De Oekraïense literatuur is in ons taalgebied
nauwelijks bekend. Een belangrijke
oorzaak daarvan is dat nergens in Nederland
(of Vlaanderen) Oekraïens kan worden
gestudeerd. Voor Russisch kan men
in Nederland terecht bij de universiteiten
van Groningen, Leiden en Amsterdam.
Aan de Amsterdamse universiteit zijn er
binnen de slavistiek ook voorzieningen
voor Poolse, Tsjechische en Servische/
Kroatische taal- en letterkunde. Pogingen
het Oekraïens daaraan toe te voegen zijn
tot op heden mislukt: de kosten voor een
extra docent acht de Universiteit te hoog.
Een van de gevolgen hiervan is dat we wel
vertalers hebben van Russische literatuur
en dat er ook regelmatig vertalingen verschijnen
van de Poolse, Tsjechische en
Servische/Kroatische literaturen, maar dat
de Oekraïense literatuur bij ons nagenoeg
ontbreekt.1 Een korte schets ervan is daarom
misschien op zijn plaats.
In handboeken en geschiedenissen van
de Russische literatuur wordt het beginpunt
altijd gelegd in het jaar 988, toen in
Rusland (toen Roes genoemd) het christendom
werd ingevoerd en er enige tijd
later ook de eerste teksten verschenen (het heidense Rusland kende geen geschreven
taal). Dat waren uit het Grieks vertaalde
Bijbelteksten (Rusland is gekerstend vanuit
het Byzantijnse rijk) in de taal die de
hele toenmalige Slavische wereld, van
Bohemen tot Rusland, sprak en die later
het Oudkerkslavisch werd genoemd. Voor
dat Oudkerkslavisch werd door monniken
een speciaal alfabet gecreëerd, het cyrillisch,
dat, in gewijzigde vorm, nog steeds
wordt gebruikt in Oost-Europese landen
als Rusland, Bulgarije, Servië en Oekraïne.
Het Russische rijk (Roes) besloeg in
988 een gebied ten noorden van de Zwarte
Zee met als centrum de stad Kiev. Er
werd via grote rivieren als de Dnjepr
handelgedreven met zowel de Scandinavische
landen als Byzantium en het rijk
was, toen vorst Vladimir (of Volodymyr
in het Oekraïens) besloot het christendom
in te voeren, een krachtige natie. Dat bleef
het een paar eeuwen lang. In het begin van
de dertiende eeuw werd het land onder de
voet gelopen door de Tataarse horden van
Dzjengis Khan, die behalve heel Azië ook
Oost-Europa veroverden. Het Tataarse juk
duurde ongeveer honderdvijftig jaar. Aan
het einde van de veertiende eeuw slaagden
de Russen erin de Tataren te verslaan. Dat
gebeurde onder Dmitri Donskoj, de grootvorst
van Moskou. Sindsdien is Moskou,
een onbetekenende stad ten tijde van vorst
Vladimir, het centrum van het Russische
rijk. Nadat de Tataren waren verslagen
splitsten de Russen, of liever gezegd de
Oostslaven, die tot dan toe één volk waren
met één en dezelfde taal, zich geleidelijk in drieën: Russen (Grootrussen), Oekraïners
en Witrussen (Kleinrussen). Elk volk
bewoonde zijn eigen gebied en ontwikkelde
zijn eigen taal. Dat betekent in feite
dat het begin van de literaturen van deze
talen exact hetzelfde is. Je zou zelfs kunnen
zeggen dat Oekraïne meer recht heeft
het begin van de Oost-Slavische literatuur
voor zich op te eisen dan Rusland. Het
Russische rijk rond Kiev was er tenslotte
heel wat eerder dan het Russische rijk
rond Moskou. Toen Kiev al een stad was
met prachtige kerken, bestond Moskou,
zoals een venijnig recent Oekraïens plaatje
laat zien, uitsluitend nog uit bomen.
