren, en hij en zijn vrouw werden mijn geestelijke kinderen, voortreffelijke dienaren van Christus. En zo dus 'wederstaat de Heer de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.53

Na enige tijd verdreven andere mensen me voor de tweede keer van die plek. Ik sjokte maar weer naar Moskou, en de tsaar gelastte, met Gods wil, mij in Joerjevets aan de Volga tof protopope te benoemen. Daar heb ik niet lang gewoond, acht weken maar; de duivel hitste er de priesters en de boeren en hun vrouwen tegen me op; ze kwamen naar de kanselarij van het patriarchaat54 , waar ik met kerkzaken bezig was, en sleepten me met z'n allen naar buiten- er had zich een menigte-van zo'n vijftienhonderd man verzameld. Ze sloegen me midden op straat met knuppels en schopten me; de vrouwen gebruikten poken. Vanwege mijn zonden sloegen ze me haast dood en smeten me ergens in een hoek van een boerenhut. De districtscommandant schoot te hulp, ze pakten me op en brachten me op snelle paarden naar huis. Rond mijn erf stelde de commandant kanonniers55 op. Maar de mensen drongen steeds meer op naar het huis, en er was groot tumult in de stad. Het hardst schreeuwden de priesters en hun vrouwen, wier zondige gedrag ik had ingeperkt: 'Sla die schurk dood, dat adderjong, z'n lichaam gooien we wel in de greppel, voor de honden!' Toen ik, na twee dagen, wat bijgekomen was, liet ik mijn vrouw en kinderen achter en vertrok met twee anderen langs de Volga naar Moskou. Toen ik op mijn vlucht in Kostroma aankwam hadden ze daar waarachtig ook protopope Daniil al verjaagd. Wat een misère! Overal maakt de satan je het leven zuur! Ik sleepte me naar Moskou en maakte mijn opwachting bij de geestelijk vader van de tsaar, Stefan. Die werd verdrietig van mijn komst; 'Waarom heb je je parochiekerk verlaten?', zegt ie. Nog weer een verdriet erbij! En 's nachts kwam de tsaar bij zijn geestelijke vader om de zegen te vragen; en hij zag mij daar; weer nieuwe treurnis: 'Waarom', zegt ie, 'heb je de stad verlaten?' En m'n vrouw was in Joerjevets achtergebleven, en m'n kinderen ook, en nog zo'n twintig man huispersoneel, of ze in leven waren of doodgemept- onbekend. Nog meer ellende!




Vertaling Sander Brouwer






1 Zie noot 34 bij de tekst.
2 Monnik, vaak in afzondering levend, die een bijzonder aanzien en een grote geestelijke autoriteit geniet, en tot wie men zich wendt om geestelijke hulp, genezing etc.
3 vgl. 1 Corinthiërs 13: 1.
4 Deze aanhef tot aan ' ... van Dionysius de Areopagiet' is een aangepast citaat uit een gebed ter inleiding van het Psalterium in een zeventiende-eeuwse uitgave. De 'goede werken' van het gebed bestaan uit het lezen van de psalmen, hier uit het schrijven van de eigen levensbeschrijving.
5 Onder de naam van Dionysius de Areopagiet (zie over hem Handelingen 17:34) was vroeger een corpus teksten bekend. waarvan is vast komen te staan dat ze eind vijfde, begin zesde eeuw in Syrié geschreven zijn door een auteur die men tegenwoordig als Pseudo-Dionysius aanduidt. In 1371 werden deze werken uit het Grieks in het Kerkslavisch vertaald; ze stonden in zo'n aanzien, dat ze in de zestiende eeuw in de 'Grote Lees-Menaeën' werden opgenomen. In 1675 verscheen een nieuwe vertaling. Vgl.: Maurice de Gandillac, Oeuvres complètes du Pseudo -Dénys l'Aréopagite. Aubier, Paris 1943.
6 1n zijn traktaat 'Over de goddelijke namen'.
7 Deze passage is voor Avvakoem van belang omdat in de door patriarch Nikon herziene orthodoxe Geloofsbelijdenis in het achtste lid de bepaling 'waarachtige' na 'En ik geloof in de Heilige Geest, de Heer ... ' was verwijderd (hierop slaat ook in de volgende alinea: 'ze hadden beter"Heer" kunnen weglaten dan "waarachtige"). Dit was gedaan omdat in het liturgisch gebruik verwarring was ontstaan over de juiste vertaling van het Griekse ' ópo', dat zowel 'Heer' als (minder precies vertaald) 'waarachtige' kan betekenen. De Oudgelovigen waren er sterk tegen en wilden het oude 'En in de Heilige Geest, de Heer, de waarachtige etc.' behouden. Dionysius' verdediging van de term 'waarachtige' als eigen naam wordt dus door Avvakoem gebruikt voor het behoud van het woord 'waarachtige' in de Geloofsbelijdenis.
