De Tsjechische schrijver Ivan Klíma,
geb. 14-9-1931 te Praag, stond in 1969
voor een beslissende keus: of in het
vrije Westen blijven, waar hij in Ann
Arbor (VS) een gastdocentschap vervulde,
of terugkeren naar Tsjechoslowakije,
waar juist een begin werd gemaakt
met de grote politieke schoonmaak
die elke herinnering aan de
Praagse Lente moest zien weg te wissen.
Hij koos voor het laatste en gezien
zijn '68-verleden tevens voor
binnenlandse ballingschap, want als
redacteur van het dan al van staatswege
opgeheven literaire blad Literárni
Listy kon hij verwachten dat er
voor hem- zonder politieke reuzeommezwaai
- niet langer plaats was
in het literaire bedrijf en dat hij niet
langer in eigen land zou kunnen publiceren.
Deze consequenties wogen
kennelijk minder zwaar voor hem dan
zijn land en culturele achtergrond,
zijn familie en vrienden in de steek
te laten voor een min of meer comfortabel
bestaan in de emigratie. Zonder
veel misbaar schikte hij zich in zijn
lot van verboden schrijver, terwijl
zijn literaire werk uit de jaren zeventig
toch wel zijn weg naar het buitenland
zou vinden, en dat weer niet in
de laatste plaats dank zij de steun
van die landgenoten die wel voor de
emigratie hadden gekozen. Klima zelf
schijnt het om het even te zijn of zijn
werk wordt gepubliceerd: hij schrijft
omdat hij schrijver is, omdat schrijven
voor hem een elementaire levensbehoefte
is.
Niet alleen door zijn geboortejaar
kan men Klíma rekenen tot de generatie Kundera-Vaculik-Kohout, maar ook
door hun gemeenschappelijke ervaringen
in de bewogen geschiedenis
van Tsjechoslowakije gedurende de
laatste halve eeuw. Alle vier hebben
zij al heel bewust de oorlog meegemaakt,
waarbij Klíma zelfs als joods
jongetje van zo'n jaar of veertien het
Tsjechische concentratiekamp Terezín
(Theresienstadt) ternauwernood
heeft overleefd. Alle vier waren ook
enige tijd met jeugdig enthousiasme
verrukt van de socialistische gedachte,
die in 1948 tot staatsideologie
werd verheven. Zij het in verschillende
mate hebben zij zich ook allen
ingelaten met de socialistische praktijk
waarvan zij later felle critici zijn
geworden. Alle vier klommen zij in de
liberalistische periode van de jaren
zestig hoog in de literaire ladder, die
na de inval in augustus '68 zo hard
tegen de grond zou klappen en hen
in het schaduwcircuit van de ondergrondse
literatuur deed belanden. In
de loop van de jaren zeventig zouden
hun wegen zich echter scheiden: Klíma
en Vaculík bleven in Praag, maar Kundera
koos voor zijn beloofde land
Frankrijk, terwijl Kohout in Oostenrijk
bleef steken, nadat hem de terugkeer
in eigen land onmogelijk was gemaakt
door 'Ausbürgerung'.
Wat deze schrijvers verder bindt,
is dat zij als getuigen van de 'danse
macabre' die de Geschiedenis met hen
heeft gemaakt, allen in hun werk
grenssituaties beschrijven waarin de
mens steeds een levenshouding moet
zoeken, terwijl hij politiek, sociaal of
puur menselijk met zijn rug tegen de muur staat. In die situaties staat hij
oog in oog met de fundamentele en universele
aspecten van het bestaan,
hij wordt gekweld door de vraag naar
het goed en het kwaad, binnen en
uiten zichzelf, in politiek, moreel
en filosofisch opzicht. Hij is op zoek
naar de werkelijke waarden en waarheden
in het leven, dat toch waard
moet zijn geleefd te worden en dat
de mens voortdurend dwingt tot zinvolle
houdingen en zinvolle keuzes.
