Willem G. Weststeijn



Een (heel) korte schets van de geschiedenis van de Oekraïense literatuur




De Oekraïense literatuur is in ons taalgebied nauwelijks bekend. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat nergens in Nederland (of Vlaanderen) Oekraïens kan worden gestudeerd. Voor Russisch kan men in Nederland terecht bij de universiteiten van Groningen, Leiden en Amsterdam.

Aan de Amsterdamse universiteit zijn er binnen de slavistiek ook voorzieningen voor Poolse, Tsjechische en Servische/ Kroatische taal- en letterkunde. Pogingen het Oekraïens daaraan toe te voegen zijn tot op heden mislukt: de kosten voor een extra docent acht de Universiteit te hoog.

Een van de gevolgen hiervan is dat we wel vertalers hebben van Russische literatuur en dat er ook regelmatig vertalingen verschijnen van de Poolse, Tsjechische en Servische/Kroatische literaturen, maar dat de Oekraïense literatuur bij ons nagenoeg ontbreekt.1 Een korte schets ervan is daarom misschien op zijn plaats.



het begin:
de oudoostslavische literatuur



In handboeken en geschiedenissen van de Russische literatuur wordt het beginpunt altijd gelegd in het jaar 988, toen in Rusland (toen Roes genoemd) het christendom werd ingevoerd en er enige tijd later ook de eerste teksten verschenen (het heidense Rusland kende geen geschreven taal). Dat waren uit het Grieks vertaalde Bijbelteksten (Rusland is gekerstend vanuit het Byzantijnse rijk) in de taal die de hele toenmalige Slavische wereld, van Bohemen tot Rusland, sprak en die later het Oudkerkslavisch werd genoemd. Voor dat Oudkerkslavisch werd door monniken een speciaal alfabet gecreëerd, het cyrillisch, dat, in gewijzigde vorm, nog steeds wordt gebruikt in Oost-Europese landen als Rusland, Bulgarije, Servië en Oekraïne.

Het Russische rijk (Roes) besloeg in 988 een gebied ten noorden van de Zwarte Zee met als centrum de stad Kiev. Er werd via grote rivieren als de Dnjepr handelgedreven met zowel de Scandinavische landen als Byzantium en het rijk was, toen vorst Vladimir (of Volodymyr in het Oekraïens) besloot het christendom in te voeren, een krachtige natie. Dat bleef het een paar eeuwen lang. In het begin van de dertiende eeuw werd het land onder de voet gelopen door de Tataarse horden van Dzjengis Khan, die behalve heel Azië ook Oost-Europa veroverden. Het Tataarse juk duurde ongeveer honderdvijftig jaar. Aan het einde van de veertiende eeuw slaagden de Russen erin de Tataren te verslaan. Dat gebeurde onder Dmitri Donskoj, de grootvorst van Moskou. Sindsdien is Moskou, een onbetekenende stad ten tijde van vorst Vladimir, het centrum van het Russische rijk. Nadat de Tataren waren verslagen splitsten de Russen, of liever gezegd de Oostslaven, die tot dan toe één volk waren met één en dezelfde taal, zich geleidelijk in drieën: Russen (Grootrussen), Oekraïners en Witrussen (Kleinrussen). Elk volk bewoonde zijn eigen gebied en ontwikkelde zijn eigen taal. Dat betekent in feite dat het begin van de literaturen van deze talen exact hetzelfde is. Je zou zelfs kunnen zeggen dat Oekraïne meer recht heeft het begin van de Oost-Slavische literatuur voor zich op te eisen dan Rusland. Het Russische rijk rond Kiev was er tenslotte heel wat eerder dan het Russische rijk rond Moskou. Toen Kiev al een stad was met prachtige kerken, bestond Moskou, zoals een venijnig recent Oekraïens plaatje laat zien, uitsluitend nog uit bomen.

