Ivan Klíma


Zomerliefde (fragment)




Hij was nog net geen veertien geweest toen hij met het hele gezin 's zomers naar Zuid-Bohemen was gegaan voor een vakantieverblijf in een hotel niet ver van Třeboň. Langs dat plekje stroomde de Zlatá stoka die zich daar in twee smallere rivierarmen vertakt, zodat daartussen een niet al te groot eiland wordt gevormd, aan de zijkanten begroeid met struikgewas en lage treurwilgen. Op een goede dag verscheen er aan de verste zijde van het eiland een tweetal grijsgroene legertenten.

Hij zou er geen aandacht aan hebben geschonken als hij op een avond niet had gehoord hoe zijn moeder verontwaardigd zijn vader vertelde over die jongelui van die tenten. Ze zouden er s nachts orgieën aanrichten, speciaal dat blondje, de dochter van professor - zijn moeder sprak de naam wel uit, maar die zei hem niets, zijn vader kende die blijkbaar beter - nou, dat was me een slet, die legde het met alle kampeerders aan.

Hij wist niet waar zijn moeder haar informatie vandaan had en of die althans voor een deel op waarheid berustte, maar zijn fantasie werd hierdoor dermate geprikkeld dat hij meteen de volgende morgen vroeg naar de rivier toog. Toen hij een plekje had gevonden met goed uitzicht op de tenten, verschool hij zich in het hoge gras en wachtte af. Daar zat hij dan als een geduldig visser op zijn buit te wachten. Over het haast inktzwarte water gleden loom kleurige bootjes voorbij en zwom er een koppel waterhoentjes naar de overkant, maar bij de tenten bleef het roerloos.

De zon had al bijna haar hoogste punt bereikt toen hij het meisje eindelijk ontwaarde. Hij herkende haar meteen toen ze uit haar tent stapte: ze had inderdaad lang, geel, bijna wit haar, beslist lichter dan de teint van haar huid. Ze droeg alleen een badpak en de zwarte kleur ervan kwam hem - Joost mag weten waarom- zondig voor. Ze liep naar beneden, naar het water, zodat alleen de smalle rivierarm hen nog scheidde. Hij drukte zich tegen de grond, bleef roerloos liggen, deed alsof hij sliep en omdat hij op haar gewacht had en zij werkelijk was verschenen, meende hij dat zij voor hem gekomen was, een duik in het water zou nemen en de rivier over zou zwemmen om vervolgens, nat en wel, bij hem te komen liggen. Maar zij boog zich alleen maar voorover naar het water toe, schoof de bandjes van haar badpak van haar schouders, stroopte de stof tot aan haar middel omlaag en waste zich snel.

Voor het eerst in zijn leven kreeg hij een echte, ontblote boezem te zien en hoewel die onbereikbaar ver van hem verwijderd was, welde er zo'n verzaligd gevoel in hem op dat hij zich op de tanden moest bijten om geen schreeuw te geven. Hij was absoluut niet in staat om weg te gaan en zo zag hij hoe die mensen van de tenten (het waren twee jongens en twee meisjes) gingen zonnebaden, zwemmen en op een kampvuurtje eten klaarmaken. 's Middags vertrok zij met het andere meisje (aan het tegenoverliggende einde was het eiland door een smalle loopplank met de oever verbonden)naar het dorp om boodschappen te doen en slenterde hij achter hen aan. Toen ze een winkel binnengingen, besloot hij daar ook naar binnen te gaan en hoorde voor het eerst ook haar stem en zag haar gezicht van dichtbij en haar gebruinde hals, en toen hij nog iets lager keek, realiseerde hij zich dat hij die boezem had gezien die zich nu zo rustig hield en zich achter een haag van bonte stof verstopt hield. Dat idee wond hem zo op dat hij snel zijn hand in zijn broekzak moest steken en een vuist moest maken omdat anders de mensen in de winkel wat zouden merken, en weer voelde hij de wellust verzengend en opwindend door zijn hele lichaam trekken.

Wonderlijk genoeg kwam het niet eens in hem op haar aan te spreken, hij liet haar weggaan en slenterde opnieuw op enige afstand achter haar aan en toen hij 's avonds in de stikhete kamer van het boerenhuis onder de hoge, alles bedekkende donsbedden lag te broeien, haalde hij zich steeds weer die ene, enkele beweging bij de rivier voor de geest en stelde zich daar ook nog meer bij voor: hoe ze haar hele badpak uittrok en naakt aan de oever van de rivier stond en naakt naar haar Jent terugliep, waar hij op haar lag te wachten. Hij drukte zijn mond in het kussen om zijn versnelde ademhaling niet te laten horen.

