* * *
Ze verkoopt aan de spoorweg bloemen, ze is nu vijftien.
De lucht boven de mijnen is zoet van de zon en bessen.
Treinen houden maar vluchtig halt om weer door te rijden.
Richting front in het Oosten, richting front in het Westen.
Niemand stapt uit omdat ie hier moet zijn.
Niemand die haar wil schaken.
Op haar werkstek staande bedenkt ze dat dit terrein
Blijkbaar waardevol is, dat je daaraan verknocht kan raken.
Dat je blijkbaar niet los kan komen van deze steppe,
Dat jij je blijkbaar met je tanden aan vastklampt,
Dat je blijkbaar ook dit stationnetje lief kan hebben
En het lege zomerse landschap.
Niemand legt haar de reden uit. Niemand komt
Bloemen leggen wanneer ze haar oudere broer begraaft.
In haar slaap voelt zij hoe zich een vaderland vormt,
Als bij tieners in een tehuis de ruggengraat.
Licht en duisternis vormen zich en versmelten.
En de zomerzon wordt de winterkou in gedreven.
Wat zij nu beleven zal straks als een tijdperk gelden.
Nu nog inzien dat zij het zijn die het nu beleven.
De herinnering krijgt gestalte, troost krijgt gestalte.
Haar bekenden zijn hier geboren. Ze denkt aan allen
Die ze een voor een zag vertrekken vanaf die halte.
Dan is niemand meer over zodat ze in slaap kan vallen.
VLUCHTELINGEN
Pak alleen wat je zelf kan dragen en anders niks.
Pak de brieven in. Het houten crucifix.
Het broodnodige. De vergulde iconenhoek.
De zilveren messen. Het roodgeborduurde doek.
Pak wat brood en wat groente in en dan kun je gaan.
Geen terugkeer, we gaan hier voorgoed vandaan.
Nimmer meer onze steden zien, het is definitief.
Brieven mee. Allemaal, tot de laatste woedende brief.
Wij gaan niet meer naar onze buurtwinkel ’s avonds laat.
Zullen geen vertrouwde gezichten meer zien op straat.
Drinken nooit meer water uit de drooggevallen put.
We zijn vluchtelingen, de hele nacht op de vlucht.
Samen rennen we langs velden vol zonnebloemen, slaan
Op de vlucht voor de hond, slapen tegen de ossen aan.
Je verzamelt drinkwater in de palm van je hand,
Wacht in kampen terwijl je de draak op een krijgsvlag stangt.
Noch je vrienden komen hier ooit nog terug, noch jij.
Geen verwilderde vlaktes meer dus. Geen groene vallei.
Geen bekende adressen met slaperig licht en ook
geen gesprekken in keukens die blauw staan van de rook.
Wel dit: de choleraput met kalk bestrooid en de zon
door de wazige ruit van een stampvolle slaapwagon.
De vrouwenvoeten in schoeisel van bloed doordrenkt.
De sneeuw, de patrouilles, murw ijsberend langs de grens.
De postbode met een schotwond, zijn lege tas.
De aan een rib opgehangen priester, zijn blij grimas.
De stilte op de begraafplaats, het gonzende hoofdkwartier,
de dodenlijsten vol typo’s, die zijn zo eindeloos hier
dat niemand het op kan brengen dag in dag uit
de namen te lezen tot je op je eigen stuit.