De Oudoostslavische (of zo men
wil de Oudrussische, Oudoekraïense of
Oudwitrussische) literatuur bestaat tot
aan de dertiende eeuw voornamelijk uit
religieuze literatuur (heiligenlevens, preken)
en historische kronieken. De schrijvers
ervan waren in hoofdzaak monniken,
van wie sommigen een opleiding hadden
genoten in het Byzantijnse rijk. Andere
intellectuelen waren er niet of nauwelijks,
zodat wereldlijke literatuur, zoals we die
kennen van bijvoorbeeld de troubadours
en minnezangers uit de West-Europese
literatuur van de Middeleeuwen, ten
enenmale ontbrak. Een hoogstaand werk
van de Oudoostslavische literatuur is de
‘Preek over de wet en de genade’ (circa
1050) van Ilarion, de metropoliet van
Kiev. Het is een lofzang op het christelijke
Roes en in het bijzonder op vorst Vladimir
(de Heilige), die het christendom in
Rusland ingang had doen vinden. Een
ander belangrijk werk is de zogenaamde
Nestorkroniek (begin twaalfde eeuw), een
beschrijving van jaar tot jaar van het begin
van de Russische geschiedenis tot aan
de eigen tijd van de auteur. De kroniek
bevat veel informatie over de vroegste geschiedenis
van Rusland, in het bijzonder
over de vele twisten tussen de Russische
vorsten, zonen (broers en halfbroers) van
de vorst van Kiev die elk in een bepaalde
stad zetelden en na de dood van hun vader
elkaar te vuur en te zwaard bestreden
om hun gebied te vergroten. Soms lukte
het een van hen als grootvorst van Kiev het land weer te verenigen, maar na diens
dood kreeg iedere zoon weer zijn eigen
erfdeel en begon de strijd om de macht
opnieuw.
Veel heiligenlevens zijn geschreven
over monniken die in het zogenaamde Holenklooster
hebben gewoond, een klooster
dat zijn naam heeft gekregen doordat
monniken op een geven moment cellen
gingen uithakken in de hoge oever van de
Djnepr in Kiev. Het Holenklooster is het
beroemdste klooster van het toenmalige
Rusland geworden. Andere teksten gaan
over pelgrimstochten naar het Heilige
Land. De Russen deden weliswaar niet aan
kruistochten, ook al was hun land dichter
bij Palestina dan Frankrijk en Duitsland,
maar er was wel veel belangstelling voor
verhalen over de plaatsen waar Christus
had geleefd en rondgewandeld.
De verreweg beroemdste tekst uit deze eerste periode van de Oostslavische literatuur is Het lied van de veldtocht van Igor2 Het gaat over een vorst van een van de Russische steden die er met een kleine legermacht op uit trekt om een steppenvolk, dat voortdurend invallen doet in het Russische rijk, te bestrijden, om op die manier roem voor zichzelf te verwerven. De vorst wordt verslagen en gevangengenomen, maar weet uiteindelijk te ontvluchten. In de tekst wordt duidelijk gemaakt dat de vorst, Igor, niet in zijn eentje had moeten optreden, maar samenwerking had moeten zoeken met andere vorsten. Het Igorlied, dat ondanks de nederlaag die de Russen lijden een nationaal epos is geworden van de Russische (en in feite dus ook van de Oekraïense en Witrussische) literatuur, is een bijzondere tekst. Religieuze motieven en allusies ontbreken en er is sprankelende beeldspraak, vermoedelijk onder invloed van de rijke, maar pas vele eeuwen later opgetekende folklore. Aangezien het Igorlied apart staat van alle andere Oudslavische literaire teksten en ook maar in één handschrift is bewaard gebleven, dat bovendien bij de brand van Moskou in 1812 is verloren gegaan – wel had men er gelukkig een min of meer getrouwe kopie van gemaakt – heeft men lang gedacht dat het werk een vervalsing moest zijn. Heel veel onderzoek heeft echter uitgewezen dat dit toch niet mogelijk is: mediëvisten in het begin van de negentiende eeuw zouden onmogelijk zo’n ingewikkelde tekst als het Igorlied taalkundig is, hebben kunnen produceren. Een vervalsing is ook onwaarschijnlijk gezien de hoge literaire kwaliteit van het werk. Dat het Igorlied, in tegenstelling tot veel andere middeleeuwse teksten, maar in één handschrift is overgeleverd komt misschien doordat de kopieerders – monniken – dit areligieuze werk niet de moeite waard vonden.