Die bij uitstek morele probleemstelling
is een karaktertrek van de
Tsjechische literatuur in het algemeen
en specifiek voor juist deze generatie.
Kundera tracht de 'lichtheid'
van het bestaan te ontvluchten in een
houding van superieure skepsis waarmee
hij met zichtbaar genoegen het
amorele aardse gedruis beschouwt en
analyseert. Kohout drijft de amoraliteit
van het 'beulse' op de spits in
een wrede sprookjessfeer, waarin het
ongelooflijke en onmogelijke waar worden
en de mens waarschuwen. Vaculík
verdedigt in wezen steeds het fatsoenlijke
bestaan, hoezeer hij ook
zelf dit burgermansideaal ironiseert.
In Klíma's roman Zomerliefde, die
vertaald naar de herziene versie uit
1984 nog dit jaar bij uitgeverij Wereldbibliotheek
zal verschijnen, wordt een
realistisch wereldbeeld gecreëerd van
het 'genormaliseerd'-normale Tsjechoslowakije,
waarin geen politiek beladen,
maar een 'gewoon' menselijk conflict
speelt tussen twee botsende naturen
die zich niettemin tot elkaar
aangetrokken voelen, en tussen twee
strijdige levenshoudingen met elk haar
eigen normen, waarden en waarheden.
In die ene wereld staat David centraal,
een wat saaie, maar goedbedoelende
wetenschapper die zich bij zijn onderzoek
bezighoudt met het verlengen
van het leven, ofwel de dood zou willen
opschorten voor de mens. In de
privésfeer blijkt zijn huwelijk verzand
in matheid en sleur en het duurt dan
ook niet lang of hij ontmoet een veel
spannender vrouw: de jongere, knappere
en levenslustigere Iva, die nog
op de toneelschool zit en 's avonds af
en toe in een cabaret optreedt. Zij vertegenwoordigt een totaal andere
levensstijl dan David: zij geniet van
het hier en nu, plukt de dag en
schijnt zich hoegenaamd niet om hogere
idealen te bekommeren dan beminnen
en bemind te worden. Beiden
ontmoeten elkaar bij een begrafenis
en ook bij hun uiteindelijke uiteengaan
speelt de dood een beslissende
rol. Tussen beide tijdstippen doet
David vergeefse pogingen om in haar
wereld, ruimte en tijdsbegrip door te
dringen en daar bezit van te nemen.
Zo ontrolt zich een heftige, heimelijke
liefde-haatrelatie, een 'liaison dangereuse'
die hun beider leven te gronde
richt.
Het fragment dat hieronder uit deze
meeslepende roman is gekozen,
staat tamelijk op zichzelf. Het is een
in het verhaal ingeschoven herinnering
van David aan het moment waarop
hij als opgroeiend kind voor het
eerst geconfronteerd wordt met het
verschijnsel 'verboden liefde' en de
daarmee gepaard gaande ontluikende
lustgevoelens. In de roman heeft
deze passage de functie Davids interesse
in het sensuele en lichamelijke,
die in zijn huwelijksleven al danig tanende
was, opnieuw aan te wakkeren.
Op deze wijze wordt het amoureuze
pad voorbereid naar zijn fatale avontuur.
De titel van de roman is ironisch,
in de vertaling nog een graadje sterker
dan in het origineel, waar feitelijk
het neutralere en omgekeerde
Liefdeszomer (Milostné léto) staat.
Onder deze luchthartige vlag gaat
echter geen Middeneuropese kasteelroman
schuil, gebaseerd op het vertrouwde
principe van een 'mesalliance' ,
want via het invlechten van die fundamentele
thema's ( de confrontatie
tussen leven en dood, tijdelijkheid en
tijdloosheid, liefde en haat, geluk en
ongeluk, goed en kwaad, schoonheid
en lelijkheid, levensmoeheid en vitaliteit,
enz.) stijgt het plot- mede dank
zij de verrassende constructie en ontknoping-
uit tot een boeiend verhaal.