Vertaling Nina Targan-Mourravi
* * *
de krijgslieden
van de hemel en de hel
zijn bang om de strijd in te gaan
gisteren
troffen ze de maan
in de mening dat die de vijand achter hun rug was
ze weten niet
wat er als het donker wordt
zal gebeuren met de grens
tussen hemel en hel
* * *
vanaf vandaag zal ik leven
als een herfstmens
zodat ik zonder paraplu
de regen in kan gaan
bladeren niet ritselen onder mijn voeten
de herfstmens
zal gelijk met de bomen geel worden
er zullen bladeren vanaf vallen
en iedereen zal vergeten
wat zijn echte naam is
en hij voelt zich goed
want hij zal als een vogel zijn
die de herfst heeft verward met zijn huis
* * *
op een eiland zonder naam
kamt een zeemeermin schubben uit haar haren
vandaag is ze slechts een vrouw
de pijn zet zich op haar vast als slib
en onbekende bomen draaien hun hoofden weg
om tenminste een houten man te hebben
heeft ze trouwringen om haar vingers gedaan
in het bed van de zeevrouw
slapen huiswalvissen
en er liggen rotsen bij de ingang
zodat niemand binnen kan komen
* * *
Soldaten,
jullie wachten op jullie dag,
bedrijven de liefde met geweren…
De kunst om gek te worden
is niet gemakkelijk onder de knie te krijgen…
De ervaring te huilen
veins je niet met een gebed…
Kunstenaars,
neem gras als verf…
Het vraagt om een moment
voor een afscheid…
Fotografen,
zet de honden op verschillende manieren neer,
zodat hun ogen van kleur veranderen…
De vanzelfsprekendheid van de dag schuurt de camera
voor iedereen apart…
Weg met jullie lichamen,
opdat zij die komen niet over jullie struikelen,
en de dapperen niet om jullie huilen…
Begraaf jullie buiken…
Anders zullen de vogels met afgeslagen koppen
aan jullie staarten trekken tot aan de terugtocht
en vervolgens
jullie aan je voeten naar de werkplaats slepen,
waar jullie oorlogstekens zullen krijgen
vóór de verbrandingsrite…
* * *
de wereld ligt op zijn knieën… wacht…
en ziet een gezellig citroenkleurig raam
in het purperen plaveisel…
en twee verdrietige figuren op de markt…
hun kinderlijk verdriet
weeft gedachten rond de verwarde wereld …
harde onverschilligheid…
weeft een grijs pak voor zijn vinnen…
een enorm monster op zijn knieën…
hij heeft niet de wens op te staan…
niet de intentie op zijn gezicht te vallen
in dat rotte raam…
in zichzelf…
zo staat hij daar… beeft en wacht…
niet ingelost…
(1965; veteraan van het beruchte azov-bataljon)
ALS JE ELKE DAG JE WAPEN SCHOONMAAKT
Als je elke dag je wapen schoonmaakt
Als je je wapen inwrijft met sterk ruikende olie
Dat met je eigen lichaam beschermt en zelf nat wordt door de
regen
Als je het inbakert als een baby
Al heb je nog nooit een baby ingebakerd
Je bent pas 19 en hebt geen kind
En geen vrouw
Jullie komen tot elkaar
Jij en je wapen worden één
Als je in de aarde graaft
Als je dagelijks een loopgraaf of tranchee maakt
Met handenvol
Deze dierbare en gehate aarde uitgraaft
Komt elke tweede handvol in je ziel terecht
Hij knarst tussen je tanden
Je breekt er je nagels op stuk
Je hebt tenslotte geen andere en zal die ook niet hebben
Je kruipt erin als in de schoot van je moeder
Het is er warm en knus
Je hebt je nog nooit zo dicht bij iemand gevoeld
Als nu
En jullie worden één
Wanneer je schiet
Zelfs als het een gevecht in de nacht is
En je het gezicht van de vijand niet ziet
Zelfs als de nacht hem voor jou verbergt
Zoals hij jou voor hem verbergt
En elk van jullie omhelst als de zijne
Ruik je naar kruit
Je handen gezicht haren kleren schoenen
Hoe vaak je ze ook wast – ze ruiken naar kruit
Ze ruiken naar oorlog
Jij ruikt naar oorlog
Jij en de oorlog zijn één
EEN OUDE MOERBEIBOOM BIJ MARIOEPOL
Een oude moerbeiboom bij Marioepol
Heeft in haar meer dan honderdjarige bestaan
Nog nooit zoveel jongens gezien
Die haar in een luidruchtige groep aan alle kanten omringden
Gretig handenvol van haar rijpe bessen plukten
De takken omlaag trokken de oude boom ronddraaiden in een