Vergeleken met de eerste, literair hoogstaande
periode van de Oekraïense literatuur,
ziet die van de volgende eeuwen er
nogal bleek uit. De overheersing door de
Tataren (van circa 1230 tot 1380) smoorde
nieuwe mogelijke ontwikkelingen en
isoleerde Rusland van West-Europa, wat
betekende dat de renaissance, die in Italië
bijvoorbeeld Dante en Petrarca opleverde,
het Russische gebied volledig voorbijging.
Na het Tatarenjuk werd het er niet veel beter
op. Er ontstond een nieuw Russisch rijk
rond Moskou, maar bijna het hele gebied
van het huidige Oekraïne werd onderdeel
van het toen machtige Pools-Litouwse gemenebest,
dat zich in de zestiende eeuw
(zijn Gouden Eeuw) uitstrekte van de
Oostzee tot aan de Zwarte Zee. In deze
periode viel het vroegere Roes dus uiteen
in drie gebieden: Moskovië in het oosten
en binnen het Pools-Litouwse rijk Belarus
in het noorden en Oekraïne in het zuiden.
De taal in de drie gebieden ontwikkelde
zich op haar eigen manier, zodat er uiteindelijk
drie talen ontstonden, linguistisch
met elkaar verwant, maar onderling toch
nogal verschillend.
In de tijd dat Oekraïne deel uitmaakte
van het Pools-Litouwse rijk werd er
uitvoerig getwist en gepolemiseerd over
religieuze zaken. In Polen was de contrareformatie
sterker dan de reformatie,
zodat het land katholiek bleef en tot op
heden nog steeds is; in Oekraïne plaatste
een deel van de orthodoxe kerk zich onder
het gezag van de paus, maar hield wel
vast aan de orthodoxe riten. De zogeheten
uniaten (naar de Unie van Brest waarop
in 1596 de metropoliet van Kiev de beslissing
nam om zich te onderwerpen aan
de kerk van Rome) werden bestreden door
hen die trouw bleven aan de orthodoxe
kerk. Hun belangrijkste woordvoerder
was de geleerde monnik Ivan Vysjenski
(circa 1545-1620), die niets moest hebben
van het katholicisme en de orthodoxe kerk
juist wilde terugvoeren naar de idealen
van de vroege christelijke kerk. Vysjenski
was een begenadigd polemist, die op
een verrassende manier een hoogstaande
literaire stijl wist te verbinden met de
volkstaal, zodat hij voor een groot publiek
toegankelijk was. Hij wordt gezien als de
enige echt grote schrijver van deze periode.
De zeventiende en achttiende eeuw zijn
in de Europese literatuur de perioden van
respectievelijk de barok en het classicisme.
Het belangrijkste literaire genre in de Oekraïense barok is de poëzie, die sterk
beïnvloed is door de Poolse poëzie. Deze
had een vast aantal lettergrepen per regel
met aan het einde van de regel altijd een
beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergreep.
Dat paste goed bij het Pools waar
de klemtoon van de woorden altijd op de
een na laatste lettergreep valt, maar niet
bij het Oekraïens, waarin de woorden
sterk wisselende accenten hebben. Toch is
de zogeheten syllabische poëzie wel een
eeuw lang bepalend geweest voor de gedichten
in het Oekraïens. Het belangrijkste
thema van de Oekraïense barokpoëzie
is de dood, de belangrijkste dichter is Ivan
Velitsjkovski (ca. 1640-1701). Er is echter
ook veel anonieme poëzie, zoals het ook
nu weer toepasselijke lied ‘Vsi pokoju
sjtsjyro prachnut’ (‘Iedereen verlangt oprecht
naar vrede’):
Het gedicht is geschreven in een tijd
dat Oekraïne, in het bijzonder de vrijgevochten
kozakken in het gebied rond
Zaporozje, in opstand kwam tegen het
Poolse gezag. Ook brak er een oorlog
uit tussen Polen en Rusland (Moskovië),
dat een steeds sterkere macht werd en
zijn gebied naar het noorden en westen
wilde uitbreiden. In 1667 werd Oekraïne
opgedeeld met als scheidslijn de rivier de
Dnjepr, de westerse rechteroever bleef
bij Polen, de linkeroever, inclusief Kiev,
kwam bij Rusland. De verovering door
Rusland van het oosten van Oekraïne had
belangrijke gevolgen voor de Russische
cultuur. Zo werd ook in Rusland de syllabische
poëzie ingevoerd, hoewel dat verssysteem
net zomin bij het Russisch paste
als bij het Oekraïens.