Zijn geest, door golven wellust en verlangen bespoeld, was nu geheel aan haar overgeleverd, hij kon nergens anders meer heen, nergens anders aan denken, en de volgende morgen sloop hij, zo vroeg dat de zon nog nauwelijks boven de horizon stond, stiekem zijn kamer uit om zijn plekje bij de rivier te betrekken, en terwijl hij in het gras lag en de geheel roerloze tent gadesloeg, waarvan het met een waas van dauw bedekte doek schitterde, stelde hij zich voor hoe zij daar naakt in de tent lag, ontwaakte en in die roerloze dageraad, wanneer de rivier en de oevers nog verlaten waren, naar buiten rende. Maar die dag spoelde ze alleen maar haar gezicht af - daarna ging ze weg en ditmaal met een van die knapen die daar met haar kampeerden. Misschien dorst hij haar daarom nu wel niet te volgen en zo veranderde de dag plots in een zinloos tijdverdrijf.

Gelukkig ging zijn vader op vakantie altijd vroeg naar bed waardoor David ruimschoots op tijd zijn kamer ( door het raam) kon verlaten om hen nog bij het smeulende kampvuur aan te treffen waar ze aan het zingen waren. Nu waren er meer dan vier, wellicht acht of tien, maar hij had helaas niet de bescherming van het vuur, alleen die van de duisternis, Van alle kanten werd hij door de muggen belaagd, hij kon ze niet eens wegjagen omdat hij anders de aandacht zou trekken. In het koor van stemmen en gitaren probeerde hij boven het rivierwater uit haar stem te onderscheiden en inderdaad meende hij die te herkennen, en hij probeerde ook haar gezicht te ontdekken, maar dit zonder succes, want het dieprode licht van het vuur deed de contouren van de verschillende gezichten vervagen.

Eindelijk hield het zingen op, doofde het vuur en stonden de meesten die daar zaten, op en wandelden in de richting van de loopplank. Alleen de vier die bij de tenten hoorden, bleven achter en hij zag nog net hoe de jongens aan de ene en de meisjes aan de andere kant van het eiland naar het water liepen om zich te wassen en hoe ze even later weer omhoogklauterden om in groepjes van steeds één jongen met één meisje naar de tenten te lopen. Hij meende haar lichte haar en ranke figuurtje te herkennen en holde zo geruisloos mogelijk naar de loopplank en sloop over het eiland naar de beide tenten toe. In de volstrekte stilte van de zomeravond (er klonk alleen ergens ver het ruisen van een stuw en af en toe een plons van een vis die in het water terugviel) liep hij op de topjes van zijn tenen, hield vol verwachting en ook uit angst zichzelf te verraden de adem in en naderde zo dicht hij kon haar tent. En zo betrad hij dus ineens als enige en ongenode toehoorder het auditorium en beluisterde te midden van de zoemende muggen het nauwelijks hoorbare gefluister van hun stemmen en vervolgens het zachte knappen van droog gras, de pauzes tussen het gefluister namen toe en even later hoorde hij het bekende zachte gesteun en luide hijgen, het gesteun nam toe en ging over in kreten waartussen hij ook snikken van het meisje opving. Heftig verlangde hij ernaar om desnoods maar een stukje van haar lichaam te mogen ontwaren, hij wilde het aanraken, maar zijn wijd opengesperde ogen zagen niets dan het grauwe tentzeil en zijn vingers knepen alleen in kluitjes rulle aarde.

Nog twee dagen bracht hij op die wijze door en werd zo meegesleept door hartstocht dat hij niet eens het schandalige of tenminste het onbehoorlijke van wat hij deed, voelde. Op de derde dag begonnen ze nog voor het middaguur de tenten af te breken. Zij vertrok. Hij lag op zijn plekje bij de oever, waar het gras al helemaal was platgedrukt als bij het leger van een hert, en zag hoe zij haar rugzak omdeed en wegging. Hij kon zijn ogen niet geloven dat zij zomaar vertrok terwijl hij moest achterblijven, en hij kon zich niet voorstellen dat hij hier achterbleef terwijl zij weg moest gaan. Pas op dat moment begon hij te beseffen dat hij alleen maar toeschouwer was geweest, alleen maar een dief van andermans gefluister en liefdeskreten. Zelf was hij in het stuk niet voorgekomen en kon dat ook maar beter niet meer gaan doen, of hij zou haar achterna moeten rennen en toeschreeuwen: ik hou van je!

Toen die twee bij de loopplank waren, stond ook hij op en slenterde achter haar aan, hij kende niet eens haar naam, of ze zou inderdaad de dochter van die professor moeten zijn, dan kon hij dat nog wel nagaan, maar hij wist dat hij het niet zou doen.


Vertaling Kees Mercks






<

TSL 1

>