De Oudoostslavische (of zo men wil de Oudrussische, Oudoekraïense of Oudwitrussische) literatuur bestaat tot aan de dertiende eeuw voornamelijk uit religieuze literatuur (heiligenlevens, preken) en historische kronieken. De schrijvers ervan waren in hoofdzaak monniken, van wie sommigen een opleiding hadden genoten in het Byzantijnse rijk. Andere intellectuelen waren er niet of nauwelijks, zodat wereldlijke literatuur, zoals we die kennen van bijvoorbeeld de troubadours en minnezangers uit de West-Europese literatuur van de Middeleeuwen, ten enenmale ontbrak. Een hoogstaand werk van de Oudoostslavische literatuur is de ‘Preek over de wet en de genade’ (circa 1050) van Ilarion, de metropoliet van Kiev. Het is een lofzang op het christelijke Roes en in het bijzonder op vorst Vladimir (de Heilige), die het christendom in Rusland ingang had doen vinden. Een ander belangrijk werk is de zogenaamde Nestorkroniek (begin twaalfde eeuw), een beschrijving van jaar tot jaar van het begin van de Russische geschiedenis tot aan de eigen tijd van de auteur. De kroniek bevat veel informatie over de vroegste geschiedenis van Rusland, in het bijzonder over de vele twisten tussen de Russische vorsten, zonen (broers en halfbroers) van de vorst van Kiev die elk in een bepaalde stad zetelden en na de dood van hun vader elkaar te vuur en te zwaard bestreden om hun gebied te vergroten. Soms lukte het een van hen als grootvorst van Kiev het land weer te verenigen, maar na diens dood kreeg iedere zoon weer zijn eigen erfdeel en begon de strijd om de macht opnieuw.

Veel heiligenlevens zijn geschreven over monniken die in het zogenaamde Holenklooster hebben gewoond, een klooster dat zijn naam heeft gekregen doordat monniken op een geven moment cellen gingen uithakken in de hoge oever van de Djnepr in Kiev. Het Holenklooster is het beroemdste klooster van het toenmalige Rusland geworden. Andere teksten gaan over pelgrimstochten naar het Heilige Land. De Russen deden weliswaar niet aan kruistochten, ook al was hun land dichter bij Palestina dan Frankrijk en Duitsland, maar er was wel veel belangstelling voor verhalen over de plaatsen waar Christus had geleefd en rondgewandeld.

Het veld van Igors slag met de Polovtsen, door Viktor Vasnetsov. Bron

De verreweg beroemdste tekst uit deze eerste periode van de Oostslavische literatuur is Het lied van de veldtocht van Igor2 Het gaat over een vorst van een van de Russische steden die er met een kleine legermacht op uit trekt om een steppenvolk, dat voortdurend invallen doet in het Russische rijk, te bestrijden, om op die manier roem voor zichzelf te verwerven. De vorst wordt verslagen en gevangengenomen, maar weet uiteindelijk te ontvluchten. In de tekst wordt duidelijk gemaakt dat de vorst, Igor, niet in zijn eentje had moeten optreden, maar samenwerking had moeten zoeken met andere vorsten. Het Igorlied, dat ondanks de nederlaag die de Russen lijden een nationaal epos is geworden van de Russische (en in feite dus ook van de Oekraïense en Witrussische) literatuur, is een bijzondere tekst. Religieuze motieven en allusies ontbreken en er is sprankelende beeldspraak, vermoedelijk onder invloed van de rijke, maar pas vele eeuwen later opgetekende folklore. Aangezien het Igorlied apart staat van alle andere Oudslavische literaire teksten en ook maar in één handschrift is bewaard gebleven, dat bovendien bij de brand van Moskou in 1812 is verloren gegaan – wel had men er gelukkig een min of meer getrouwe kopie van gemaakt – heeft men lang gedacht dat het werk een vervalsing moest zijn. Heel veel onderzoek heeft echter uitgewezen dat dit toch niet mogelijk is: mediëvisten in het begin van de negentiende eeuw zouden onmogelijk zo’n ingewikkelde tekst als het Igorlied taalkundig is, hebben kunnen produceren. Een vervalsing is ook onwaarschijnlijk gezien de hoge literaire kwaliteit van het werk. Dat het Igorlied, in tegenstelling tot veel andere middeleeuwse teksten, maar in één handschrift is overgeleverd komt misschien doordat de kopieerders – monniken – dit areligieuze werk niet de moeite waard vonden.