Tot en met de zeventiende eeuw was de
literaire taal van Oekraïne een mengeling
van het Oudkerkslavisch, de voor de
Oudslaven gemeenschappelijke taal, die
langzamerhand steeds ouderwetser werd
maar nog wel voor de literatuur werd gebruikt,
en de volkstaal, die steeds sterker
begon te verschillen van het Oudkerkslavisch.
In de achttiende eeuw ontwikkelde
het Oekraïens zich tot een volwaardige
taal, waaruit het Oudkerkslavisch werd
weggedrongen ten gunste van de volkstaal.
Het werk dat een beslissende rol
speelde in deze ontwikkeling is de in
1798 gepubliceerde ‘Eneïda’ van Ivan
Kotljarevski (1769-1838). Het is een
burlesk-heroïsche travestie van de Aeneis
van Vergilius, volgt globaal de inhoud
ervan, maar wijzigt de historische en
ideologische achtergrond, zoals dat past
in de traditie van de travestie. Zo zijn de
Trojaanse helden veranderd in kozakken,
de Grieks-Romeinse goden in Oekraïense
landeigenaars. Het lange gedicht van
ongeveer 7000 versregels is nog steeds
populair, wat voornamelijk komt door de
sappige, kleurrijke, soepele taal die de auteur in dit werk heeft gecreëerd. Zo is er
een bijna onuitputtelijk lijst woorden voor
alcoholische dranken en ook voor een gewone
uitdrukking als ‘hij ging weg’ zijn
er talloze varianten. Ook zijn er allerlei
klanknabootsende woorden die vaak een
humoristisch effect hebben. Het geheel is
een soort woordenboek van de Oekraïense
nationale taal. Ook het belangrijkste genre
van de classicistische poëzie, de ode,
werd door Kotljarevski en andere Oekraïense
dichters getravesteerd. Een ander
genre, het filosofische traktaat, bereikte
zijn hoogtepunt in het werk van Grygori
Skovoroda, de ‘Oekraïense Socrates’
(1722-1794).
In de achttiende eeuw verzwakte Polen en werd Rusland navenant sterker. Vooral tijdens Catharina de Grote (tsarina van 1762 tot 1796) breidde het Russisch imperium zich sterk uit. In 1772 kwam er een einde aan het Pools-Litouwse gemenebest en werd het gebied verdeeld tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Pogingen van onder anderen de kozakken om van Oekraïne een zelfstandige staat te maken mislukten. Rusland kreeg het hele gebied van het huidige Oekraïne, behalve Galicië in het noord-westen (rond de stad Lviv), dat onderdeel werd van het Habsburgse rijk.
De (Groot)russen beschouwden het nieuw
ingelijfde gebied van Oekraïne als een
provincie waar men een wat merkwaardige
taal sprak, een dialect van het ‘echte’
Russisch. Dat had belangrijke gevolgen
voor de Oekraïense literatuur, die duidelijk
als een soort tweederangs literatuur werd
gezien. Het gevolg ervan was dat sommige
Oekraïense schrijvers en dichters in
het Russisch begonnen te schrijven. Dat
gold bijvoorbeeld voor Nikolaj (Mykola)
Gogol. Zijn vader, Vasyl Gogol-Janovski
schreef toneelstukken in het Oekraïens,
zelf besloot hij tot het Russisch, aangezien
hij dacht dat dat hem meer kansen
bood beroemd te worden. Dat bleek ook
zo te zijn. Jammer misschien voor de Oekraïense literatuur, maar net als Schotten
en Ieren een belangrijke bijdrage hebben
geleverd aan de Engelse literatuur deed
Gogol dat aan de Russische, en niet aan de
literatuur van zijn eigen land. Een talentvol
Oekraïens schrijver die onder andere
met zijn ‘Kleinrussische verhalen’ (1834)
enigszins op hem lijkt, maar in het Oekraïens
is blijven schrijven, Grigori Kvitka-
Osnovjanenko (1778-1843), is buiten zijn
eigen land nauwelijks bekend.
De eerste helft van de negentiende
eeuw is de tijd van de romantiek. De
zonder meer belangrijkste dichter van de
Oekraïense romantiek is Taras Sjevtsjenko
(1814-1861). Hij kan gezien worden
als de Poesjkin van de Oekraïense literatuur,
de nationale dichter van Oekraïne.