8 Dat wil zeggen de vernieuwers, de Nikonianen.
9 ' ... en in de Heilige Geest' tot en met 'aanbeden wordt': citaat uit de orthodoxe Geloofsbelijdenis (vgl. ook noot 4).
10 Het volgende citaat ( tot 'verworven') is niet van Dionysius, maar van zijn commentator (Johannes van Scythopolis; tot kort geleden nam men abusievelijk aan dat het Maximus Confessor was). Avvakoem haalt het daarbij niet lettelijk aan en verdraait zo enigszins de zin ervan.
11 Vgl. Filippenzen 3: 8.
12 Dionysius' boeken zijn opgebouwd als gericht aan Timotheüs, waarschijnlijk bisschop van Efese, leerling van de apostel Paulus.
13 Vanaf '...zullen verloren gaan' tot hier citaat uit Thess II 2:10-12. Het Apostolarion is een boek, waarin de Handelingen en Brieven der Apostelen zijn opgenomen, en waaruit tijdens de liturgie wordt voorgelezen. Het heeft een eigen nummering. Onder nr. 275 treft men het betreffende citaat uit II Thess aan.
14 vgl. Jo6él 2:10,31.
15 Dat wil zeggen in het jaar 7162 (volgens de Oudrussische jaartelling), dus in 1654. Inderdaad is er een zonsverduistering geweest op 12 augustus 1654. De pest was toen echter al uitgebroken, namelijk in juli in Moskou. Hij duurde tot in december en eiste alleen al in Moskou 150.000 slachtoffers, dat was de helft van de stadsbevolking.
16 Ook deze datum is onjuist: 12 augustus (2 augustus oude stijl) viel niet twee weken voor het feest van Petrus en Paulus ( 29 juni), maar twee weken voor het feest van de Ontslaping van de Moeder Gods (Oespenije; 15 augustus). De data zijn misschien bewust zo gerangschikt, om de pestepidemie een gevolg te laten lijken van Gods toorn, geopenbaard in de zonsverduistering, over Nikons hervormingen.
17 Deze zonsverduistering viel op 22 juni 1666, dus 12 en niet 14 jaar na de eerder genoemde. De Petrus en Paulus-vasten viel in dat jaar van 11-29 juni.
18Dit tijdstip klopt redelijk met de feiten: het moet rond kwart over negen 's ochtends geweest zijn, in de Oudrussische tijdrekening was dat rond het zevende uur. Dit tijdstip valt samen met het begin van de liturgie, en ook met het moment van Christus' kruisiging (Mattheüs 27: 45).
19De eerste gebeurtenis vond plaats op 13 mei 1666 in de Oespenski Sobor (Kathedraal van de Ontslaping van de Moeder Gods) in het Kremlin in Moskou. De tweede op 15 mei in het Nikoljskij-klooster in Oegresj, vlak bij Moskou.
20 Vgl. Jozua 10:12-13. Hier wordt niets gezegd over Jozua's kruisteken. Dezelfde gebeurtenis wordt echter beschreven in Exodus 17:8-13; daar is het Mozes die op de beschreven wijze gaat staan, preciezer: zitten. Deze scène wordt herdacht in de troparen bij de Irmos bij Ode I in de kanon van het feest van Kruisverheffing ( eind september) . Het wordt daar voorgesteld als een voorafbeelding van het kruis van Christus. Op hetzelfde feest wordt het 'staan in de vorm van een kruis' ook al toegeschreven aan Jozua zelf (in het Sedalen na het tweede Psalmenkathisma), en eveneens geïnterpreteerd als voorafbeelding. Misschien is hier de oorsprong te zoeken van Avvakoems vergissing.
21 Vgl. Koningen 20:8-11.
22 In hoofdstuk 6 tot en met 9 van zijn traktaat 'Over de hemelse hiërarchie'. In het nuvolgende verwisselt Avvakoem de plaats van de 'Krachten' met die van de 'Beginselen' in de ordening van Dionysius. De daaropvolgende uitspraken over het Halleluja zijn bij Dionysius niet terug te vinden.
23 vgl. Ezechiél 3:12.