dertiende tot zestiende eeuw



Vergeleken met de eerste, literair hoogstaande periode van de Oekraïense literatuur, ziet die van de volgende eeuwen er nogal bleek uit. De overheersing door de Tataren (van circa 1230 tot 1380) smoorde nieuwe mogelijke ontwikkelingen en isoleerde Rusland van West-Europa, wat betekende dat de renaissance, die in Italië bijvoorbeeld Dante en Petrarca opleverde, het Russische gebied volledig voorbijging. Na het Tatarenjuk werd het er niet veel beter op. Er ontstond een nieuw Russisch rijk rond Moskou, maar bijna het hele gebied van het huidige Oekraïne werd onderdeel van het toen machtige Pools-Litouwse gemenebest, dat zich in de zestiende eeuw (zijn Gouden Eeuw) uitstrekte van de Oostzee tot aan de Zwarte Zee. In deze periode viel het vroegere Roes dus uiteen in drie gebieden: Moskovië in het oosten en binnen het Pools-Litouwse rijk Belarus in het noorden en Oekraïne in het zuiden. De taal in de drie gebieden ontwikkelde zich op haar eigen manier, zodat er uiteindelijk drie talen ontstonden, linguistisch met elkaar verwant, maar onderling toch nogal verschillend.

In de tijd dat Oekraïne deel uitmaakte van het Pools-Litouwse rijk werd er uitvoerig getwist en gepolemiseerd over religieuze zaken. In Polen was de contrareformatie sterker dan de reformatie, zodat het land katholiek bleef en tot op heden nog steeds is; in Oekraïne plaatste een deel van de orthodoxe kerk zich onder het gezag van de paus, maar hield wel vast aan de orthodoxe riten. De zogeheten uniaten (naar de Unie van Brest waarop in 1596 de metropoliet van Kiev de beslissing nam om zich te onderwerpen aan de kerk van Rome) werden bestreden door hen die trouw bleven aan de orthodoxe kerk. Hun belangrijkste woordvoerder was de geleerde monnik Ivan Vysjenski (circa 1545-1620), die niets moest hebben van het katholicisme en de orthodoxe kerk juist wilde terugvoeren naar de idealen van de vroege christelijke kerk. Vysjenski was een begenadigd polemist, die op een verrassende manier een hoogstaande literaire stijl wist te verbinden met de volkstaal, zodat hij voor een groot publiek toegankelijk was. Hij wordt gezien als de enige echt grote schrijver van deze periode.



zeventiende en achttiende eeuw



De zeventiende en achttiende eeuw zijn in de Europese literatuur de perioden van respectievelijk de barok en het classicisme. Het belangrijkste literaire genre in de Oekraïense barok is de poëzie, die sterk beïnvloed is door de Poolse poëzie. Deze had een vast aantal lettergrepen per regel met aan het einde van de regel altijd een beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergreep. Dat paste goed bij het Pools waar de klemtoon van de woorden altijd op de een na laatste lettergreep valt, maar niet bij het Oekraïens, waarin de woorden sterk wisselende accenten hebben. Toch is de zogeheten syllabische poëzie wel een eeuw lang bepalend geweest voor de gedichten in het Oekraïens. Het belangrijkste thema van de Oekraïense barokpoëzie is de dood, de belangrijkste dichter is Ivan Velitsjkovski (ca. 1640-1701). Er is echter ook veel anonieme poëzie, zoals het ook nu weer toepasselijke lied ‘Vsi pokoju sjtsjyro prachnut’ (‘Iedereen verlangt oprecht naar vrede’):



Zzjalsja, Bozje, Oekrajiny,
sjtsjo ne vkoepi majet syny!
[…]
Lipsje boelo ne rodity,
nizjli v takich bidach zjyty!
Od vsix storin vorochujut,
ochnem, metsjem roejinoejoet!…
[…]
ozmetesja vsi za ruku,
ne dopustit chorkoj moeky
Mattsi svojij bilsj terpity!
Noete vrachov, noete byty!
Samopady naboevajte,
ostrych sjabel doboevajte,
i za viroe chotsj oemrite
i volnostej boronite!

(God, heb medelijden met Oekraïne / van wie de zonen niet bijeen zijn! […] Het zou beter zijn geweest ze nooit geboren te laten worden / dan in zulke ellendige omstandigheden te leven. / Aan alle kanten voeren ze oorlog / verwoesten ze te vuur en te zwaard!..
[…] …sla allemaal de handen ineen, / sta niet toe dat jullie / Moeder nog meer bittere ellende moet ondergaan! / Kom op, vecht tegen de vijand! / Pak je geweren, / grijp je scherpe sabels, / en sterf tenminste voor het geloof / en verdedig de vrijheden!)