Sjevtsjenko’s ouders waren lijfeigenen;
zelf bleef hij dat ook tot hij in 1838 werd
vrijgekocht. Zijn heer ontdekte zijn opmerkelijke
teken- en schildertalent en
liet hem een schildersopleiding volgen
in Sint-Petersburg, zodat hij – heel modieus
in die tijd – zijn eigen ‘huisschilder’
zou hebben. Sjevtsjenko was ook literair
begaafd. In 1840 publiceerde hij zijn eerste
poëziebundel, Kobsar. De ontvangst
was gemengd. Hij werd geprezen om de fraaie, lyrische manier waarop hij het Oekraïense
land beschreef, anderen waren
geërgerd dat hij niet in het Russisch, maar
in het Oekraïens schreef en noemden hem
minachtend een ‘boerendichter’. De Russische
autoriteiten keken met een scheef
oog naar Sjevtsjenko’s literaire werk,
waarin ze gevaarlijke nationalistische
tendensen meenden te bespeuren. Dat
was niet onterecht. Sjevtsjenko’s poëzie
had een grote invloed op het in Oekraïne
groeiende nationale besef. Toen Sjevtsjenko
lid werd van een Oekraïense politieke
organisatie die zich beijverde voor
opstand tegen het tsaristische bewind,
werd hij in 1847 gearresteerd en voor tien
jaar verbannen. Na zijn terugkeer werd
hem verboden naar Oekraïne te gaan.
Hij stierf in Sint-Petersburg. Sjevtsjenko
wordt in Oekraïne nog steeds vereerd,
niet alleen als groot dichter, maar ook als
de verpersoonlijking van het verzet tegen
vreemde overheersing.
De tweede helft van de negentiende
eeuw, de tijd van het realisme, is de periode
waarin de Russische literatuur, met
schrijvers als Tolstoj, Dostojevski, Toergenjev
en Tsjechov, haar triomfen vierde
en een enorme, blijvende bijdrage aan de wereldliteratuur leverde. De Oekraïense
literatuur kon daar niet aan tippen. Er
waren genoeg schrijvers en dichters, maar
geen van hen bereikte het niveau van hun
Russische tijdgenoten en er is geen enkele
Oekraïense auteur uit deze periode te
noemen die internationaal bekend is geworden.
De belangrijkste schrijver van
realistisch proza was Maria Vilinskaja
(1833-1907), een Russische vrouw die
met een Oekraïner was getrouwd en onder
de naam Marko Vovtjsok in het Oekraïens
fraaie verhalen schreef over het leven
van de boeren en lijfeigenen. Toergenjev
was een bewonderaar van haar werk. Een
van haar romans, Maroessia: De Ukraineesche
Jeanne d’Arc, is in de bewerking
van een zekere P.J. Stahl en vermoedelijk
uit het Frans vertaald, eind negentiende
eeuw in het Nederlands verschenen. Het
is verkrijgbaar als e-book.
Rond 1890 gaat het realisme over in het modernisme. Twee belangrijke auteurs op de grens van de negentiende en de twintigste eeuw zijn Ivan Franko (1856-1916) en Lesja Ukraïnka (1871-1913). Franko, geboren en getogen in Lviv (Lemberg), dat in zijn tijd nog deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, studeerde literatuur aan de universiteit van Wenen en was behalve als schrijver en criticus ook politiek actief. Hij was socialist, maar anti-marxist en richtte de Nationaal Democratische Partij op. Wat zijn werk betreft is hij enigszins te vergelijken met Maksim Gorki. Lesja Oekraïnka is beïnvloed door Sjevtsjenko en behoort tot de beste dichters van Oekraïne. Ze is ook belangrijk als toneelschrijfster. Een van haar stukken, ‘De vrouw van de bojaar’ (1910) is gedurende de hele Sovjetperiode verboden geweest vanwege de felle anti-Russische houding die eruit spreekt en kon pas na 1989 weer worden gepubliceerd.