24 Het Alfabet is een Oudrussisch woordenboek annex encyclopedie.
25 Bisschop van Nyssa; gest. 394.
26 Kerkvader, 329-378, broer van Gregorius van Nyssa. Bisschop van Cesarije in Cappadocië.
27 Traditioneel is dit de uitroep der Cherubijnen. Hij gaat terug op Jesaja 6:3.
28Al in de vijftiende eeuw waren er meningsverschillen over hoeveel keer het Halleluja gezongen diende te worden. Voorstanders van twee in plaats van de gebruikelijke drie keer waren onder andere de genoemde Jefrosim van Pskov (gest. 1481) en Maksim Grek. Het zogenaamde Stoglav-concilie (1551) nam dit over, maar liet een derde keer de formule in het Russisch zingen. Nikon nam de positie van het drievoudig Halleluja, plus de Russische vertaling, in. De Oud gelovigen waren hier fel tegen, maar het concilie van 1666-7 nam het over en noemde de betreffende passage in het heiligenleven van Jefrosim van Pskov een ketterse dwaling, te verklaren doordat zijn biograaf wel zou hebben zitten dromen tijdens het schrijven ervan.
291n de katholieke Geloofsbelijdenis wordt, in onderscheid van de orthodoxe, de Heilige Geest gezien als uitgaand niet alleen van de Vader, maar ook van de Zoon: de zogenaamde filioquekwestie, een van de belangrijkste strijdpunten die leidden tot het Schisma van 1054. De Nikonianen wordt hier verweten teveel invloed toe te laten van de katholieke leer, en hier wordt hen impliciet in de schoenen geschoven dat ze ook het filioque zouden hebben overgenomen, wat geenszins het geval was.
30 Kerkvader, 293-373; bisschop van Alexandrië. Het eerste deel van de Geloofsbelijdenis wordt aan hem toegeschreven ( bekrachtigd op het Concilie van Nicea in 325).
31 Avvakoem gebruikt hier de oude Russisch-orthodoxe formule. Nikon veranderde deze in 'En aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn'. De Oudgelovigen waren hier vierkant tegen; ze vonden dat het zo leek alsof Christus' koninkrijk ooit onderbroken was en pas in de toekomst weer terug zou komen ( bij de tweede komst van de Messias).
32 Dit is een tussentitel voor de nu volgende passage. Tevens is het de benaming van een bepaalde ikoon, waarop de inhoud van deze passage als volgt is afgebeeld: rechts zit de Vader, die de Zoon, links, de zegen geeft voor diens menswording Tussen hen in de Troon des Hemels met het orthodoxe kruis en de passiewerktuigen. Daarboven de Heilige Geest in de gedaante van een duif.
33 Bundel met leerschriften van Johannes Chrysostomus.
34 Nizjgorod: Nizjny Novgorod (tegenwoordig Gorki). Koedjma: zijrivier van de Volga. Avvakoem is waarschijnlijk geboren in 1620-21.
35 Waarschijnlijk in 1632-3.
36 Anastasija Markovna leefde van 1624-1710. Het huwelijk vond waarschijnlijk plaats in 1638.
37 1n de orthodoxe wereld is een 'geestelijk vader' een priester of een monnik, die het recht heeft de biecht af te nemen, zonden kwijt te schelden en boetedoeningen op te leggen. Elke christen kiest individueel zijn geestelijke vader, die toezicht houdt op zijn morele levenswandel en daar leiding aan geeft. Zijn morele autoriteit daarbij is groot. Een geestelijk vader had gemiddeld zo'n 15 à 20 geestelijke kinderen. Het getal van 5 à 600, dat Avvakoem hieronder noemt, is dus nogal afwijkend van de norm.
38Avvakoem rekent zijn actieve predikerschap vanaf het derde jaar van zijn priesterschap, dus vanaf 1647-8, dat wil zeggen de tijd, dat hij voor het eerst in Moskou kwam en kennismaakte met Stefan Vonifatjev ( zie noot 42).
39Psalm 116:3-4.
40 Waarschijnlijk in 1647 of 1648.
41 Vgl. Handelingen 8:26-38.
42 Stefan Vonifatjev, aartspriester van de kathedraal van de Verkondiging van het Moskouse Kremlin. Geestelijk vader van tsaar Aleksej Michajlovitsj. De belangrijkste leider van de kerkhervormingen in het begin van de regering van de tsaar ( zie inleiding), centrale figuur van de 'broederschap'. Moest zich onderschikken aan patriarch Nikon, maar bleef wel zijn oude vrienden steunen, reden waarom hij tenslotte genoopt werd zich terug te trekken als monnik, eerst in een door hemzelf gesticht klooster in Moskou, later op een van de eilanden in het Valdajmeer, waar hij in 1656 stierf.