Het gedicht is geschreven in een tijd dat Oekraïne, in het bijzonder de vrijgevochten kozakken in het gebied rond Zaporozje, in opstand kwam tegen het Poolse gezag. Ook brak er een oorlog uit tussen Polen en Rusland (Moskovië), dat een steeds sterkere macht werd en zijn gebied naar het noorden en westen wilde uitbreiden. In 1667 werd Oekraïne opgedeeld met als scheidslijn de rivier de Dnjepr, de westerse rechteroever bleef bij Polen, de linkeroever, inclusief Kiev, kwam bij Rusland. De verovering door Rusland van het oosten van Oekraïne had belangrijke gevolgen voor de Russische cultuur. Zo werd ook in Rusland de syllabische poëzie ingevoerd, hoewel dat verssysteem net zomin bij het Russisch paste als bij het Oekraïens.

Tot en met de zeventiende eeuw was de literaire taal van Oekraïne een mengeling van het Oudkerkslavisch, de voor de Oudslaven gemeenschappelijke taal, die langzamerhand steeds ouderwetser werd maar nog wel voor de literatuur werd gebruikt, en de volkstaal, die steeds sterker begon te verschillen van het Oudkerkslavisch. In de achttiende eeuw ontwikkelde het Oekraïens zich tot een volwaardige taal, waaruit het Oudkerkslavisch werd weggedrongen ten gunste van de volkstaal.



Ivan Kotljarevski. Bron

Het werk dat een beslissende rol speelde in deze ontwikkeling is de in 1798 gepubliceerde ‘Eneïda’ van Ivan Kotljarevski (1769-1838). Het is een burlesk-heroïsche travestie van de Aeneis van Vergilius, volgt globaal de inhoud ervan, maar wijzigt de historische en ideologische achtergrond, zoals dat past in de traditie van de travestie. Zo zijn de Trojaanse helden veranderd in kozakken, de Grieks-Romeinse goden in Oekraïense landeigenaars. Het lange gedicht van ongeveer 7000 versregels is nog steeds populair, wat voornamelijk komt door de sappige, kleurrijke, soepele taal die de auteur in dit werk heeft gecreëerd. Zo is er een bijna onuitputtelijk lijst woorden voor alcoholische dranken en ook voor een gewone uitdrukking als ‘hij ging weg’ zijn er talloze varianten. Ook zijn er allerlei klanknabootsende woorden die vaak een humoristisch effect hebben. Het geheel is een soort woordenboek van de Oekraïense nationale taal. Ook het belangrijkste genre van de classicistische poëzie, de ode, werd door Kotljarevski en andere Oekraïense dichters getravesteerd. Een ander genre, het filosofische traktaat, bereikte zijn hoogtepunt in het werk van Grygori Skovoroda, de ‘Oekraïense Socrates’ (1722-1794).



Grygori Skovoroda Bron

In de achttiende eeuw verzwakte Polen en werd Rusland navenant sterker. Vooral tijdens Catharina de Grote (tsarina van 1762 tot 1796) breidde het Russisch imperium zich sterk uit. In 1772 kwam er een einde aan het Pools-Litouwse gemenebest en werd het gebied verdeeld tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Pogingen van onder anderen de kozakken om van Oekraïne een zelfstandige staat te maken mislukten. Rusland kreeg het hele gebied van het huidige Oekraïne, behalve Galicië in het noord-westen (rond de stad Lviv), dat onderdeel werd van het Habsburgse rijk.



negentiende eeuw



De (Groot)russen beschouwden het nieuw ingelijfde gebied van Oekraïne als een provincie waar men een wat merkwaardige taal sprak, een dialect van het ‘echte’ Russisch. Dat had belangrijke gevolgen voor de Oekraïense literatuur, die duidelijk als een soort tweederangs literatuur werd gezien. Het gevolg ervan was dat sommige Oekraïense schrijvers en dichters in het Russisch begonnen te schrijven. Dat gold bijvoorbeeld voor Nikolaj (Mykola) Gogol. Zijn vader, Vasyl Gogol-Janovski schreef toneelstukken in het Oekraïens, zelf besloot hij tot het Russisch, aangezien hij dacht dat dat hem meer kansen bood beroemd te worden. Dat bleek ook zo te zijn. Jammer misschien voor de Oekraïense literatuur, maar net als Schotten en Ieren een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de Engelse literatuur deed Gogol dat aan de Russische, en niet aan de literatuur van zijn eigen land. Een talentvol Oekraïens schrijver die onder andere met zijn ‘Kleinrussische verhalen’ (1834) enigszins op hem lijkt, maar in het Oekraïens is blijven schrijven, Grigori Kvitka- Osnovjanenko (1778-1843), is buiten zijn eigen land nauwelijks bekend.