De Russische Revolutie, die een einde
maakte aan het tsaristische bewind, bood
Oekraïne een goede kans zich geheel los te maken van Rusland, maar het Oekraïense
volk was er, geheel anders dan nu, nog
niet toe bereid te strijden voor de eigen
vrijheid en onafhankelijkheid. Er werd
weliswaar een soort regering gevormd,
die in 1918 een onafhankelijke Oekraïense
Volksrepubliek proclameerde, maar
het jaar erop werd het land onder de voet
gelopen door het Rode Leger. Er kwam
een Sovjetregering en de nationalistisch
gezinden moesten het veld ruimen. Een
pleister op de wonde was dat Lenin Oekraïne
binnen de Unie van Sovjetrepublieken
een behoorlijke mate van zelfstandigheid
beloofde, maar Stalin maakte daar
in de jaren dertig drastisch een einde aan.
Talloze intellectuelen werden afgevoerd
naar de goelag of geëxecuteerd. Van de
circa zeventig dichters en schrijvers die
in een goede (niet Sovjet)geschiedenis
van de Oekraïense literatuur van het begin
van de twintigste eeuw worden behandeld
kwam twee derde om bij de terreur.
Wie de dans ontsprong had meestal eieren
voor zijn geld gekozen, was lofdichten op
Stalin gaan schrijven of had zich gevoegd
naar de eisen van het van bovenaf opgelegde socialistisch realisme. Tot die laatsten
behoorde onder anderen Pavlo Tytsjyna
(1891-1967, een werkelijk begaafd
symbolistisch dichter die een steunpilaar
werd van het regiem en het zelfs bracht
tot Minister van Onderwijs van Sovjet-
Oekraïne.
Tot degenen die omkwamen bij de
Stalinterreur behoorde Mychail Semenko
(1892-1938), de belangrijkste vertegenwoordiger
van het futurisme in Oekraïne. Hij is als gevolg van de taal waarin hij
schreef veel minder bekend dan Russische
futuristen als Majakovski en Chlebnikov,
maar een dichter van Europese statuur. In
TSL 77 (oktober 2017) hebben we min of
meer uitvoerig aandacht besteed aan zijn
werk. Internationaal wordt hij langzamerhand
ontdekt als een originele vertegenwoordiger
van de Oost-Europese avantgarde.
Van een andere vertegenwoordiger
van die avant-garde, Majk Johansen
(1895-1937), eveneens omgebracht in
de Stalintijd, is niet lang geleden in een
Nederlandse vertaling de parodistische
roman De reis van dokter Leonardo verschenen.
De periode van 1934 tot 1953, het jaar
waarop tijdens het eerste congres van de
Sovjetschrijversbond het voor iedereen
verplichte socialistisch realisme werd afgekondigd,
tot aan de dood van Stalin is
een dieptepunt in de Oekraïense literatuur.
De bloem van een hele schrijversgeneratie
was omgebracht en wat resteerde waren
jaknikkers en literatuurfunctionarissen,
die goed betaalde posities hadden in de
officiële schrijversorganisaties, maar van
elk literair talent waren gespeend. In 1953
kwam er, net als in Rusland, een opleving
dankzij een groep flink aan de weg timmerende
jonge dichters. De ‘dooi’ was
echter van korte duur. In de jaren zestig
werden de banden die de autoriteiten na
de destalinisatie wat had laten vieren weer
strakgetrokken. Schrijvers en dichters die
zich niet wilden neerleggen bij de strenge
censuur zochten hun toevlucht tot de
samvydav (in Rusland de samizdat). Veel
van de dissidenten werden gearresteerd
en veroordeeld wegens ‘anti-Sovjetagitatie
en propaganda’, onder wie de dichter
Vasyl Stoes (1938-1985). Hij bracht vele
jaren in gevangenschap door en stierf na
een hongerstaking in een dwangarbeiderskamp
in de Sovjet-Unie. Als ‘martelaar
voor de vrijheid’ is hij een cultfiguur in
het huidige Oekraïne. Hij is in 2005 postuum
onderscheiden als Held van Oekraïne
en er is een universiteit naar hem genoemd
(zie ook TSL 83, december 2019,
waarin een aantal van zijn gedichten zijn
gepubliceerd).