43 Ivan Neronov (1591-1670), een van de belangrijkste leiders van de Afscheiding, leraar en vriend van Avvakoem vanaf 1647, wanneer ze elkaar ontmoeten bij Stefan Vonifatjev. Zijn ler ven lijkt wat de eerste helft betreft veel op dat van Avvakoem. Het komt tot scherpe botsingen met Nikon tijdens Neronovs priesterschap in Moskou (1649-53), waarna hij verbannen wordt naar een klooster in het uiterste noorden van Rusland. Hij vlucht en verbergt zich in Moskou bij Vonifatjev, wordt dan monnik onder de naam Grigori. Zijn populariteit onder het volk groeit, maar het concilie van 1656 veroordeelt hem. Zijn kritiek concentreert zich steeds meer op het autoritarisme van Nikon en Aleksej Michajlovitsj in plaats van op hun kerkhervormingen. In 1666 betuigt hij berouw over zijn eerdere kritiek, en in 1669 wordt hij tot archimandriet van het Danilov-klooster in Perejaslavlj-Zalesski benoemd. Hierna probeert hij zijn vroegere mede-afscheiders over te halen om ook tot inkeer te komen. Avvakoem is altijd grote achting voor hem blijven voelen.
44 Het gaat hier om de zogenaamde skomorochi (zwervende speellieden, zie inleiding), in wiens repertoire ook voorstellingen met afgerichte beren waren opgenomen.
45 Bojaar met veel invloed aan het hof. Gest. 1659.
46 De afwijzing van het 'buitenlands' gebruik, zijn baard te scheren, dateert al van ver voor de zeventiende eeuw. Desondanks begon het onder tsaar Michail Fjodorovitsj, de vader van tsaar Aleksej, al in de hoogste kringen door te dringen. Tsaar Aleksej stelde er echter strenge kerkelijke straffen op, en liet dat opnemen in de uitgave van 1646-7 van het Liturgikon ('Dienstenboek': de 'geschriften' waarnaar Avvakoem in de volgende zin verwijst). Later zal Peter de Grote in het kader van zijn revolutionaire cultuurpolitiek het baardscheren verplicht stellen, niet een van de minste redenen waarom de Oudgelovigen in hem de Antichrist zagen.
47 Waarschijnlijk Gerasim, priester van de kathedraal van de Verkondiging in het Moskouse Kremlin.
48Vgl. Psalm 22:10.
49Metropoliet Filipp (1507-1569; metropoliet vanaf 1566) veroordeelde in het openbaar het machtsmisbruik van Ivan de Verschrikkelijke, en werd daarvoor verbannen naar een klooster bij Tverj, waar hij door de aanvoerder van Ivans 'lijfgarde van beulen', Maljoeta Skoeratov, met een kussen werd gesmoord. Zijn relikwieën werden in 1652 door Nikon en tsaar Aleksej naar Moskou overgebracht, waarbij Aleksej ze om postume vergeving vroeg voor de misdaden van zijn voorganger. In 1647 was hij al officiëel heilig verklaard.
50 Zacharias was de vader van Johannes de Doper. Volgens een legende liet Herodes, toen hij Johannes niet kon vinden tijdens de kindermoord, in zijn plaats diens vader het hoofd afhakken in de synagoge in Jeruzalem, waar deze priester was. Ook zijn gedachtenis is vanzelfsprekend heilig (vgl. ook Lucas 1:5-67).
51 Stefan, bisschop van Perm (1340-1396), ging, volgens zijn heiligenleven, een wedstrijd aan met de heidense tovenaar Pam van het door hem gekerstende volk van de Komi: beiden zouden zich in een wak loten zakken, en wie er levend uit zou komen, diens geloof zou het rechte geloof zijn. Pam ging er echter voortijdig vandoor, zodat de wedstrijd niet doorging. Avvakoems vergelijking gaat dus niet helemaal op.
52 Variant op de woorden van de verloren zoon (Lucas 15:18).
53 Vgl. Spreuken 3:34; Jacobus 4:6.
54 paar werden onder andere de kerkbelastingen geind. Het moet gezegd worden dat Avva koem in deze tijd een ijverig uitvoerder van de verordeningen van de patriarch was, ook wat betreft het innen van de kerkbelastingen, een taak die hem als aartspriester toeviel.
55 Deze hadden in die tijd bepaalde politiefuncties.





<

TSL 1

>