Taras Sjevtsjenko

De eerste helft van de negentiende eeuw is de tijd van de romantiek. De zonder meer belangrijkste dichter van de Oekraïense romantiek is Taras Sjevtsjenko (1814-1861). Hij kan gezien worden als de Poesjkin van de Oekraïense literatuur, de nationale dichter van Oekraïne. Sjevtsjenko’s ouders waren lijfeigenen; zelf bleef hij dat ook tot hij in 1838 werd vrijgekocht. Zijn heer ontdekte zijn opmerkelijke teken- en schildertalent en liet hem een schildersopleiding volgen in Sint-Petersburg, zodat hij – heel modieus in die tijd – zijn eigen ‘huisschilder’ zou hebben. Sjevtsjenko was ook literair begaafd. In 1840 publiceerde hij zijn eerste poëziebundel, Kobsar. De ontvangst was gemengd. Hij werd geprezen om de fraaie, lyrische manier waarop hij het Oekraïense land beschreef, anderen waren geërgerd dat hij niet in het Russisch, maar in het Oekraïens schreef en noemden hem minachtend een ‘boerendichter’. De Russische autoriteiten keken met een scheef oog naar Sjevtsjenko’s literaire werk, waarin ze gevaarlijke nationalistische tendensen meenden te bespeuren. Dat was niet onterecht. Sjevtsjenko’s poëzie had een grote invloed op het in Oekraïne groeiende nationale besef. Toen Sjevtsjenko lid werd van een Oekraïense politieke organisatie die zich beijverde voor opstand tegen het tsaristische bewind, werd hij in 1847 gearresteerd en voor tien jaar verbannen. Na zijn terugkeer werd hem verboden naar Oekraïne te gaan.

Hij stierf in Sint-Petersburg. Sjevtsjenko wordt in Oekraïne nog steeds vereerd, niet alleen als groot dichter, maar ook als de verpersoonlijking van het verzet tegen vreemde overheersing.

De tweede helft van de negentiende eeuw, de tijd van het realisme, is de periode waarin de Russische literatuur, met schrijvers als Tolstoj, Dostojevski, Toergenjev en Tsjechov, haar triomfen vierde en een enorme, blijvende bijdrage aan de wereldliteratuur leverde. De Oekraïense literatuur kon daar niet aan tippen. Er waren genoeg schrijvers en dichters, maar geen van hen bereikte het niveau van hun Russische tijdgenoten en er is geen enkele Oekraïense auteur uit deze periode te noemen die internationaal bekend is geworden. De belangrijkste schrijver van realistisch proza was Maria Vilinskaja (1833-1907), een Russische vrouw die met een Oekraïner was getrouwd en onder de naam Marko Vovtjsok in het Oekraïens fraaie verhalen schreef over het leven van de boeren en lijfeigenen. Toergenjev was een bewonderaar van haar werk. Een van haar romans, Maroessia: De Ukraineesche Jeanne d’Arc, is in de bewerking van een zekere P.J. Stahl en vermoedelijk uit het Frans vertaald, eind negentiende eeuw in het Nederlands verschenen. Het is verkrijgbaar als e-book.



Ivan Franko

Rond 1890 gaat het realisme over in het modernisme. Twee belangrijke auteurs op de grens van de negentiende en de twintigste eeuw zijn Ivan Franko (1856-1916) en Lesja Ukraïnka (1871-1913). Franko, geboren en getogen in Lviv (Lemberg), dat in zijn tijd nog deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, studeerde literatuur aan de universiteit van Wenen en was behalve als schrijver en criticus ook politiek actief. Hij was socialist, maar anti-marxist en richtte de Nationaal Democratische Partij op. Wat zijn werk betreft is hij enigszins te vergelijken met Maksim Gorki. Lesja Oekraïnka is beïnvloed door Sjevtsjenko en behoort tot de beste dichters van Oekraïne. Ze is ook belangrijk als toneelschrijfster. Een van haar stukken, ‘De vrouw van de bojaar’ (1910) is gedurende de hele Sovjetperiode verboden geweest vanwege de felle anti-Russische houding die eruit spreekt en kon pas na 1989 weer worden gepubliceerd.