De tijd van de perestrojka en glasnost
en de daaropvolgende onafhankelijkheid had niet direct een doorslaggevende invloed
op de Oekraïense cultuur. Vroeger
verboden schrijvers werden weliswaar
gepubliceerd, maar veel van de instellingen
uit de Sovjettijd bleven intact. Men
moest duidelijk wennen aan de nieuw situatie:
vrijheid na eeuwenlang te hebben
geleefd onder koloniale overheersing. Bij
de bewustmaking van wat het afschudden
van die overheersing betekende speelde
de poëzie een belangrijke rol. Zoals Oksana
Zaboezjko (1960), auteur van onder
meer de ook in het Nederlands vertaalde
roman Veldonderzoek naar Oekraïense seks (2009), het formuleerde: ‘Hier ligt
het cruciale verschil tussen de status van
Oekraïense en Russische dichters. In tegenstelling
tot onze Russische tegenhangers
was het ons niet toegestaan ons vaderland
lief te hebben. Maar liefde voor
zijn vaderland is niet zomaar een slogan
van romantisch nationalisme, zoals dat op
het eerste gezicht misschien lijkt. Poëtisch
gezien is het het meest cruciale wat er is,
want het suggereert dat de dichter zijn of
haar moedertaal als het meest waardevolle
beschouwt van alles wat er op aarde is.’
Geleidelijk begon het Oekraïense volk
te beseffen dat vrijheid en onafhankelijkheid
betekende dat niet alles bij het oude
kon blijven en er ook echt vernieuwing
moest komen. Eerst de Oranjerevolutie in
2004 en tien jaar later de Euromajdan, de
opstand tegen de regering van Janoekovitsj,
maakten duidelijk dat het volk was
ontwaakt en niets meer moest hebben van
een politiek die zich in feite nog steeds
richtte op Moskou. Poetin zag dit allemaal
met lede ogen aan. Euromajdan werd gevolgd
door de annexatie van de Krim en
de bezetting van een deel van de Donbas,
wat voor het inmiddels ontwaakte Oekraïense
zelfbewustzijn olie op het vuur betekende.
Zich opnieuw laten ringeloren door
Rusland? Dat nooit meer. Poetin dacht de
geschiedenis te kennen en was ervan overtuigd
Oekraïne weer gemakkelijk onder
Russisch gezag te krijgen, zoals hij ook de
Russen zelf gemakkelijk onder zijn gezag
kreeg. Maar Oekraïners zijn geen Russen.
In een recent interview gaf Oksana Zaboezjko aan waarom Oekraïense revoluties
wel kunnen slagen, maar Russische
niet: de Russen hebben een religieuze eerbied
voor de macht, de Oekraïners
daarentegen
hebben geen gevoel voor hiërarchie.
Dat tekent ook de situatie waarin de beide
volkeren zich nu bevinden. De Russen
volgen tamelijk apathisch hun leider die
een oorlog heeft ontketend. De Oekraïners
besluiten zelf en komen massaal in verzet
onder leiding van een door hen zelf gekozen
president. Zelfs bij de delegaties die
besprekingen voeren over de oorlog springen
de verschillen in het oog. De Russische,
in gelijkvormige nette pakken, is,
net als haar regering, oud, de Oekraïense
is jong en casual gekleed, een van de deelnemers
draagt zelfs een pet.
Het verschil tussen Rusland en Oekraïne
weerspiegelt zich ook in de literatuur.
Terwijl de Sovjet-Unie al meer dan
dertig jaar geleden is verdwenen zijn er
sinds die tijd nauwelijks jonge dichters
en schrijvers bijgekomen van wie je kunt
zeggen dat ze zich kunnen meten met
hun beroemde voorgangers. Er wordt dan
ook weinig hedendaagse literatuur uit het
Russisch vertaald. Alsof die literatuur een
beetje op een dood punt is beland en het
sprankelende ervan – tweehonderd jaar
lang, ondanks alle repressie en censuur
– is verdwenen. De nieuwe Oekraïense
literatuur barst van de creativiteit. Naast
de oudere, gevestigde en al in veel talen
vertaalde Oksana Zaboezjko en Joeri Andrjoechovitsj
(1960) wil ik onder de talloze
jonge dichters en schrijvers noemen:
Andri Bondar (1974), Ljoeba Jakymtsjoek
(1985) en Ija Kiva (1984). Het zou me
niet verbazen als Sergi Zjadan (1974),
Majdanactivist en vooraanstaand dichter
en prozaschrijver, dit jaar de Nobelprijs
wordt toegekend.