dans
En de kleinste jongen
Klom helemaal naar de top
Granaatwerpers een mitrailleur kalasjnikovs
sluipschuttersgeweren helmen kogelvrije vesten
Lagen netjes geordend in het gras onder de boom
De jongens lachten
Klommen op elkaar schouders
Smeerden het sap van de overrijpe bessen
Op hun handen en gezichten
Soms expres
Om op de helden van de Hollywoodfilms
Te lijken
Granaatwerpers een mitrailleur kalasjnikovs
sluipschuttersgeweren helmen kogelvrije vesten
Lagen netjes geordend in het gras onder de boom
Ergens achter de horizon werden vier mortieren afgevuurd
Een grappig geluid ‘een-twee-drie’ ‘een’
Zoals een jongen met een afgesproken teken
Klopt op het raam van een meisje
(Als het geen mortieren waren
Zou het echt grappig zijn)
Een zwerm zwarte kraaien
(Bebloed door de zon)
Steeg met een schreeuw op naar de hemel
Hoewel wat er zo schreeuwde
Mogelijk een door explosies omgeploegd stuk land was
De jongens verlieten in één moment
De oude moerbeiboom
Lieten haar in haar eentje
En niet met deze of gene ronddraaien in een dans
Om al het volgende moment
Te veranderen in strenge mannen
(Van de glans van hun wapens en uitrusting
Deden de ogen van de oude boom pijn)
Om al het derde moment op te gaan in de plaats
Waar de aarde tot de hemel schreeuwde
En de hemel huiverde achter de horizon
De oude moerbeiboom bleef alleen
Aan de rand van een platgetreden weg
Ze zoekt haar jongens
Niemand komt naar haar toe
Niemand plukt haar overrijpe bessen
Die naar beneden vallen
En stromen als bloedige tranen
Waar lagen
Granaatwerpers een mitrailleur kalasjnikovs sluipschuttersgeweren
helmen kogelvrije vesten
Langzaam begon het vertrapte gras zich weer op te richten
Alleen de takken herinneren zich hun handen
Alleen de oude gebarsten bast
Herinnert zich hun blote voeten
En als aan de hemel de maan opkomt
Gaat de oude moerbeiboom op haar tenen staan als een meisje
Heft haar hoofd op naar de hemel
Probeert achter de horizon te kijken
Waarom is ze zo alleen, zo bezorgd
Waar zijn jullie, jongens?
* * *
ik droom van een schuilkelder in het grensgebied van mijn
geheugen,
alles wat er is overgebleven van de militaire lessen op
school
‘er zullen geen oorlogen meer zijn,’ zei de onderwijzeres ons,
‘maar ieder van jullie, kinderen, moeten in gedachten houden:
in het geval van een atoombom,
het gebruik van massavernietigingswapens
of een andere ramp,
moeten jullie naar de schuilkelder gaan, zonder paniek,
alleen de noodzakelijke dingen meenemen, niets anders:
warme kleren, voor als de oorlog duurt tot aan de winterkou –
er is, kinderen, geen verwarming in de schuilkelder’
‘zal het daar sowieso niet warm zijn?’
kwam vanaf de achterste bank een geestige opmerking
‘wat jou betreft, Grinovets, het is niet zeker of ze jou wel
binnenlaten,
er is niet voor iedereen plaats,
water en voedsel zal schaars zijn…’
ik weet dat:
bij het armageddon paniek niet te voorkomen is
hoevelen zullen er niet vertrapt worden
bij het naar binnen gaan van de laatste schuilkelder?
ik kan me niet voorstellen hoe jij, God, de keuze maakt –
één op de tienduizend?
één op de miljoen
en als er een vergissing is?
ik geloof dat er geen discriminatie zal zijn
op grond van status, ras, geloof
ik wil geloven…
aan hoeveel ademteugen hebben ze genoeg
zolang als ze wachten op hun deus ex machina…
‘elke klas,’ zei de onderwijzeres ons
‘moet zijn leider volgen,
en ik zeg het nog een keer –
geen geren langs de banken
houd het bordje met je naam erop in je borstzak,
netjes geschreven,
en niet zoals bij jou, Fedetsjko, met dat handschrift van je…’
waarom naambordjes? – ik ben ook verbaasd,
waarschijnlijk daarvoor
dat de engelen,
als ze de zielen weghalen
(want niemand zal in leven blijven)
dat de engelen in hun witte klederen met een rood kruis erop
(of een halve maan?)
dat de engelen weten hoe ze jou, kleintje, moeten aanspreken…
Vertaling Willem G. Weststeijn