Lesja Oekraïnka



twintigste eeuw



De Russische Revolutie, die een einde maakte aan het tsaristische bewind, bood Oekraïne een goede kans zich geheel los te maken van Rusland, maar het Oekraïense volk was er, geheel anders dan nu, nog niet toe bereid te strijden voor de eigen vrijheid en onafhankelijkheid. Er werd weliswaar een soort regering gevormd, die in 1918 een onafhankelijke Oekraïense Volksrepubliek proclameerde, maar het jaar erop werd het land onder de voet gelopen door het Rode Leger. Er kwam een Sovjetregering en de nationalistisch gezinden moesten het veld ruimen. Een pleister op de wonde was dat Lenin Oekraïne binnen de Unie van Sovjetrepublieken een behoorlijke mate van zelfstandigheid beloofde, maar Stalin maakte daar in de jaren dertig drastisch een einde aan. Talloze intellectuelen werden afgevoerd naar de goelag of geëxecuteerd. Van de circa zeventig dichters en schrijvers die in een goede (niet Sovjet)geschiedenis van de Oekraïense literatuur van het begin van de twintigste eeuw worden behandeld kwam twee derde om bij de terreur.

Wie de dans ontsprong had meestal eieren voor zijn geld gekozen, was lofdichten op Stalin gaan schrijven of had zich gevoegd naar de eisen van het van bovenaf opgelegde socialistisch realisme. Tot die laatsten behoorde onder anderen Pavlo Tytsjyna (1891-1967, een werkelijk begaafd symbolistisch dichter die een steunpilaar werd van het regiem en het zelfs bracht tot Minister van Onderwijs van Sovjet- Oekraïne.

Tot degenen die omkwamen bij de Stalinterreur behoorde Mychail Semenko (1892-1938), de belangrijkste vertegenwoordiger van het futurisme in Oekraïne. Hij is als gevolg van de taal waarin hij schreef veel minder bekend dan Russische futuristen als Majakovski en Chlebnikov, maar een dichter van Europese statuur. In TSL 77 (oktober 2017) hebben we min of meer uitvoerig aandacht besteed aan zijn werk. Internationaal wordt hij langzamerhand ontdekt als een originele vertegenwoordiger van de Oost-Europese avantgarde.

Van een andere vertegenwoordiger van die avant-garde, Majk Johansen (1895-1937), eveneens omgebracht in de Stalintijd, is niet lang geleden in een Nederlandse vertaling de parodistische roman De reis van dokter Leonardo verschenen. De periode van 1934 tot 1953, het jaar waarop tijdens het eerste congres van de Sovjetschrijversbond het voor iedereen verplichte socialistisch realisme werd afgekondigd, tot aan de dood van Stalin is een dieptepunt in de Oekraïense literatuur.



Vasyl Stoes

De bloem van een hele schrijversgeneratie was omgebracht en wat resteerde waren jaknikkers en literatuurfunctionarissen, die goed betaalde posities hadden in de officiële schrijversorganisaties, maar van elk literair talent waren gespeend. In 1953 kwam er, net als in Rusland, een opleving dankzij een groep flink aan de weg timmerende jonge dichters. De ‘dooi’ was echter van korte duur. In de jaren zestig werden de banden die de autoriteiten na de destalinisatie wat had laten vieren weer strakgetrokken. Schrijvers en dichters die zich niet wilden neerleggen bij de strenge censuur zochten hun toevlucht tot de samvydav (in Rusland de samizdat). Veel van de dissidenten werden gearresteerd en veroordeeld wegens ‘anti-Sovjetagitatie en propaganda’, onder wie de dichter Vasyl Stoes (1938-1985). Hij bracht vele jaren in gevangenschap door en stierf na een hongerstaking in een dwangarbeiderskamp in de Sovjet-Unie. Als ‘martelaar voor de vrijheid’ is hij een cultfiguur in het huidige Oekraïne. Hij is in 2005 postuum onderscheiden als Held van Oekraïne en er is een universiteit naar hem genoemd (zie ook TSL 83, december 2019, waarin een aantal van zijn gedichten zijn gepubliceerd).



Oksana Zaboezjko

De tijd van de perestrojka en glasnost en de daaropvolgende onafhankelijkheid had niet direct een doorslaggevende invloed op de Oekraïense cultuur. Vroeger verboden schrijvers werden weliswaar gepubliceerd, maar veel van de instellingen uit de Sovjettijd bleven intact. Men moest duidelijk wennen aan de nieuw situatie: vrijheid na eeuwenlang te hebben geleefd onder koloniale overheersing. Bij de bewustmaking van wat het afschudden van die overheersing betekende speelde de poëzie een belangrijke rol. Zoals Oksana Zaboezjko (1960), auteur van onder meer de ook in het Nederlands vertaalde roman Veldonderzoek naar Oekraïense seks (2009), het formuleerde: ‘Hier ligt het cruciale verschil tussen de status van Oekraïense en Russische dichters. In tegenstelling tot onze Russische tegenhangers was het ons niet toegestaan ons vaderland lief te hebben. Maar liefde voor zijn vaderland is niet zomaar een slogan van romantisch nationalisme, zoals dat op het eerste gezicht misschien lijkt. Poëtisch gezien is het het meest cruciale wat er is, want het suggereert dat de dichter zijn of haar moedertaal als het meest waardevolle beschouwt van alles wat er op aarde is.’

Geleidelijk begon het Oekraïense volk te beseffen dat vrijheid en onafhankelijkheid betekende dat niet alles bij het oude kon blijven en er ook echt vernieuwing moest komen. Eerst de Oranjerevolutie in 2004 en tien jaar later de Euromajdan, de opstand tegen de regering van Janoekovitsj, maakten duidelijk dat het volk was ontwaakt en niets meer moest hebben van een politiek die zich in feite nog steeds richtte op Moskou. Poetin zag dit allemaal met lede ogen aan. Euromajdan werd gevolgd door de annexatie van de Krim en de bezetting van een deel van de Donbas, wat voor het inmiddels ontwaakte Oekraïense zelfbewustzijn olie op het vuur betekende. Zich opnieuw laten ringeloren door Rusland? Dat nooit meer. Poetin dacht de geschiedenis te kennen en was ervan overtuigd Oekraïne weer gemakkelijk onder Russisch gezag te krijgen, zoals hij ook de Russen zelf gemakkelijk onder zijn gezag kreeg. Maar Oekraïners zijn geen Russen. In een recent interview gaf Oksana Zaboezjko aan waarom Oekraïense revoluties wel kunnen slagen, maar Russische niet: de Russen hebben een religieuze eerbied voor de macht, de Oekraïners daarentegen hebben geen gevoel voor hiërarchie.

Dat tekent ook de situatie waarin de beide volkeren zich nu bevinden. De Russen volgen tamelijk apathisch hun leider die een oorlog heeft ontketend. De Oekraïners besluiten zelf en komen massaal in verzet onder leiding van een door hen zelf gekozen president. Zelfs bij de delegaties die besprekingen voeren over de oorlog springen de verschillen in het oog. De Russische, in gelijkvormige nette pakken, is, net als haar regering, oud, de Oekraïense is jong en casual gekleed, een van de deelnemers draagt zelfs een pet.

Het verschil tussen Rusland en Oekraïne weerspiegelt zich ook in de literatuur. Terwijl de Sovjet-Unie al meer dan dertig jaar geleden is verdwenen zijn er sinds die tijd nauwelijks jonge dichters en schrijvers bijgekomen van wie je kunt zeggen dat ze zich kunnen meten met hun beroemde voorgangers. Er wordt dan ook weinig hedendaagse literatuur uit het Russisch vertaald. Alsof die literatuur een beetje op een dood punt is beland en het sprankelende ervan – tweehonderd jaar lang, ondanks alle repressie en censuur – is verdwenen. De nieuwe Oekraïense literatuur barst van de creativiteit. Naast de oudere, gevestigde en al in veel talen vertaalde Oksana Zaboezjko en Joeri Andrjoechovitsj (1960) wil ik onder de talloze jonge dichters en schrijvers noemen: Andri Bondar (1974), Ljoeba Jakymtsjoek (1985) en Ija Kiva (1984). Het zou me niet verbazen als Sergi Zjadan (1974), Majdanactivist en vooraanstaand dichter en prozaschrijver, dit jaar de Nobelprijs wordt toegekend.






1 Dankzij een jonge slavist, Tobias Wals, die zich zelfstandig heeft toegelegd op het Oekraïens en een uitstekend vertaler is, komt daar nu verandering in.
2 De vertaling ervan is verschenen in TSL23, februari 1998.



<

TSL 89

>